Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Jacobus Sceperus, Bacchus. Den ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften. Frans Hoola, Gouda 1665
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: bkt01:000210387
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Jacobus Sceperus: Bacchus. Den Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften van Jacobus Sceperus uit 1665. Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand.
redactionele ingrepen
fol. 2r: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald.
p. 75: Wjn → Wijn: ‘ende eenighe Hoorens met Wijn toe-gedroncken’.
p. 81: Schockenke → Schockende: ‘na haere Gewoonte Schockende en Swelghende’.
p. 95: Drinck-Srijdt → Drinck-Strijdt: ‘zijnde het eynde, en de Overwinninge in den Drinck-Strijdt’.
p. 99: onlijdelijdelijck → onlijdelijck: ‘Eeven so onlijdelijck en onverdraeghelijck is het in sich selven’.
p. 104: Athaeneus → Athenaeus: ‘trecken sy den Riem noch dichter toe, Athenaeus Lib: 10, Cap: 12’.
p. 114: her het: teegens den Vyant in het Velt te gaen
p. 183: Jac: 3, v. 5, 6, 7 → Jac: 1, v. 5, 6, 7
p. 188: Donckaer → Dronckaer: ‘wat Praeparatie of Voor-bereydinghe maeckt den Dronckaer teegens deesen Dagh?’.
p. 210: het onjuiste paginannummer 110 is verbeterd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (†1v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[fol. †1r]
Bacchus. Den Ouden, en Huydendaegschen Droncke-Man: Ontdeckt uyt de Heydensche Historien; Onderricht uyt de Heylige Schriften,Door
Jacobus Sceperus, Amsteld:
Praedicant in Goudâ.
Tot GOUDA,
Gedruckt by Frans Hoola, Boeck-drucker en Boeckverkooper, op den hoeck van de korte Groenendael, aen de Brugge. 1665.
[fol. ††6r]
Kort en Beknopt Verhael, van 't geen in yeder Capittel deses Tractaets verhandelt werdt.UYtlegginghe der Woorden van Habakuk, Cap: 2, vers 15, Wee dien die sijnen Naesten te drincken geeft, ghy die uwe Wijn-Flessche daer by voeght, ende oock Droncken maeckt, op dat ghy haere Naecktheeden aenschouwet. | Pag: 1, &c. |
Van den Geestelijcken Wijn, en Dronckenschap. | 14, &c. |
Daer is een geoorloofde Dronckenschap van Genoeghsaemheyt, tot Verheuginghe. | 16, &c. |
Dat daer is een sondighe Dronckenschap van Baldaedicheydt, en Overdaedicheyt: en wat deselve zy. | 23, &c. |
Dat de Dronckenschap een Oude, en van Oudts een seer schandelijcke verfoeyelijcke Sonde is. | 26, &c. |
Van het drincken in Bruyloften en Maeltijden; ende van Drinck-Kroegen. | 29, &c. |
Van Dry bysondere Droncken der Oude Griecken op haere Maeltijden; en veeler Christenen Baldaedigheydt in haere Gasteryen. | 33, &c. |
Van veele Oude, en Nieuwe Huydendaeghsche Vonden, waer door de een den ander Droncken maeckt. | 40, &c. |
Dat het aenporren tot Drincken, en Droncken-maecken, een Swaere Sonde voor Godt is. | 48, &c. |
Weederlegginge van Verscheyden blaeuwe Excusen der geener, |
[fol. ††6v]
welcke anderen Droncken maecken; of haer selven van andere laeten Droncken maecken. Oock datmen het drincken van groote Glaesen moet soecken te ontleggen. | 52, &c. |
