Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. XXIII. Dat de Dronckenschap moet worden gemijdt, vermits verbooden is van Godt; van Overheeden; van Krijghs-Oversten; en van Concilien.WY hebben tot hier toe ghenoegh geseyt van de Dronckenschap, Ga naar margenoot+ en Drincke-broers; mitsgaeders van de meenigherhande Grillen deeser beyden. Wat isser overich, als dat wy alle en allerhande menschen, Koningen, Princen, Staten, Magistraten, Onderdaenen, Groote, Kleyne, Rijcke, en Arme, Mannen en Vrouwen raeden en vermaenen, de Dronckenschap te haeten, en myden. Dit is die Sonde, Ga naar margenoot+ welcke van het Heydendom schijnt verhuyst in het Christendom: Die gheworden is een gemeene Lant-Sonde; een Sonde oock des Hollandtschen Volcx: Een Sonde hier te Lande niet alleen gehuys vest, nemaer gehuyst, gehooft, ne niet min ge-eert by sommigen in Bataviâ, als Bacchus in sijn Vaederlijcke Stadt Thebe, welck gheleegen is in Boeotiâ. Een Sonde, die den Naem van Sonde bykans quijt zijnde, daegelijcx meer en meer indringht in | |
[pagina 127]
| |
Hooven, Kercken, Huysen, Hoeven, onder Burgeren ende Boeren: Een Sonde, die te saemen met de Inkomsten des Landts, Ga naar margenoot+ allerhande Grouwelen en Schelm-stucken vermeerdert in den Lande; ende den rechtveerdighen Toorn Gods ontsteeckt over desselfs Ingheseetenen: Een Sonde, waer door veele Geslachten vervallen, Huysghesinnen te gronde gaen, Wel-gestelde verarmen; Lasten van Diaconen, Aelmosenieren, en andere Arm-versorgers vermeerderen: Ende (om het kort en al te seggen) een Sonde, waer door de Vreese Godts vervalt, de Goddeloosheyt opkomt, en 's Lants Verderf ghevordert wort. Maer op dat een yeder te meer sich van Dronckenschap soude mogen wachten, Ga naar margenoot+ soo dient aenghemerckt, Dat Godt die Sonde wel scherpelijck Verbiet, en wel strengelijck in den Onboetveerdighen straffen wil. Godt verbiedt de Dronckenschap wel scherpelijck en strengelijck, met byvoeging van gedreyghde straffe, Ga naar margenoot+ Esa: 5. vers 11, seggende, Wee den geenen die haer vroech opmaeckende in den Morgenstont, stercken Dranck na-jaegen, ende vertoeven tot in de Schemeringe, tot dat den Wijn haer heeft verhittet. Ende Vers 22, Wee den geenen die Helden zijn om Wijn te Drincken; ende die kloecke Mannen zijn, om stercken Dranck te mengen. Het Droncken-drincken, en Droncken-maecken verbiedt en bedreyght Godt seer ernstelijck Habakuk 2, v. 15, Ga naar margenoot+ seggende, Wee dien die sijnen Naesten te drincken gheeft, ghy die uwe Wijn-Flessche daer by voegt, ende oock Droncken maeckt; op dat ghy haere Naecktheeden aenschouwet. Dien grooten Politijck Salomon, welcke niet, gelijck de Seeven Wijsen van Griecken-lant, door het Oraeckel van Apollo te Delphos, nemaer door een Uytspraeck van den leevendigen en waerachtigen | |
[pagina 128]
| |
Godt, I Reg. 3, v. 12, is verklaert te zijn geweest so Wijs en Verstandigh, dat sijns gelijck voor hem niet geweest en was, noch wiens ghelijck na hem noyt en soude komen; desen Salomon wijst seer aerdigh aen de Onheylen, en Eygenschappen des Dronckenschaps, ende der Dronckenen; en Verbodts-Wijse maent een yeder af van Droncken-drincken, seggende, Ga naar margenoot+ Prov: 23, vss. 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35. By wien is Wee? By wien, och armen? By wien Kyvagien? By wien het geklag? By wien Wonden sonder oorsaecke? By wien de Rootheyt der Oogen? By den geenen die by den Wijn vertoeven: By den geenen die komen om gemengden Dranck na te soecken. En siet den Wijn niet aen als hy hem root vertoont, als hy in het Glas sijne verwe geeft, als hy recht op gaet. In sijn eynde sal hy als een Slange bijten, ende steecken als een Adder: uwe Oogen sullen na vreemde Vrouwen sien, ende u Herte sal Verkeertheeden spreecken. Ende ghy sult zijn als een die in t Herte van