Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
[pagina 195]
| |
Cap. XXXVIII. Men moet de Dronckaers niet Scherpelijck bestraffen terwijl sy Droncken zijn: Maer men moetse vermaenen Ernstelijck, wanneerse zijn benuchtert.SYrach, Cap: 31, vers 35, seyt, En bestraft uwen Naesten niet in 't Wijn-gelagh. Ga naar margenoot+ Voorwaer een goede Waerschouwinghe; Vermits een Dronckene niet bequaem is, zijnde in Dronckenschap, om een goede Vermaeninge te konnen vatten, of plaets te geeven: Oock so een ontijdige Vermaeninge meer en eer Verbitteringh en Gekijf, als Verbeeteringh en Stichtinghe geeft; zijnde niet anders als een geeven van het Heylige aen den Honden, en het werpen van Peerlen voor de Swijnen, welcke die Peerlen vertreeden met haer voeten, en knorrende bywijlen omkeeren, en verscheuren den gheenen diese gheworpen heeft, Matth: 7, v. 6. Een Droncken mensch te willen Vermaenen en ernstelijck Bestraffen terwijl hy Droncken is, Is gesproocken voor de oore van een Sot, die het verstant van uwe woorden veracht, Prov: 23, v. 9. Weshalven ick deese dingen wel Schrijve aen de Dronckaers, doch niet om van haer gheleesen te worden terwijl sy Droncken, maer wanneerse Nuchteren en bedaert zijn. Wanneer den dronckenen Cleostratus, Ga naar margenoot+ bestraft en vermaent wiert van een ander, seggende, Schaemt ghy u niet droncken te zijn? Antwoorde Cleostratus, En schaemt ghy u niet, een Man die droncken is te vermaenen? Ga naar margenoot+ De Oude hebben Baccho toe-ge-eygent een Plack, met een gesprenckelt Hert. Een Hert, om te leeren, datmen vergeeten moet het geene onder den Romer en den Dronck onbedachtelijck misseyt | |
[pagina 196]
| |
is: eeven gelijck een Hert de oogen opslaende na elwers, seer haest en licht vergeet en verlaet de Weyde daer het gingh, en sich gheswint begeeft na een ander. Een Plack, vermits het gheene onder den Dronck gheschiedt, alsdan maer met een Plack, dat is, met een Kinderlijcke en boertige bestraffnghe bestraft moet worden, Pierius in Hierogl: Lib: 55. Siet, op soo eene wijse moet den Dronckaer ghehandelt worden soo wanneer en lange als hy droncken is: Maer nu Nuchteren en bedaerdt zijnde, moetmen hem met Ernst aengaen. Plutarchus Lib: 8, Cap: 10, Quaest: Conviv: spreeckende van Bacchi-Plack, seyt, Datmen den Dronckenen na Bed, en in Slaep moet helpen: en gelijckmen den Kinderen, niet konnende Slaepen, in de Handen gheeft niet een Spies, of Sweerdt, of eenich Scherp; maer een Raetel, of Balletjen om haer selven in Slaep te Speelen: So heeft Bacchus aen den Dronckenen, zijnde seer veerdigh om te smyten en te slaen, ghegeeven de Plack, een licht en sacht geweer, waer meede men niet lichtelijck en kan Quetsen. Na het ghevoelen Plutarchi, soo moetmen den Dronckenen een praetjen verleenen, den selven op het sachtste ter needer setten, en helpen in stilte; maer aen den selven, nu Nuchter gheworden zijnde, seggen het geene behoorde geseght te worden. Sextus Empiricus advers: Math: Lib: 6, contrà Musicos, bestraft Pythagoras daer over, Ga naar margenoot+ Dat hy de Dronckene niet en myde, maer ontydelijck deselve brengen woude tot Maetigheyt. Dannoch bekent Pythagoras, als hy op soo een wijse (naemelijck door het laeten opspeelen van een Deuntjen) de Dronckene bestraft hadde; dat de Speel-luyden meer vermochten als de Philosophen, om der Dronckenen manieren te verbeeteren. Door Davids Harpe wierdt Sauls boose Geest meer | |
[pagina 197]
| |
gestilt, als door alle de wijse aenspraecken van sijne Hovelingen en Raets-heeren, 1 Sam: 16, v. 15, 16, 23. Meer sal een Mensch die droncken is luysteren na de Veel en Fluyt, als na Gods Woort en Reeden. |
|