Datmen, en Hoemen, in een Bruyloft, Maeltijdt, of Gasterye, wel eens mach om-drincken. | 66, &c. |
Der Oude Griecken Drinck-kunsjes-Wetten en Gebruycken: en eenige Huydendaegsche. | 70, &c. |
Van Vermaerde Drinck-Kroesen, en Drinck-Hoornen onder de Oude: en van dierghelijcke Huydendaeghsche. | 74, &c. |
Gesangh, en Speel-Tuych op Gasteryen gebruyckelijck, so van Outs, als ten Huydigen daege: Ende hoe 't selve geoorlooft, ende ongeoorlooft is. | 77, &c. |
Van eenige tot den Dronck gheneegene Volckeren; van welcke Sommige van Outs, Sommige noch ten huydigen daege, van weegens het Droncken-drincken befaemt zijn. | 80, &c. |
Van sommige so Mannen als Vrouwen, welcke in veel te konnen Drincken zijn uyt-steeckende geweest. En hoe Schandelijck de Dronckenschap in een Vrouwe ghekeurt, en ghehouden is onder de Heydenen. | 86, &c. |
Dat de Dronckenschap al van Oudts seer gevordert is in de Weerelt, door de gunste der Grooten ontrent de Dronckaers; Door het opstellen van Drinck-Prijsen; Ende door Loff-Gedichten, ghedaen Houwen op de Graeven der over-leedene Dronckaers, ter Gedachtenis van der selver drincken. | 93, &c. |
Dat den Roem van veel te konnen drincken Schandelijck by Godt, Bespottelijck by Menschen, dannoch by den Dronckaers seer hoogh gheacht is: En dat de Drincke-Broers van Oudts, en noch Huydendaeghs, Droncke-Mans Practijcken |
[fol. ††7r]
aenwenden, om ghemelten Roem te hebben, en behouden; Vermidts sy daer door verheeven en ghe-eerdt worden in de Drinck-Gelaegen. | 99, &c. |
Van der Dronckaeren gewaende Wijsheyt, en Voorsichticheyt; zijnde in der daedt niet anders als Narreryen, en dwaesheydt. | 108, &c. |
Van der Dronckaeren belacchelijcke Kloeckmoedigheydt, en Manhaftigheyt. | 112, &c. |
Dat de Dronckene zijn Geheym-Clappers; ende geen Saecken van belangh aen Dronckaers behooren Vertrout te worden. | 118, &c. |
Dat de Dronckene zijn uyt-lappers van Sotten-Clap; Snappers; gedwongen door den Wijn spreecken bywijlen de Waerheyt: Zijn Dom, vol Bottigheyt, Boertery, en stinckende Onreynicheyt; Lappende alles uyt dat in haer is. | 120, &c. |
Dat de Dronckenschap moet worden gemijdt, vermidts verbooden is van Godt; van Overheeden; van Krijghs-Oversten; en van Concilien. | 126, &c. |
Wort getoont, dat de Dronckenschap de Gesontheydt quetst; het Leeven verkort; de Ghebreecken des Ouderdoms oock den Jongen Luyden aenbrenght: Swaermoedigh maeckt; en aenport, om sich selven het Leeven te beneemen. Exempelen van sommighe, welcke door Drincken haer selven omghebracht; en die de Gicht daer door hebben op haer Hals ghehaelt. | 135, &c. |
Dat het Droncke-Mans Leeven een Ellendigh en Ongesont Leeven is: En die geene seer belacchelijck zijn, welcke, stercken Dranck drinckende, segghen, haere Gesontheydt op te neemen. | 141, &c. |
[fol. ††7v]
Cap. XXVI.Dat de Dronckenschap den Mensche, en de Dronckene Mensch de Natuer verandert; wordende de Mensch door den Dronck ontmenscht; den Houten Beelden ghelijck gemaeckt; oock den Beesten; en in 't bysonder dat gulsigh Dier Rosomagus. | 144, &c. |
Dat de Dronckenschap den Mensche ghelijck maeckt den Beseetenen van den Duyvel; ende den gheenen welcke de Vallende Sieckte hebben. | 151, &c. |