de Zee slaept; ende gelijck een die in 't Opperste van de Mast slaept. Men heeft my geslaegen, sult ghy seggen, ick en ben niet sieck geweest: Men heeft my gebeuckt, ick en hebbet niet gevoelt. Wanneer sal ick opwaecken? Ick sal hem noch meer soecken. Ende onsen ghezeegenden Saelichmaecker Jesus Christus vermaent allen menschen, Ga naar margenoot+ Luc. 21, v. 34, haer te wachten van Dronckenschap, segghende, Wacht u selven, dat uwe herten niet tot eenigen tijdt beswaert en worden met Brasserye, en Dronckenschap. Paulus, (dien grooten Leeraer der Heydenen, en Verkondiger des H: Evangeliums onder deselve, Actor: 22, v. 21: Rom: 1, v. 5: Gal: 1, v. 16,) verbiedt de Dronckenschap aen allen bekeerden Heydenen, door den Geloove ghekoomen zijnde van het Heydendom, tot het Christendom, seggende Rom: 13, vers 13, Ga naar margenoot+ Laet ons als in den Dagh eerlijck wandelen, niet in Brasseryen, en in Dronckenschappen. Ende | |
[pagina 129]
| |
I Thess: 5, v. 6, 7, Ga naar margenoot+ Laet ons niet slaepen gelijck de andere, maer laet ons waecken ende Nuchteren zijn: want, die slaepen, slaepen des Nachts: ende die Droncken zijn, zijn des Nachts droncken. Petrus, (die het Apostelschap bediende onder de Besnijdenisse, dat is, onder den Ioden Gal: 2, v. 8,) schrijvende aen de Ioden, zijnde verstroyt in Ponto, Galatien, Cappadocien, Asien, ende Bithynien, Ga naar margenoot+ 1 Petr. 1, v. 1, Vermaent deselve, Datse sullen Nuchteren zijn, Ga naar margenoot+ Vers 13, ende 1 Petr: 4, v. 3, seyt hy, Het is ons genoech, dat wy den voorgaenden tijdt des Leevens der Heydenen wille volbracht hebben, en hebben gewandelt in Ontuchticheeden, Begeerlijckheeden, Wijn-suyperyen, Brasseryen, Drinckeryen, en grouwelijcke Afgoderyen. Wie sal nu durven doen het geene Godt verbiedt, Ga naar margenoot+ die een Richter van de gantsche Aerde is, Gen: 18, v 25? Wie sal geen Ontsagh betoonen ontrent de Wetten van dien eenigen Wet-geever, die behouden en verderven kan, Jacob: 4, v. 12? Romulus, en na hem de Roomsche Burgemeesteren, lieten voor haer draegen een Bijl, en Bondel Roeden, tot teecken datse straffen konden aen den Hals, en aen den Lijve; ten eynde de Onderdaenen haer ontsien souden der selver Beveelen te schenden. Godt, die een Coninck aller Coningen, een Heere aller Heeren is, 1 Tim: 6, v. 15, heeft Bijlen, die hy leyt aen de wortel der Boomen, en uythouwt alle Boom die geen goede Vrucht voortbrenght, Matth: 3, v. 10: De Pestilentie gaet voor des Heeren aengesicht, ende de vyerige Coole gaet heenen voor sijn voeten, Hab: 3, v. 5: Hy laet den Engel voor hem draegen een vlammich Sweert, Gen: 3, v. 24; Een Wraeck-sweert, dat sijn Verbont wreeckt, Levit: 26, vers 25: Hy heeft veelerhande Plaegen en Straffen, zijnde gelijck als Bondels van Roeden, waer meede hy Kastijden en Straffen kan den geenen, die sijne | |
[pagina 130]
| |
Gebooden schenden, waer van ghy leesen kond Levit: 26, verss. 14, 15, &c. en Deut: 28, verss. 15, 16, &c. Ontsiet u derhalven, de Beveelen deses Godts te schenden door Dronckenschap. Van Godt hebben wy ons Weesen, ende bestaen door hem, Col: 1, v. 17: In Godt leven wy, beweegen ons, ende zijn wy, Act: 17, v. 28: Derhalven is het een Dwaesheydt, oock in den Dronckaerts, datse haer selven houden willen buyten de Gehoorsaemheydt van den geenen, in den welcken sy zijn en leeven, en buyten den welcken sy niet zijn en konnen. Maer niet alleen wordt de Dronckenschap verbooden van Godt, Ga naar margenoot+ maer oock van menschen; van Overheeden in de Politie; Van Oversten in den Oorloogh; van Opsienderen in de Kercke. Dat Overheeden in de Politie de Dronckenschap verbieden, Ga naar margenoot+ is kenlijck. Plato in sijne t'Saemen-spreeckinge tusschen Socrates en Minos, ontrent het eynde, seydt, Dat onder alle de Griecken en Barbaren geene waeren welcke sich