Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. XXXXI. Dat sommige de Dronckenschap verdeedighen willen met de H: Schrifture; en alle Wetten teeghens deselve begeeren afgheschaft: En met wat belacchelijcke reedenen de Huydendaeghsche Drincke-Broers de Vryheydt van Drincken voorstaen, ende verdeedigen.SO boos en verdorven zijn nu de Tijden, Ga naar margenoot+ datter niet dan te veel menschen ghevonden worden, welcke de Dronckenschap pleeghende daeghelijcks, oock die Sonde voorstaen en verdeedighen onbeschaemdelijck; misbruyckende de H: Schriften Psal: 104, v. 15; Jud: 9, v. 13, om elckanderen gaende te maecken tot Dronckenschap: by brengende de exempelen van Noah, Gen: 9, vers 21; ende van Loth, Gen: 20, v. 33, 34, 35; om elckanderen in die Sonde te stijven ende te stercken. Immers zijn sodaenige Aenvoerders en Verdeedigers van de Dronckenschap, Snooder als dien Philosooph, waer van | |
[pagina 211]
| |
A. Gellius Noct: Attic: Lib: 15, Cap: 2, verhaelt, seggende, Dat seecker Persoon uyt het Eylant Creta, sich uytgeevende voor een Platonisch Philosooph, Ga naar margenoot+ zijnde een Quack-man vol Wint en Opgeblaesentheydt, en tot bespottens toe tot den Dronck geneyght, ghemeenlijck op de Maeltijden van Ionghe Luyden deselve aenporde tot Drincken; seggende 't selve te doen, achtervolgens de Leere en Wetten van Plato; eeven als of deselve, in sijne Boecken de Legibus, de Dronckenschap als dienstig gekeurt en gepreesen hadde: helpende onder-en-tusschen sich selven en anderen het Lijf vol, door het Gulpen van groote Glaesen. Maer ghelijck deesen Boeve de Dronckenschap prees, en daer toe misbruyckte de woorden van Plato, welcke niet den Dronck van Gulsigheyt en Overdaedigheyt, maer alleen die van een maetige Vermaecklijckheyt, geoorlooft stelt: Ga naar margenoot+ Soo durven de op-gemelte Aenvoerders en Verdeedigers der Dronckenschap, Gods H: Woort misbruycken tot Voorstant van die Sonde; daer het doch soo klaer en kenbaer is, dat Godts Woort de Dronckenschap verbiedt, verfoeyt, verdoemt, ende veroordeelt in allen Onboetveerdighen, ghelijck hier vooren van ons getoont is: laetende en stellende vry en geoorlooft het ghebruyck des Wijns (by voorval) tot Genoechsaemheyt, en tot een maetige Verheuginge van den mensche. Sommige zijn so godloos en God-vergeetend', datse met Macht en Gesag de Dronckenschap souden willen hant-haeven, indien het in haer Hant en Vermoogen was. Die van Ephesen hebben haere Stadt ontseydt aen eenen Hermodorus, Ga naar margenoot+ welcke een Maetig en Nuchter man was: gheevende de Ephesiers deese Reeden van haer gedaene, Niemant zy onder ons Maetigh en Nuchter: wil | |
[pagina 212]
| |
yemant sodaenigh zijn, hy zy het elwers, en onder anderen. Strabo Lib: 14. Wanneer Duronius geworden was Tribunus Plebis, Ga naar margenoot+ dat is, Bescherm-Heer des Volcks, heeft hy afgeschaft die Wet, waer door alle overdaet in Suypen en Swelgen was ingebonden. Wel hoe Roomsche Burgers, seyt hy! Men heeft U L gemuylbant, en sulcx staet ons in het minste niet te lyden. Ghy luyden zijt geboeyt en gebonden aen een droevigen Bant van Dienstbaerheyt: Want, daer is een Wet gemaeckt, welcke U L dwinght te zijn Sober en Huys-houdend'. Laet ons derhalven afschaffen die Wet welcke door Outheydt al verroest is. Want waer toe dient ons de Vryheyt, indien het den geenen die willen, niet vry en geoorlooft is om Hals te koomen door Overdaedt. Ga naar margenoot+ Om het onbeschaemt afschaffen van ghemelte Wet, is Duronius uyt den Raet geset geworden door M. Antonius, ende L. Flaccus, welcke doemaels Op-sienders en Straffers waeren van alle quae manieren, Valerius Maximus, Lib: 2, Cap: 9, Tit: 5. Duronius soude nu ten huydigen daege Hulp en Bystant vinden by veele Drincke-broers, Ga naar margenoot+ Veer-Caeten, Croegh-houders, en Meesters van Spreeu-Matten en Haene-Campen. Deese alle souden met goede Dronckemans reedenen soecken te beweeren, dat Duronius in sijnen tijdt wel gedaen, en groot gelijck ghehadt heeft, afschaffende de Wetten teegens de Dronckenschap, terwijle hy konde: Dat oock sy luyden voor haer ende voor haere Naekomelingen behoorden te behouden de Vryheydt, om haer selven met Lijf en Ziel, en alles watse hebben te mooghen Verderven, Verdrincken, en deur-brengen, sonder yemants (oock niet der Overheeden en Praedicanten) Bekroon, of teegen-seggen. Te meer, Vermits sy woonen in een Vry Landt, het welck sy, door het uyt-veeghen van soo meenighen schoonen Romer | |
[pagina 213]
| |
Wijn op desselfs Welvaeren, hebben helpen Vry-drincken, en alsoo Vry-vechten. Meede, om datse haere Middelen, oock haere Gesontheyt, en Reputati by wel-gemelte Drincken hebben opgeset. Te geswijgen, datse, tot Teecken en Bewijs van haere liefde tot het Vaederlant, in haere Lichaemen draegen veelerhande Wijn-Wonden, en Drinck-Quetsuren; behalven noch die gheene welcke men sien kan aen haer Neusen. Voor al, om dat de groote meenichte der Drincke-broers, door haer gestaedig Suypen, de Consumptien in het Landt vermeerdert, 's Landts Bier-Wijn-en Brandewijns-Excijnsen en Imposten vergroot, en vervolgens het meeste tot 's Landts Inkomsten gecontribueert hebben: Kort om, vermits sy, gheduyrende den Oorloogh, allersterckst ghedroncken, Drinckende ghevochten, en het meest gegeeven hebben, om de Ingeseetenen des Lants tot so een Vryen Staet te helpen. Maer ghelijck de Romeynsche Censores buyten de Regieringhe gheweert hebben den ghemelten Duronium, Ga naar margenoot+ Voor-stander van Dronckenschap en Dronckaers: soo sullen oock alle Meede-standers van Duronius noch wel ten huydighen Daege, door de Godtvruchtige Regieringhe van Staten en Magistraten, ghehouden worden buyten sodaenich Gesag, datse noyt vermoogens sullen zijn, de Bestraffingen der Dronckenschap uyt Godts Woordt, en het Inbinden van die schandelijcke Sonde door de Politie, te konnen weeren, of beletten. |
|