Dat de Dronckenschap onder den Cleynen en geringen Luyden veroorsaeckt veelerhande Gekijf, Ghevecht, Doodtslach, en Moorderye: Maer onder den Grooten en Machtigen een Oorsaeck is van noch grooter Onheyl. | 156, &c. |
Dat veele Dronckene geweest zijn een Oorsaeck van haer eygen Doot. | 159, &c. |
Dat de Dronckenschap den Mensche aenvoert tot allerhande Ontucht, en Onkuysheydt. | 161, &c. |
Dat de Misdaeden van de Dronckene bedreeven en begaen, noch verkleynt, noch verschoont; maer veel eer Vergroot en Verswaert worden door de Dronckenschap; ende derhalven by Godt ende den Overheeden ten hooghsten Straffbaer zijn. | 163, &c. |
Dat de Dronckenschap den mensche brenght tot Armoede, en den Beedel-Sack; Mitsgaeders op wat Wijse sulcx komt te gebeuren. | 168, &c. |
Dat de Dronckenschap van Verstant berooft: En alle Eere, Aensien, en Ontsagh doet verliesen, den geenen welcke in Staet en Hoogheyt zijn. | 173, &c. |
Dat de Dronckenschap het Hert beswaert, en in het selve uyt- |
[fol. ††8r]
bluscht alle Goddelijcke Overlegginghen; Mitsgaeders alle Liefde en Meedoogentheydt ontrent den Naesten, en Elendigen. Datse onbequaem maeckt om Godt te Bidden; Om te Waecken teeghen het Vleesch, de Weereldt, en den Sathan. Datse den mensche maeckt onvoorsien teegens de Doodt, en Onbereyt teegens het Oordeel. | 179, &c. |
Dat de Dronckenschap voor eeuwich en altoos den onbekeerden Dronckaer bant, en Ballingh maeckt buyten Godts Koninckrijck: En dat dien schoonen Hemel, om een Dronck, of Teughe Wijn en Bier, van hem Vertrijffelt, Verquanselt, en Verwenscht wordt. | 189, &c. |
Wat de Dronckaers behoorden te gedencken, om de Dronckenschap te vergeeten. | 192, &c. |
Dat de Dronckaers veeltijts beklaegen haer Droncken-drincken, wanneer het te laet is; en worden Praedickers van Nuchterheydt, terwijl sy Kranck zijn; van welcke Nuchterheydt sy Verachters en Bespotters waeren in Gesontheyt. | 193, &c. |
Men moet de Dronckaers niet Scherpelijck bestraffen terwijl sy Droncken zijn: Maer men moetse vermaenen Ernstelijck, wanneerse zijn benuchtert. | 195, &c. |
Des dronckenen Belzasars Gelag-reeckeningh, geschreeven aen de Muer van sijn Eet-Zaele, met dese woorden, Mene Mene, Tekel, Upharsin, ghepast op de Huydendaeghsche Drincke-broers, ende der selver Drinck-Gelaegen. | 197, &c. |
Hoewel de Dronckenschap allenthalven de overhandt neemt, soo moeten echter de Leeraers allen menschen van die Sonde afmaenen; bestraffende de Dronckenschap niet alleen door haere ghesonde Leere; Maer oock den Dronckaers beschaemende door haer eygen Nuchter Leeven. | 207, &c. |
[fol. ††8v]
Cap. XXXXI.Dat sommige de Dronckenschap verdeedigen willen met de H. Schrifture; en alle Wetten teeghens deselve begeeren afgheschaft: En met wat belacchelijcke reedenen de Huydendaegsche Drincke-Broers de Vryheydt van Drincken voorstaen, ende verdeedigen. | 210, &c. |
Proces van de Dronckenschap teeghens de Academische Philosophen: En Provisioneel Protest des Autheurs teeghen de Dronckaers, indien sy sodaenigh Proces oock teeghen hem aenvangen. | 214, &c. |