Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 105]
| |
Biografieën en bloemlezing | |
[pagina 107]
| |
De ster van de rederijkers
| |
[pagina 108]
| |
refereinen niet als autobiografische belijdenissen worden beschouwd. Het zijn ‘retoricale’ demonstraties van een geliefd genre dat oude hoofse tradities voortzet: lof der geliefde, zelfvernedering, klachten over de ‘niders’, over de ontrouw... Een aantal ervan zijn bovendien in de mond gelegd van een man. De zotte refereinen vertolken de geliefde registers van het rederijkersamusement: schelden op het huwelijk, met zijn ontrouw, slavende of bazige vrouwen of krijtende pantoffelhelden, voorts ook licht scabreuze en anale humor. Ook deze stofkeuze is traditioneel en beoogt de vaardige variatie van geliefde items. Of dat met vrouwenemancipatie heeft te maken, blijft twijfelachtig. Bieden de 222 refereinen van de dichteres geen concrete aanwijzingen om bruggen te slaan tussen leven en werk, wellicht vormt haar dichtersleus toch een toegang tot haar persoonlijkheid: ‘meer zuurs dan zoet’. Bijns' grote taalvirtuositeit, haar vormbeheersing - zij beheerst de veeleisende en tot rijmvernuft uitnodigende refereinstrofe als geen ander -, haar beeldend vermogen en haar genoegen aan het levend nietlivreske volkse taalgebruik, maken haar tot een van de grootste rederijkers, al is er geen enkele aanduiding dat zij lid van een kamer is geweest. Een onafhankelijke, vrijmoedige vrouw was zij in elk geval. | |
1. [Titelloos]Een zelfintroductie onder het motto ‘'t Is al vrouwenwerk’. Vooraan in haar eerste bundel laat Anna een acrostichon op haar naam afdrukken, waaruit blijkt dat een schrijvende vrouw toen hoogst uitzonderlijk was. Haar liefde voor het geloof, zegt zij tot haar broeders in de ‘konste van rhetorike’, heeft haar literaire schroom overwonnen. Dat het hier niet alleen om een traditionele formulering van bescheidenheid gaat, blijkt nog uit de manier waarop pater Pippinck in 1567 de lezers voor de door hem zo bewonderde dichteres poogt te winnen: niet een (argwaan wekkende) vrouw is de echte auteur van de refereinen, maar de Heilige Geest! | |
[Titelloos]
Artificiaal geestenGa naar voetnoot1, die na kunste haakt,
Niet en is 't gemaakt dan uit rechte trouwen sterk.
Neemt hieraan gemerkGa naar voetnoot3, opdat gij die jonsteGa naar voetnoot3 smaakt.
Al is er iet misraaktGa naar voetnoot4, peinst, 't is al vrouwenwerk.
5[regelnummer]
Bekwame zinnenGa naar voetnoot5, onder correctie rene
Ik mij stelle; mag wijsheid in mij vermeerd zijn,
In kunsten kenne ik mijn perfectie klene,
Nog leerkind: dus meesters moeten geëerd zijn.
Seer geerne wil ik van kunstenaars geleerd zijn.
10[regelnummer]
Liefde tot der waarheid, om 's geloofs versterken,
Heeft mij zonder verdriet uit jonstenGa naar voetnoot11 doen werken.
| |
2. Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tweenIn 1542 trok de Friese condottiere Maarten van Rossom, dood en vernieling zaaiend, op rooftocht door Brabant, nadat hij vruchteloos had gepoogd Antwerpen binnen te dringen. Maar Anna Bijns vindt die andere Maarten, de hervormer Luther, nog veel gevaarlijker. Haar referein kan ingegeven zijn door gezegden, zoals er een in Gelderland is opgetekend: ‘Twee Maartens stellen de gehele wereld in roeren / De ene plaagt de kerk, de ander de boeren’. | |
[pagina 109]
| |
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween
Onlangs bezwaard zijnde met melancholijen
De zinnenGa naar voetnoot2 bekommerd, 't hoofd vol fantasijenGa naar voetnoot2,
Van alsGa naar voetnoot3 overleggende in mijn gedachte,
Kwam mij weinig tevoren dat mocht verblijen,
5[regelnummer]
Aanziende de wereld nu ten tijen,
Zijnde vol verdriets; dus werd 't mij onzachteGa naar voetnoot6;
Dus denkende, mij fantasije voortbrachteGa naar voetnoot7.