onthielden van Drinck-Gelaeghen, als de Cretensen, en Lacedaemoniensen, die oock sulcx van de Cretensen geleert hadden. Ende in Cretâ wierdt oock onder de Wetten van Minos ghevonden dese, Ga naar margenoot+ Ghy en sult niet te saemen Drincken tot Dronckenschap. Plato Lib: 3, de Republ: Ga naar margenoot+ een weynich verby het Midden, belast, Datmen sich onthouden sal van Dronckenschap. Maer boven al, so schijnt hy sulcx te vereyschen in sodaenighen, welcke ghestelt zijn over anderen: vermits het (gelijck hy seydt) niemandt minder past als een Wachter, droncken zijnde niet te weeten waer hy is: oock het seer belacchelijck staet, dat een Wachter van noode heeft een Wachter die hem gaede slae. Plato de Legibus, Dialog: 2, stelt een Wet, Dat de Kinderen tot haer Achthiende Jaer toe gansch gheen | |
[pagina 131]
| |
Wijn gebruycken mochten. Daer na wort haer een Maetich ghebruyck des Wijns gegunt, tot op het Dertichste Jaer haeres Ouderdoms: Dan noch sullen de Jongelingen gheheel en al haer selven onthouden van Dronckenschap en Wijn-gulperye, &c. Achtervolghens de Wet van Solon, Ga naar margenoot+ wouden de Atheniensen hebben met de Doot gestraft, een Prince welcke Droncken was. Diog: Laert: in Solone. Ende, uyt kracht van de Wet Lycurgi, Ga naar margenoot+ mochten de jonge Dochters, of geen, of immers seer weynig Wijn nuttigen, Xenophon in Republ: Laced: in't begin. Carel de Neegende, en Henrick de Derde, Ga naar margenoot+ beyde Coninghen van Vranckrijck, hebben by Placcate aen allen Herbergiers Verbooden, Ymant der Burgeren of Ingeseetenen, van wat Staet deselve oock mochten zijn, te setten om te Drincken; ten waere hy quam met een Vremdelingh, oft een sodaenigen welcke daer ter plaetse noch woonsteede, noch Huys-Vesting hadde: op poene van, anders doende, arbitralijck gestraft te worden. Chokier in Thesauro Politicor: Aphoris: Lib: 5, Cap: 19. Was dese of diergelijcke Wet door hooger hant gestelt teegens de Drinck-Cotten hier te Lande, men sou in de Herbergen niet vinden soo veele droncken sletten, welcke, alvoorens haere Middelen in de Croeghen hebbende Verdroncken en Vertuyscht, haer selven begeeven of tot den Beedel-Sack, of tot Schelmery, Dievery, Moordery, en allerhande Deugenieteryen; laetende Vrou en Kinderen tot Laste en Beswaer van Vrienden, Arm-versorghers, en Godts-huysen. Fricius Modrevius Lib: 2, Ga naar margenoot+ de Legibus, Cap: 11, verhaelt, dat den loosen Mahometh, bemerckende der Turcken geneegentheyt tot gemack, en Droncken drincken, den selven Wijn te drincken verbooden heeft; vermits hy wel merckte, datse door het gebruycken van den Wijn gheraecken souden tot haeren onder- | |
[pagina 132]
| |
ganck. Ende getuygen de Magdeburgensen, Cent: 7, Cap: 15, Dat eene die Droncken was, achtervolgens de Wet van Mahometh, met Tachtentich Slaegen most geslaegen worden. In den Alcoran Lib: 2, Cap: 12, seydt Mahometh, Wacht u wel voor den Wijn: ende en Speelt niet in het Bert-Spel, want dat is Verbooden, en een Vondt des Duyvels, om Twist en Gekijf te stichten onder menschen, en deselve af te houden van het Goede, en te beweegen tot het Quaede. Onder de Antwoorden op de Vraeghen welcke den Iode Abdias voor stelde aen Mahometh, om te weeten wat 1, 2, 3, 4, 5, tot 100 toe was, vintmen in den Alkoran (ofte Alfurkan) Lib: 1, Cap: 13, dese Antwoort van Mahometh. 