Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. XXXV. Dat de Dronckenschap voor eeuwich en altoos den onbekeerden Dronckaer bant, en Balling maeckt buyten Gods Koninckrijck: En dat dien schoonen Hemel, om een Dronck of Teuge Wijn en Bier, van hem Vertrijffelt, Verquanselt, en Verwenscht wordt.ICk hebbe aengeweesen veele Onheylen en Swaerigheeden, Ga naar margenoot+ welcke de Dronckenschap over den mensche brenght; maer boven alle deselve is deese noch de meeste, swaerste, en verschrickelijckste, Dat de Dronckenchap den mensche uyt den Hemel bant, en voor eeuwigh Ballingh maeckt buyten Gods Koninckrijck. Dit blijckt uyt de woorden Pauli 1 Cor: 6, v. 10, segghende, En dwaelt niet, noch Hoereerders, noch Afgoden-dienaers, noch Overspeelders, noch Ontuchtighe, noch die by Mannen legghen, noch Dieven, noch Gierigaers, noch Dronckaers; geen Lasteraers, gheen Roovers, en sullen het Coninckrijcke Godts be-erven. Ende Gal: 5, v. 21, seyt hy oock van Dronckenschappen, en Brasseryen, dat die sulcke dingen doen het Koninckrijck Godts niet en sullen be-erven. Dese dingen verstaet den Apostel van sodaenige Dronckaers, Ga naar margenoot+ welcke hertneckelijck in Dronckenschap volharden, haer selven van die Sonde niet Bekeeren, maer sonder Berou en Boete eyndelijck in die Sonde sterven; wordende verlaeten van den | |
[pagina 190]
| |
Dronck en van haere Kitte-Broers, eer sy de Dronckenschap en Drinck-ghelaegen verlaeten wilden, of verlaeten hadden. Indien yets, Ga naar margenoot+ so behoorde immers deese Straffe den mensche te weerhouden van de Dronckenschap. Wanneer Cain van Godt ghebannen was, en sich voor desselfs Aengesichte most verberghen, soo most hy mymerende swermen en doolen op de Aerde, altoos zijnde vol Vrees en Angst van Dootgeslaegen te worden, Genes: 4, vers 14. O! wee den Dronckaer, Ga naar margenoot+ die een Bandijt is buyten het Koninckrijck van Gods Genaede, en Heerlijckheyt, buyten welcke Rijcken alles Vreesselijck en Verschrickelijck is. Wanneer Absolon was weeder-gekeert uyt sijne Ballinghschap van Gesur tot Ierusalem, en hy ghelast was te keeren in sijn Huys, en niet te komen onder de Oogen en het Gesicht van synen Vaeder en Coninck David; soo viel dit soo swaer en onverdraeghelijck voor dien Ionghelingh, dat hy (hebbende den tijdt van twee volle Jaeren niet mooghen sien het Aengesichte van den Koninck) liever den Doot woude sterven, als langer van het Aengesichte sijnes Vaeders te sien, verbannen te blijven. Maer hoe onverdraegelijck sal het wesen voor den onbekeerden Dronckaer, voor eeuwich en altijdt Verstooten te zijn uyt Godts Coninckrijck, en verschopt te blijven van voor Godts Aenghesicht; by het welcke een versaedinge der Vreughden is, Psal: 16, vers 11. O Wee! o Wee! den onbekeerden Dronckaer, dien voor eeuwich en altoos ontseydt is het aenschouwen van Godts Aengesicht, in het welcke te sien de Saelicheyt is geleegen, Matth: 5, vers 8. Scheydt dan in tijdts af van de Dronckenschap, welcke u voor altijdt van Godt afscheyt. Blijft uyt de Croegen en Herbergen, welcke u doen Ballingh zijn buyten den Hemel. Ghedenckt om een hoe | |
[pagina 191]
| |
gheringhe Saecke ghy Vertrijffelt en Vertuyscht de Zaeligheydt van uwe Ziele. Om een kleynen en korten tijdt te genieten het geselschap van dronckene Sneulen, verbant ghy u selven van het heerlijcke geselschap Gods, der H: Engelen, ende saelige Zielen. Om een Schootel Moes gaf Esau sijn Eerstgeboorte-Recht aen Jacob, Ga naar margenoot+ Genes: 25, v, 32, 33. Hebr: 12, v. 16: Om Bier, om Wijn, om stercken Dranck, Verbandt ghy u selven buyten de Algemeyne Vergaederinge, ende de Gemeynte der Eerst-geboornen, die in de Hemelen zijn op-geschreeven, Hebr: 12, vers 23. Lysimachus, Ga naar margenoot+ door Dorst genootsaeckt sich over te gheeven aen de Schyten, na dat hy eenen kouden dronck Waeters genuttight hadde, seyde, O goede Goden! om hoe een kleyne Vreught ben ick quijt geraeckt mijne een so groote Heerlijckheyt, Eras: in Simil: Maer mach niet den Dronckaer sich selven Verfoeyen en Vervloecken in de Uyre des Doots, dat hy om eenen Gulsighen Dronck verlooren heeft de eeuwige Heerlijckheydt en Zaeligheydt, welckers Grootheyt en begrijp alle menschelijcke Verstant te booven gaet? Philoxenus wenschte te mooghen hebben een Hals van dry Cubiten in de Lengte, Ga naar margenoot+ op dat hy de Smaeck en het Vermaeck van Eeten en Drincken te langer genieten mocht, Athen: Lib: 8, Cap: 5. Ende Lib: 1, Cap: 5, verhaelt den selven Schrijver, Dat deesen Philoxenus de Nature beschuldigende, wenschte te hebben den Hals van een Kraen-voogel, om met des te langer en te meerder Vermaeck te mooghen Suypen ende Swelghen. Maer dat hy alderliefst noch wenschte geheel een Peert te worden, of een Os, of een Cameel, of Oliphant; Vermits deese Beesten, grooter en stercker van Lichaem zijnde, met meerder Lust en Graegheyt Eeten ende Drincken. Eenen Melanthius wenschte te hebben den Hals van een | |
[pagina 192]
| |
Craen, Swaen, of diergelijcke Voogel, om met des te langer Geneugt en Smaeck te moogen Drincken en Gulpen, Athen: Lib: 1, Cap: 5. Maer, Ga naar margenoot+ schoon ghy had den wensch van die opgemelte menschen, welcke der menschelijcker Nature niet weerdich zijn; hoe kort-duyrende soude echter wesen alle uwe Drinck-vreught, om welcke ghy verliest de eeuwighe Vreught des Hemels, en Verbannen wort buyten Godts Koninckrijck, in een eeuwigh Wee, en Weenen? |
|