Twee manspersonen mij haast invielen,
Gelijk van name, divers van geslachte.
10[regelnummer]
D'een was Merten Luther, die dolinge doet krielenGa naar voetnoot10,
D'ander Merten van Rossom, die 't al wil vernielen,
Die veel mensen bracht heeft in zwaar getreur.
Rossom kwelt 't lichaam, Luther heeft de zielen
Deerlijk vermoord; dus is er kleinen keurGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Tussen hen beien, elk es een malefacteurGa naar voetnoot15.
Ik en gaaf om den keur niet mijnen minsten teenGa naar voetnoot16,
Maar wantGa naar voetnoot17 Luther de zielen moordt deur zijn erreur,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van de tween.
Merten van Rossom heeft doen vangen en spannenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Den landman, rovende potten en pannen,
Makende hen 't herte alderbangste.
Merten Luther, waard t'zijne van God gebannen,
Heeft deur zijn erreur vrouwen en mannen
In 's vijands prisoenGa naar voetnoot24 bracht, dat is nog strangsteGa naar voetnoot24.
25[regelnummer]
Dat elk dus wilt roven en trekken om d'langste,
't Komt meest uit Luthers lere, 't wordt nog bewezen.
Niemand en zal schier durven slapen van angste,
Want 't goed is gemeneGa naar voetnoot28; wat volgt uit dezen?
Dat elk zonder vreze wilt een beziken lezen
30[regelnummer]
Op zijns naasten ervenGa naar voetnoot30, d'blijkt alle dage;
Waarom wordt Rossom gelaakt, Luther geprezen,
Want zij zijn toch beie van enen slageGa naar voetnoot32?
Luther is boost, ik en steek's onder geen schrageGa naar voetnoot33,
Want hij onder de Christen 't goed maakt gemeen.
35[regelnummer]
Al wenst men Merten van Rossom menig plage,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Merten van Rossom met veel kwaads gespuis verzeldGa naar voetnoot37,
Heeft menig schoon huis in brande gesteld.
Maar Luthers boosheid gaat verre boven schreven:
40[regelnummer]
Door hem zijn kerken, kluizen, kloosters geveld.
Menig goeds mans kind, niet mogelijk geteldGa naar voetnoot41,
Uit den kloosters gejaagd, die nu deerlijk snevenGa naar voetnoot42,
Stelen en roven daar zij bij levenGa naar voetnoot43.
Van dien zijn der lichtGa naar voetnoot44 ook onder Rossoms bende;
| |
[pagina 110]
| |
45[regelnummer]
Waarom wordt Rossom dan allene bekeven?
Lelijker dan zijne luidt Luthers legendeGa naar voetnoot46.
Doet open uw ogen, gij onbekendeGa naar voetnoot47,
Die Lutherus looft ende Rossom laakt;
Aanziet Luthers bedrijf, 't begin en d'ende
50[regelnummer]
Nog heeft hij 't kwalijker dan Rossom gemaakt.
Dit moet gij lijdenGa naar voetnoot51, hoe gij de waarheid missaaktGa naar voetnoot51.
Gij en kunt hiertegen niet gezeggen neen;
Maar, al zijn zij alle beiden van deugden naakt,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
55[regelnummer]
Heeft Merten van Rossom zijn ere verloren,
Afgaande den keizer, hoge geborenGa naar voetnoot56,
Luther is den oppersten Here afgegaan,
Die hij had geloofd en trouwe gezworen,
En heeft voor zijn kappe een nonne verkoren,
60[regelnummer]
Die God ook gelofte had gedaan.
