Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
[pagina 214]
| |
Cap. XXXXII. Proces van de Dronckenschap teeghens de Academische Philosophen: En Provisioneel Protest des Autheurs teegen de Dronckaers, indien sy sodaenigh Proces oock teegen hem aenvangen.LUcianus in sijne t' Saemen-spreeckinge, genaemt Tweemael-aengeklaegt, Ga naar margenoot+ verhaelt, Hoe de Dronckenschap, voor de Vierschaere der Gherechticheydt, gepleyt heeft teegens de Academische Philosophen, de selven daer over aenklaegende, dat sy door haere goede Onderwijsingen en Vermaeningen, den Jongeling Polemon van het Droncken drincken afgetrocken, tot een goedt en wel geacht man ghemaeckt, en tot een eerlijck Nuchter Leeven ghebracht hadden. Dannoch de Reedenen van Beschuldingh inghebracht door de Dronckenschap, sich beklaegende dat soo een gehoorsaemen Slaef, en soeten Kitte-Broer haer was ontrocken van deAcademische: en daer op ghehoort de Verantwoordinghe, en Reedenen van de Academie, hebbende een Jongeling van goeden Huyse, verleyt zijnde door de Dronckenschap tot Hoeren en Slemperyen, tot een goet en eerlijck man gemaeckt: Soo heeft de Gherechticheydt het Vonnis uytgeweesen tot Voordeel van de Academie, Ga naar margenoot+ met eenpaericheyt van alle de Stemmen; alleenlijck eene der Richters hebbende sijn Stem ghegeeven tot Voorspraeck en Voordeel van de Dronckenschap. Indien de t' saementlijcke Drincke-broers voor Wijn-Mannen en 't Croeg-Recht my daegen, Ga naar margenoot+ en aenklaegen daer over, Dat ick de Dronckenschap smaede, en te na spreeck; Het verval der Croegen en Drinck-gelaegen beooge; Veele fraeye Jongelingen, Kinderen | |
[pagina 215]
| |
van goeden Huyse en eerlijcke Geslachten, den Dronckaers uyt haere Drinck-Cotten soecke te ontrecken; tot dien eynde doende mijn best, om Groot en Kleyn in te scherpen, 1. Dat de Dronckenschap verbooden en verfoeyt is van Godt; Van Overheeden, van Crijchs-Oversten, en Opsienderen der Gemeynte: 2. De Gesontheydt quetst, het Leeven verkort, en elendich maeckt: 3. Den mensche ontmenscht, en den selven gelijck maeckt den Houten Beelden, den Beesten, den beseetenen van den Duyvel, en den geenen welcke met de Vallende Sieckte bevangen zijn: 4. Een oorsaeck is van Gekijf, van Gevecht, van Dootslagh, en allerhande Schelm-stucken: 5. Den mensche aenvoert tot Hoerery, Overspel, Ontucht, en Oneerbaerheydt: 6. Den selven Arm, Naeckt, Cael, ende Beroyt maeckt: 7. Van Verstant berooft: 8. Eer en Aensien doet verliesen: 9. Het Herte beswaert, en daer in uytbluscht alle Goddelijcke Overlegginghe, en Liefde; maeckende den mensche onbequaem om Godt te bidden, om te Waecken voor sijn Zaeligheydt, en sich te bereyden teegen den Dagh des Doots, ende des Oordeels: 10. En dat de Dronckenschap voor eeuwigh en altoos den mensche Bant buyten Godts Koninckrijck. Indien weynich-gheachte Wijn-Mannen, Ga naar margenoot+ het zy met Meerderheyt of Eenpaerigheydt van Stemmen, in haere Vergaederinghen my koomen te veroordeelen en verdoemen; soo protestere ick daer teeghens, Nu als dan, en dan als Nu; en beroepe my van de Dronckene tot de Nuchtere; En stelle dit | |
[pagina 216]
| |
mijn gedaene, neevens de Reedenen van dien, aen het Oordeel van de gantsche Christenheyt; maer boven al aen dien Godt, die gheseydt heeft Habac: 2, v. 15, Wee dien die sijnen Naesten te drincken gheeft, die sijne Wijn-Flessche daer by-voeght, ende oock Droncken maeckt, om haere Naecktheeden te aenschouwen.
EYNDE. Tot Gouda, Gedruckt by Frans Hoola, Boeck-drucker en Boeckverkooper, op den hoeck van de korte Groenendael, aen de Brugge. |
|