80, zijn so veele Roeden, of Geesselingen, diemen aen een Gulsich, of Droncken mensche geeven sal. Ende Lib: 2, Cap, 2, staet aldus, Den geenen die geerne Wijn drincken, en in het Bert Speelen, sult ghy Vermaenen dat sulcken Spel ende Drincken een seer groote Sonde is. Ende hoewel dese dingen den mensche aenghenaem zijn, ende dat sy oock somtijdts wel eenighe profijten daer van bekoomen, soo is het doch een schaedelijcke Sonde. Iacobus, Ga naar margenoot+ den eersten Draeger der dry Croonen, naemelijck, van Engelandt, Schotlant, ende Yrlant, heeft, door een opentlijck Besluyt van de Standen des Rijcks, de Dronckaerts getoomt en ingebonden, Ionhston in sijn Historien, op het Jaer 1607. Oock is de Dronckenschap verbooden en gestraft van Crijchs-Oversten in den Oorloog. Ga naar margenoot+ Carolus Magnus deede een Verbodt, dat niemant in het Leeger, of geduyrende den Velt-Tocht, een ander tot Drincken vergen, uytdaeghen, oft dwingen mocht. Ende die Droncken wierdt bevonden in het Leeger, was gedwongen na dien tijt niet anders te drincken als Waeter. Aventius Lib: 4, Annal: Bojorum. | |
[pagina 133]
| |
Antigonus, Ga naar margenoot+ siende eenige Soldaten in haer Harnasch speelen in de Clos baen, hadde goet behaeghen in dat Schouspel: Hy doet de Officiers deser Soldaten tot hem roepen; en verstaende dat deselve te saemen saeten en Droncken, heeftse ghecasseert, en hunne Offitien gegeeven aen die Soldaten, welcke Geharnascht, en tot de Waepenen gereet, te saemen speelden in de Clos baen. Plut: in Apophthen: Meede hebben die gheene, Ga naar margenoot+ welcken het Opsicht over Godts Gemeynte is aenbevoolen, in haere Vergaederingen Wetten ghemaeckt, waer by de Dronckenschap aen allen is Verbooden. Het Synodus Turonensis, Ga naar margenoot+ gehouden in den Jaere 813, door last van Carolus Magnus, stelt dit 48 Cap: Onsen Saelichmaecker leert in den Euangelio, dat de Geloovigen haer niet begeeven moeten tot Dronckenschap, en Gulsicheyt; seggende tot sijne Toehoorderen, Siet toe, dat uwe herten niet beswaert en worden met Dronckenschap of Brasserye. Dese Sonden worden nu kleyn gheacht by de Menschen; Dannoch het en is niet te seggen, hoe groote Quaeden uyt deselve voortkomen. Want, na het segghen der Natuer-kundigen, daer uyt komen voort schaedelijcke Zieckten des lichaems. Ende hoe schaedelijck de Dronckenschap zy om des menschen Ziele te krencken, kan men seer licht vatten, vermits sy een Oorspronck en Oorsaeck is by na van alle Schelmstucken, welcke in der haest bedreeven worden van menschen. Het Synodus Moguntinae, Ga naar margenoot+ gehouden ten Iaere, en door Last als vooren, stelt deesen 46 Cano: Wy beveelen, dat de Sonde van Dronckenschap, waer uyt alle sonden voort komen, geschouwt sal worden in aller Manieren. En so ymant sich daer voor niet wachten wil, den selven willen wy dat van de Kercke verbannen zy, ter tijt en wijlen behoorlijcke Beeterschap beweesen wort. Magdeburg: Cent: 9, Cap: 9. | |
[pagina 134]
| |
Seecker Concilium, Ga naar margenoot+ gehouden binnen Romen, in den Jaere 1215, onder den Paus Innocentius, heeft desen 15 Canon ter neer gestelt, Van Gulsicheyt en Dronckenschap sullen sich alle Geestelijcke Persoonen vlytich wachten: Derhalven sullen sy den Wijn voor haer selven, en haer selven voor den Wijn maetigen. Niemant sal tot Drincken aengeport worden, nadien de Dronckenschap het Verstandt doet dwaelen, en den mensche ontsteeckt tot Ontucht. Wy willen geheelijck en in den gront vernieticht hebben dat Misbruyck in sommige Gewesten, waer door de Dronckaers op haere wijse elckanderen verbinden, om gelijcke Droncken te doen; Ende in haere Drinck-Gelaegen meest roemen den geenen, die daer de meeste Droncken maeckt, ende de grootste Glaesen uytsuypt. Magdeburg: Cent: 13, Cap: 9, Immers behoorde dan sich yeder te wachten van Dronckenschap, een Sonde welcke als grouwelijck en afschouwelijck Verbooden is van Godt, ende van Menschen. Overheeden verbieden de Dronckenschap, vermits deselve ondienstigh in de Politie is. Sy wordt verbooden van groote Capiteynen en Oversten in den Oorloogh, vermits Disorder in Tochten, en Brabbelingh in Wachten brenght. Sy wordt verbooden van Kerckelijcke Vergaederinghen, vermits sy voor het Lichaem Schaedelijck, voor de Ziele verderffelijck, en by anderen Aenstootelijck en Ergerlijck is. |
|