Versmaadt Rossom den keizer, merktGa naar voetnoot61 Lutherus:
Hij spreekt van paus, keizer beide veel blamenGa naar voetnoot62.
En leert d'onderzaten tegen d'overste opstaan.
Van prinsen en vorsten schrijft hij veel diffamen,
65[regelnummer]
Prelaten, bisschoppen hoort men hem misnamenGa naar voetnoot65.
Al heeft Rossom veel kwaads bedreven in Brabant,
Men zag hem niet veel kerken of kloosters pramenGa naar voetnoot67
Met enigen branden, aan gene kantGa naar voetnoot68.
Aan geestelijke maagden en stak hij geen hand,
70[regelnummer]
Alzo 't tot sommigen plaatsen wel scheen.
Al heet Merten van Rossom een kwaad tirant,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Is Merten van Rossom een verradere,
Luther is ook een, en zo veel kwadere:
75[regelnummer]
Hij berooft met verraad van der hemelser erven
Menig kersten ziele, dus Gods versmadereGa naar voetnoot76.
Lucifer heeft dees twee gezonden tegadereGa naar voetnoot77
Omdat zij heel kerstenrijk zouden bederven.
Is Rossom moorddadig, Luther heeft doen sterven
80[regelnummer]
Tweehonderduizend boeren door zijn bedrijf;
Veel is er onthoofd, verbrand, gezakt menigwervenGa naar voetnoot81
Om zijn valse lere, beide man en wijf;
Dus is hij een moordenaar van ziel en lijf.
Merten van Rossom magGa naar voetnoot84 maar d'lichaam hinderen;
85[regelnummer]
Al mag hij d'onnozele kwellen even stijfGa naar voetnoot85,
Zijn zij patient, hij maakt ze Gods kinderen.
Dit en zal zijn zonde niet verminderen,
Ik en wil's niet excuseren of maken reenGa naar voetnoot88;
Al zijn 't beie twee venijnige slinderenGa naar voetnoot89,
90[regelnummer]
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
| |
[pagina 111]
| |
Luther en Rossom, als twee bozewichten,
Heeft men in schijn van deugden boosheid zien stichten.
Rossom kwam in Brabant geslegenGa naar voetnoot93 met bedrog,
't Scheen hij woude gaan op de Turken vichten;
95[regelnummer]
Merten Luther en wil vrij nog niet zwichtenGa naar voetnoot95,
Hij wil den prijs hieraf behouden nog.
Gelijk een devoot monk, eilacen! och!
Kwam dees wolf in 't kleed van enen lamme
Strooien in kerstenrijk 't venijn zog
100[regelnummer]
Dat hij had gezogen uit der ketters mammeGa naar voetnoot100.
Al liet Rossom den haan met den roden kamme
In Brabant vliegen, zo 't heeft gebleken,
Luther heeft laten vliegen veel kwader vlamme,
Want door zijn venijnig schrijven en preken
105[regelnummer]
Is kerstenrijk met ketterijen ontsteken.
Haar beijder voorstelGa naar voetnoot106 mag elken wel verleenGa naar voetnoot106.
Hoewel sommigen veel lofs van Luthero spreken,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Merten van Rossom en Merten Luthere,
110[regelnummer]
De beste van hen beien is een mutereGa naar voetnoot110;
Maar 't en es niet vreemd al es Rossom ongevreesdGa naar voetnoot111,
Want 't is een krijgsman, een weerlijk rutereGa naar voetnoot112.
Maar Merten Luther vermeet hem, dees stutereGa naar voetnoot113,
Dat hij Schrifture verstaat na den rechten keestGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
En dat hij es vervuld van den Heiligen Geest.
Die den weg dus wel weet, 't is wonder dat hij dwaalt,
Maar het schijnt wel, den geest regeert hem meest
Die men onder Sint Dignen voeten maaltGa naar voetnoot118.
