Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
[pagina 161]
| |
Cap. XXX. Dat de Dronckenschap den Mensche aenvoert tot allerhande Ontucht, en Onkuysheydt.MAer booven het albereyts verhaelde Quaedt, Ga naar margenoot+ waer van de Dronckenschap een Oorsaeck is, soo brenght die bewuste Sonde oock den mensch tot Onkuysheyt, Onreynigheyt, Hoererye, en Overspel. Dit wil den Coninck Salomon te kennen geeven Prov: 23, vers 33, Ga naar margenoot+ wanneer hy tot den Dronckenen seydt, Uwe oogen sullen na vreemde Vrouwen sien. Oock hebben de Ouden 't selve willen aenwijsen, Ga naar margenoot+ wanneer sy den Wijn den naem gaeven van Lac Veneris, dat is, den Melck van Venus, Ath: Lib:10, C: 15. Pausanias Lib: 2, Ga naar margenoot+ verhaeldt, dat in den Tempel van Aesculapius de Dronckenschap afgemaelt was, drinckende uyt een Glaesen Schaele, door welckers Heldere doorluchticheydt sich vertoonde het Aenghesicht van een schoone Vrouwe. Hier meede hebben sy willen afbeelden, Dat de Dronckenschap doet na vreemde Vrouwen sien; Dat Wijntjen en Trijntjen veeltijts met malkanderen te saemen gaen. Immers is dien vromen Loth, Ga naar margenoot+ welcke in Sodom, midden in die Speloncke van Hoeren en Boeven is Kuysch gebleeven, door Dronckenschap overwonnen zijnde, vervallen tot Bloedt-schenderye met sijn eyghen Dochters, Genes: 19, verss 32, 33, &c. Dierghelijck deede Cyanippus van Syracusen, Ga naar margenoot+ welcke droncken zijnde verkrachte sijn eyghen Dochter Cyane. Oock Arnutius, Ga naar margenoot+ overvallen van Dronckenschap, onderstondt te doen het selve. Plutarchus in Casib: compar: | |
[pagina 162]
| |
Hoe Dol, en Onbesuyst, (eeven als een Stier, of weelderigen Hengst) tot alle Ontucht de mensch gemaeckt wort door de Dronckenschap, Ga naar margenoot+ is gebleecken in den dronckenen Cyrillus van Hippon, welcke droncken zijnde verkracht heeft sijn eyghen Moeder, welcke Swanger was; en socht te Schofferen eene van sijne Susters. Aug: Lib: 1, Serm: ad Frat: in Here: Serm: 33. Sulcx dat in dit Exempel bysonderlijck blijckt de waerheyt van 't geene eertijdts seyde Alfonsus, Ga naar margenoot+ Coninck van Arragonien; welcke ghevraeght zijnde, Waerom hy een soo groot afgrysen hadde van de Dronckenschap? Antwoorde, Om dat ick weet, dat Ontucht en Dollicheyt de Susters van den Wijn zijn. Tot wat Schandelijckheeden de menschen vervallen door Dronckenschap, Ga naar margenoot+ kondt ghy leesen by Athen: Lib: 10, Cap: 10: alwaer hy verhaelt, dat Nysaeus, de Soone van Dionysius, hebbende bekomen het Opperste Gesagh in Syracusen, sich begeeven heeft tot Brasserye en Dronckenschap, en door sulcx gheworden is soo Baldaedigh, Dat hy Schenderye dreef met Jongens, en met Vrouwen. Charidemus Orites was doorgaens Droncken, Ga naar margenoot+ deede niet als Suypen ende Swelgen: Hy dorst stoutelijck Eedele eerelijcke Vrouwen schenden: En van den Raedt tot Olynthen vorderen de overgaeve van eenen schoonen Jongen, tot Schenderye, en Grouwel-pleeginge met den selven. Den Schandelijcken Dienst, welcke van de Egyptenaeren ghedaen wierdt aen de Goddinne Isis, ende Osiris; en van de Griecken aen Bacchus, welcken de Egyptenaeren seyden dat Isis en Osiris was: Het draeghen van de Phalloi, van het Manlijck Lidt om den Hals der Vrouwen; Het omvoeren van het selve Lidt door alle Wijcken en Straeten, en het Croonen desselfs door een der eerbaerste Matronen: De Nacht-diensten aen Bacchus ontrent de Alcyo- | |
[pagina 163]
| |
nische Poel, door dewelcke Bacchus op-ghekoomen was, weeder-brengende sijn Wijf Semele uyt den Affgrondt: waer van geleesen wordt by Herodotus Lib: 2, Cap: 42, 48,49, Pausanias Lib: 2. Cal: Rhodig: Lib: 4, Cap: 6, Livius Lib: 39, Cap: 8, 9, &c. Deese dingen bewijsen, en doen blijcken, dat oock, volghens der Heydenen ghevoelen, alle Ontrucht, Onreynicheyt, en Oneerlijckheyt, vergeselschapt en vereenicht gaet met de Dronckenschap. Wacht u derhalven van Dronckenschap, welcke een Oorsaeck van allerhande Gekijf en Vechterye, Ga naar margenoot+ oock van Dootslagh onder den Kleynen is; en onder de Grooten een oorsaeck van noch grooter Quaet: Een Sonde die meenighen mensch heeft doen verliesen het Leeven, 't welck soo dierbaer, Lief, en Weerdich is: Een Sonde die tot Ontucht, Onkuysheyt, Bloetschenderye, en Verkrachtinge van de Nature brenght den geenen welcke sich daegelijcx daer in verloopen. De Oude Griecken seyden, Ga naar margenoot+ dat Priapus (de Godt van alle Ontucht en Onkuysheydt) een Soone van Bacchus ende Venus is: Ende dat vermits die geene welcke Droncken en vol Wijn zijn, aengeprickelt worden tot Venus, dat is, tot Ontucht. |
|