Al heeft Merten van Rossom veel roofs gehaald
120[regelnummer]
In Brabant, d'welk nog veel mensen bekwelen,
Merten Luther in dit stuk ook niet en faalt:
Hij heeft d'apostaten uit kloosters doen stelen,
Kelken, ciboriën; ik wil 't God bevelen
Of hij niet mede en paart, elk knage dit beenGa naar voetnoot124.
125[regelnummer]
Al heeft de duivel dees twee Mertens bij der kelen,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Merten van Rossom, prinse van de snaphanenGa naar voetnoot127,
Die om stelen, om roven zijt kloek ter banen,
Luther, prinse van alle valsen profeten,
130[regelnummer]
Zoud' ik uw legende geheel vermanenGa naar voetnoot130
't Zou den lezer verdrieten zoude ik wanen;
Den tijd en 't pampier wordt er mede versleten.
Dus, voor eens, heb ik mij genoeg gekweten;
Tot op een ander tijd borgt mij de resteGa naar voetnoot134.
135[regelnummer]
Luther, Rossom, Lucifer daarbij gezeten,
Mij twijfelt wie van drieën is de beste.
| |
[pagina 112]
| |
Rossom sleept veel kwaads aasGa naar voetnoot137 t' zijnen neste,
Luther is nacht en dag in de were
In kerstenrijk te strooien een doodlijke peste.
140[regelnummer]
Dus haar beider boosheid blijkt in 't klereGa naar voetnoot140,
Maar voor Luthers venijn ik mij meest ververeGa naar voetnoot141,
Want 't de mensen brengt in d'eeuwig geween.
Al en is den keur niet weerd een platte pere,
Nog schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
| |
3. Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagenReferein over afvallige monniken en nonnen die onder de invloed van Luther hun kloosters (de goede dagen) verlaten om met elkaar te trouwen (de goede nachten) en zo in de armoede, de marginaliteit en de criminaliteit belanden. Deze felle, ‘realistisch’ getekende en virtuose satire verbindt enkele belangrijke thema's van Anna Bijns' werk: het schimpen op de Lutheranen, de kritiek op de onbezorgde laksheid en luiheid van de eigen kerk en het sneren over het huwelijk (een geliefd item van de rederijkers). Mede omdat de op klappeitoon gezette hoon zulke stumperds betreft, lijkt vanuit het gedicht ook deernis uit te gaan. Of dat toch wel zeer impliciete mededogen voldoende is om te spreken van ‘de schone wraak van (Anna's) vrouwelijkheid op haar strijdlust’ (Van Duinkerken) blijft de vraag. | |
ZulkGa naar voetnoot* zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen
Nonnen, begijnen, geordende papenGa naar voetnoot1,
Die deur Luthers lere hun oorden verachten,
Lopen nu in de wereld een luchtken rapen.
Zij en willen niet langer allene slapen:
5[regelnummer]
Op vleselijken wellust staan haar gedachten.
Al hebben zij goei dagen, zij zoeken goei nachten;
D'ene trouwt enen man, d'ander een wijf.
Maar wil ik u zeggen, wat zij verwachtenGa naar voetnoot8?
Armoede, die zij met den jare verpachtenGa naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Zij en brengen niet t'samen dan elk een lui lijf;
Om werken zijn hen de leden te stijf,
En van genen doene zij en wetenGa naar voetnoot12.
Beziet doch, wat werdtGa naar voetnoot13 dan hun tijdverdrijf?
Kijven en vechten, dit 's mijn motijfGa naar voetnoot14;
15[regelnummer]
Dit meugen zij somtijds doen voor hun eten,
Als hen niet en volgen d'onbezorgde betenGa naar voetnoot16,
Die zij in hun kloosters te hebben plagenGa naar voetnoot17.
Dus derf ik mij wel te zeggen vermeten:
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
20[regelnummer]
Zonder zorgen wel t' etene en te drinkene
Zijn munken en nonnen beide gewend.
Is er dan niet te bijtene of te schinkene,
En 't refterkloksken niet en pijnt te klinkeneGa naar voetnoot23,
Gelijk 't wijlen eerGa naar voetnoot24 dede in hun convent,
| |
[pagina 113]
| |
25[regelnummer]
Och, hoe moet 't hen varenGa naar voetnoot25! Maar 't meest torment:
Zij en meugen hen met vreden nergens planten.
Zijn zij t' Antwerpen, te Brugge of te Gent
Niemand goedersGa naar voetnoot28 en is hen geerne ontrent.
Zij meugen somtijds tot luthersen kalantenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Een maaltijd rapen; dan zijn 't trauwantenGa naar voetnoot30,
Die in haar kloosteren waren heren;
Dat jonkvrouwen waren, berooide dantenGa naar voetnoot32.
Zij werden versmaad aan alle kanten,
Daar men ze voortijds hadde in eren.
35[regelnummer]
Zij en vinden genen troost waar zij hen keren,
Zij werden verstoten van vrienden en magenGa naar voetnoot36.
Ik zegge nog - experiëntie mag 't leren -:
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
Dit volksken en weet van gene zorgene,
40[regelnummer]
Zij moeten eten, en zij en wetenGa naar voetnoot40 't waar halen,
Van honger wanen zij te verworgeneGa naar voetnoot41.
't Volk is hen onwillig te borgeneGa naar voetnoot42,
Want zij zorgen voor faulte aan 't betalen.
En in hun klooster hadden zij gemalenGa naar voetnoot44,
45[regelnummer]
't Was hen tevoren gebrouwen en gebakken;
Als 't refterkloksken luidde, zonder dralen
Gingen zij ter kribbenGa naar voetnoot47, dat moet hen nu falenGa naar voetnoot47.
Zij vermuilden 't doen, daar zij nu naar snakkenGa naar voetnoot48;
Zij zouden naar 't kloosterbrood hun vingeren lakken,
50[regelnummer]
Mocht 't hen gebeuren, maar neen 't, al mag 't hen spijtenGa naar voetnoot50.
Peinst, als zij dan krijgen jonge brakkenGa naar voetnoot51,
En d'een roept ‘eten!’ en d'ander ‘kakken!’
En dat zij hen 's nachts het hoofd vol krijten,
Dan moeten zij hun leven in drukkeGa naar voetnoot54 verslijten,
55[regelnummer]
Die eerst de weelde niet en konsten gedragen.
Dus wil ik mij nog te zeggen kwijtenGa naar voetnoot56:
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
Zij hadden in 't klooster den onbezorgden kost;
Zullen zij nu eten, zij mochten 't winnenGa naar voetnoot59.
60[regelnummer]
Zij waren werm en zatGa naar voetnoot60 en wel gedost,
Gemanteld, gerokt, gepelsd, gevostGa naar voetnoot61;
Nu en weten zij waarmee dekken hun vinnen.
Al meugen lutheranen en lutherinnen
In 't eerste wat geven, zij zijn 's zaan moedeGa naar voetnoot64.
65[regelnummer]
Hun schoenen, hun kousen, hun klederen dinnenGa naar voetnoot65,
Vrienden en magen en willen zij niet kinnenGa naar voetnoot66,
Al zijn 't de naaste van hunnen bloede;
En zij zijn de verste van hunnen goedeGa naar voetnoot68:
Dat zij in 't klooster brachten, dat is daar bleven.
| |
[pagina 114]
| |
70[regelnummer]
Zij en wilden niet staan onder eens anders roedeGa naar voetnoot70;
Nu lopen zij als schapen zonder hoede
In 't wilde, niet wetende waarbij levenGa naar voetnoot72.
Broeders oft zusters en willen niet geven,
Noch nichten noch neven; en wien zij 't klagen,
75[regelnummer]
Zij werden bekeven. Dus werdt hier geschreven:
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
Dus moeten zij gaan zorgen voor de pappe,
Die 't kind zal eten, voor licht en voor vier.
Ai arm munk, gij staakt veel beter in uw kappe,
80[regelnummer]
Want ik dink wel, al en haalt gij 't niet ten tappeGa naar voetnoot80,
Men drinkt t'uwent dikwijls zuur muilenbierGa naar voetnoot81.
Och, het is er in huis een krank bestierGa naar voetnoot82!
Peinst eens, hoe vaar 't dezen legenGa naar voetnoot83 begijnen,
Als zij van de kinderen horen 't getier,
85[regelnummer]
En d'ene roept daar en d'ander krijt hier;
Hun gebreken kleren, schoenen en platijnenGa naar voetnoot86,
Daar en is onder- of overwullen of lijnenGa naar voetnoot87;
Men ziet in 't huis niet dan ijdel hoeken
En besnotte kinderen met halve dozijnen.
90[regelnummer]
Hoe moeten de luie nonnen verdwijnenGa naar voetnoot90,
Als zij moeten wassen de bescheten doeken!
Breur lollaard moet hem in 't werk verkloekenGa naar voetnoot92,
Al zou hij gaan trekken de krooiewagenGa naar voetnoot93,
Waren niet zachter te handelen de boeken?
95[regelnummer]
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
PrinseGa naar voetnoot96, als zij hen vinden in dit parket,
Van elkeen gelaten heel desolaat,
Dan krijgt ze de vijandGa naar voetnoot98 vast dieper in zijn net,
Want zij zitten t'samen tegen de wetGa naar voetnoot99,
100[regelnummer]
Een verlopen nonne en een apostaatGa naar voetnoot100.
Deur d'armoede d'onzuiver liefde vergaat,
Gebrek van gelde doet ze dikwijls kwelenGa naar voetnoot102;
Dan krijgen ze op malkanderen den haat
En de duvel maakt ze zo desperaat
105[regelnummer]
Dat hen geen kwaad doen en mag vervelen.
D'ene loopt hoere, d'ander moorden en stelen,
De kinderen leggen zij voor de honden
Te vondelingen. Peist oft zij 't niet en spelenGa naar voetnoot108.
Ten lesten betalen zij 't met der kelen
110[regelnummer]
En werden op raders, aan galgen gebonden.
Meestdeel versmorenGa naar voetnoot111 zij in hun zonden,
Die hun kappen hangen op de hagenGa naar voetnoot112.
Ik zegge nog, 't is dikwijls bevonden:
Zulk zoekt de goei nachten en verliest de goei dagen.
| |
[pagina 115]
| |
4. Ongebonden best, weeldig wijf zonder manReferein over de ongetrouwde vrouw, dat de mannen over de hekel haalt. Dergelijke teksten over de miseries van het huwelijk zijn vaste nummers in het rederijkersrepertorium. Zij beogen satirisch amusement en bevatten, hoe alert en gevat ook, eigenlijk geen persoonlijke principiële uitspraken. Bijns schreef overigens ook een referein met de stokregel ‘Ongebonden best, weeldig man zonder wijf’. Of zij dit schrijvend met genoegen aan haar eigen situatie van ongetrouwde vrouw moet hebben gedacht, is uiteraard een vrijblijvende veronderstelling. Toch luidt vers 48: ‘Na mijn bekin, de vrijheid is veel weerd’. | |
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man
Het is goed vrouwe zijn, maar veel beter here.
Gij maagden, gij weduwen, onthoudt dees lere:
Niemand hem te zereGa naar voetnoot3 om houwen en spoede.
Men zeit: daar geen man en is, daar en is geen ere;
5[regelnummer]
Maar die gekrijgen kan kost en kleren,
Niet haast haar en kere onder eens mans roedeGa naar voetnoot6.
Dit is mijnen raad: weest op uw hoede,
Want zo ik bevroede, ik zie 't gemeneGa naar voetnoot8,
Als een vrouwe huwt, al is ze eêl van bloede,
10[regelnummer]
Machtig van goede, zij krijgt aan haar benen
Enen groten worpriemGa naar voetnoot11. Maar blijft zij allene,
En zij haar rene en zuver gehouden kan,
Zij is here en vrouwe, beter leven nooit gene.
Ik en acht niet klene 't huwelijk, nochtan
15[regelnummer]
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man.
Proper meiskens werden wel lelijke vrouwen,
Arm dantenGa naar voetnoot17, arm sloren: hoort jong met den ouwen!
Dit zou mij doen schouwen 't houwelijk voorwaar.
Maar, wachermen, als zij den man eerst trouwen,
20[regelnummer]
Zij menen de liefde en mag niet verkouwen;
Dan is 't hem berouwen eer een half jaar.
Och, het pak des houwelijks is al te zwaar!
Zij weten 't klaar, die 't hebben gedragen.
Een vrouwe maakt door vreze menig misbaar,
25[regelnummer]
Als de man hier en daar gaat druk verjagen,
Drinken en spelen bij nachte, bij dagen.
Dan hoort men beklagen datGa naar voetnoot27 men ooit began,
Dan en mogenGa naar voetnoot28 u helpen vrienden of magen.
Dus hoort mijn gewagen en wacht er u van:
30[regelnummer]
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man.
Ook komt de man somtijds dronken en pratGa naar voetnoot31,
Als d'wijf haar gewrocht heeft moede en mat;
Want men moet al wat doen, zal men 't huis bestieren.
Wil zij dan eens roeren haar snatergatGa naar voetnoot34,
35[regelnummer]
Zo wordt zij geslagen met vuisten plat;
Dat dronken, vol vat moet ze obedierenGa naar voetnoot36.
| |
[pagina 116]
| |
Dan doet hij niet dan kijven en tieren,
Dat zijn de manieren: wee haar die 't smaakt!
Loopt hij dan elders bij Venus' kamenierenGa naar voetnoot39,
40[regelnummer]
Peinst, wat blijder sieren men thuis dan maakt.
Gij maagden, gij weduwen, aan ander u spaaktGa naar voetnoot41,
Eer gij ook geraakt in zulken gespan.
Al waar 't dat gij mij al contrarie spraakt,
Mij en roekt wie 't laakt, ik blijf er weer anGa naar voetnoot44:
45[regelnummer]
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man.
Ene vrouwe ongehouwd moet derven 's mans gewin;
Zo en derf zij ook niet wachten zijnen zinGa naar voetnoot47.
En, na mij bekin, de vrijheid is veel weerd.
Zij en werdt niet begrezenGa naar voetnoot49, gaat zij uit of in.
50[regelnummer]
En al moeste zij leven op haar gespin,
Voorwaar veel te min zij alleen verteert.
Een ongebonden vrouwe wordt alom begeerd.
Al is 't dat ze ontbeert eens mans profijt,
Zij is meester en vrouwe aan haren heerd.
55[regelnummer]
Te gane onverveerd, dat 's een groot jolijt.
Zij mag slapen en waken na haren appetijt,
Zonder iemands verwijt; blijft ongebonden dan,
De vrijheid te verliezen, geen meerder spijt.
Vrouwkens, wie gij zijt, al kreegdij enen goeden Jan,
60[regelnummer]
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man.
Prinsesse,
Al is een vrouwe nog zo rijk van haven,
Veel mans die achten ze als haarGa naar voetnoot62 slaven.
Ziet toe, als ze u laven met schonen prologen,
En gelooft niet zo zaanGa naar voetnoot64, maar laat ze draven,
65[regelnummer]
Want mij dunkt, de goei mans zijn witte raven.
Acht niet wat gaven zij u brengen voor ogen:
Als ze een vrouwe hebben in 't nette getogen,
Is liefde vervlogen, dit zien wij wel.
In 't houwen wordt menige vrouwe bedrogen,
70[regelnummer]
Die moeten gedogen groot zwaar gekwel;
Haar goed wordt verkwist, de man valt haar fel.
't En is vrij geen spel, maar nooit zwaarder banGa naar voetnoot72.
't Is somtijds om 't geldeken en niet om 't vel,
Dat de zelke zo snel liep dat hij stanGa naar voetnoot74.
75[regelnummer]
Ongebonden best, weeldig wijf zonder man.
| |
[pagina 117]
| |
Bronnen |
|