Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. XVI. Van sommige so Mannen als Vrouwen, welcke in veel te konnen Drincken zijn uytsteeckende geweest. En hoe Schandelijck de Dronckenschap in een Vrouwe gekeurt, en gehouden is onder de Heydenen.MAer oock vintmen in de Oude Historien exempelen van sommighe, Ga naar margenoot+ so Mannen als Vrouwen, welcke in veel te konnen Drincken zijn uytmuntend en uytsteeckend geweest. diotimus den Athenienser, Ga naar margenoot+ konde veel en haestigh drincken, ende den Wijn inswelgen soo als deselve door een Trechter wierde in sijn Keel ghegooten, | |
[pagina 87]
| |
weshalven hy den Naem van Trechter droegh, Aelian: Lib: 2, Vari: Histor: Cap: 42. mycerinus den Egyptenaer, Ga naar margenoot+ verstaen hebbende een Voorsegging dat hy niet lange en soude leeven, om dese Voorseggingh te belacchen en belacchelijck te maecken, heeft de Nachten gheknoopt aen de Daegen, den tijdt so verdubbelt en Verlenght, en sonder slaepen gestaedigh met Suypen en Drincken beesich geweest; gelijck Aelianus in de naest-gemelte plaetse verhaelt van deesen, en veelen anderen. Athen: Lib: 10, Cap: 10. xenarchus rhodius wierdt, Ga naar margenoot+ om sijn veel en geweldig Drincken en Wijn stouwen, genaemt metretes, dat is, een Vaetjen van eenighe Stoopen: Want een Metreet was een Maete van 10 Congien, en yeder Congie hielt 6 Sextarien, Cael: Lib: 29, Cap: 1. Athen: Lib: 10, Cap: 10. Van bonosus, Ga naar margenoot+ welcke van afkomst was een Engelsman, wort verhaelt, dat hy boven maeten seer veel Drincken en stouwen konde; ende om sijn Oorlooghs-deught was hy in aensien by den Keyser valerianus, welcke van deesen bonosus plag te seggen, Dat hy ghebooren was niet om te Leeven, maer om te Drincken. Wanneer Gesanten gekoomen waeren van de Hooch-duytschen, voeghde hy sich by deselve in haer Geselschap, Soeffende en Drinckende met deselve; En hoewel hy veel in nam, so mocht hy doch daer teegen: Hy maeckte de Duytsche Gesanten droncken, om door sulcx deselve nyt te haelen, en alle haere Secreten te verneemen, selfs blijvende Nuchter en by Sinnen. Naederhandt. bonosus door last van den Keyser probus op-ghehangen zijnde, seyde het Volck, Dat niet een Mensch, maer een Wijn-Vat aen de Galge hongh, aventinus Lib: 2, Annal: Bojorum. Caelius Lib: 29, Cap: 1. Dionysius, Koninck van Sicilien, Ga naar margenoot+ was een sterck | |
[pagina 88]
| |
Drincker, hy was Stick-siende gheworden door Suypen; dronck by vlaeghen 't Neegentich daegen achter den anderen, gheduyrende welcken tijdt hy Droncken was. Antiochus, Ga naar margenoot+ welcke gheoorlooght heeft in Meden, was oock een uytneemend' Gulper, en wanneer hy ter begraeffenisse bestelt wierdt van den Koninck Arsaces, seyde deselve Spots-wijse, O Antioche! Stoutmoedicheyt, en Wijn-giericheyt hebben u bedroogen: Want ghy had u selven ingebeeldt, dat ghy mijn Coninckrijck met groote Glaesen soudt hebben opgedroncken, Athen: Lib: 10, Cap: 10. Onder andere Drinckers is een van de voornaemste geweest den Coninck Alexander. Ga naar margenoot+ Hy dronck bywijlen soo sterck, dat hy twee geheele daegen en Nachten te Bedde lach, om de Drinck-Sieckte uyt te slaepen. Eens zijnde ten eeten by Medeus Thessalus, heeft hy Glaesen gebrocht aen Twintig Gasten, en aen yeder der selver weederomme bescheyt gedaen, gaende na de Maeltijdt een weynig leggen slaepen. Hy bracht een Poculum Bicongium, een Beecker van twee Congien, aen Proteas, die oock deselve uyt-dronck: Daer op brenght Proteas dien Beecker weederom aen Alexander, welcke oock daer op bescheyt doet. Wanneermen van ymant seggen wilde dat hy veel kon Drincken, so seydemen, Ghy kond soo veel drincken als Alexander, Athen: Lib: 10, Cap: 10. Aelian: Lib: 12, Cap: 26. Den Coninck Antiochus Epiphanes, Ga naar margenoot+ een stercken Dronckaer, heeft Droncken zijnde bywijlen een deel Gout gelt op de Straeten te grabbel gheworpen, segghende, Die het krijght, die sal het hebben, Athen: Lib: 10, Cap: 10. Van eenen Heraclides wort verhaelt, Ga naar margenoot+ dat hy ongelooffelijck veel Suypen en Vreeten kon: Men vondt sijns ghelijck in het drincken niet. Hy noodighde som- | |
[pagina 89]
| |
mighen op een Ontbijt; Anderen op het Middachmael; Anderen op het Avontmael; Anderen op het Omdrincken van een Glaesjen. De eene quam na de andere, en sonder eenigen tijt te laeten koomen tusschen beyden, deede hy allen Bescheyt, en harde het alleen teegen alle de Voorseyde uyt, Cael: Lib: 29, C: 17. Deese Heraclides wierdt, om sijn sterck drincken, Hercules ghenaemt, Plutarchus Lib: 1, Quaest: Conviv: Quaest: 6. Hier moet oock niet vergeeten die droncke Zeeuge Cleo, Ga naar margenoot+ een Wijf welck niet alleen teegen Wijven, maer oock teegens Mannen Drincken konde, en een yeder van de Banck hielp. Aelian: Lib: 2, Cap: 41. Athenaeus Lib: 10, Cap: 10, seyt, dat niemant teegens deese Cleo drincken dorst met gelijcke Glaesen. Aglais, Ga naar margenoot+ de Dochter van Megaclis, At en Dronck op yeder Maeltijdt 10 Minen Vleesch (zijnde een Mina twee Dragmen swaerder als een Roomsch Pont) 4 Chaenicen Broot, (zijnde een Chaenix soo een Maete Koorn alsmen op eenen dagh kon Eeten,) Ende een Choa Wijn, (zijnde een Choa so veel als een Romeynsche Congium; by ons ruym soo veel als twee Stoopen. Caelius Lib: 15, Cap: 19. Indienmen teegens dese Oude Dronckaers, Ga naar margenoot+ eens soude gaen stellen sommighe Huyden-daechsche Drincke-Broers, ick Vreese dat de Oude het aen de Huydendaeghsche souden moeten verlooren gheeven: En voor al (ick schaeme het te seggen) dat de Dronckene Wijven in deese onse daeghen, in het drincken van Wijn en stercken Dranck, selfs voor een Cleo, of Aglais niet en souden strijcken of wijcken willen. Diotimus en Mycerinus souden nu vinden haers gelijcken; Xenarchus en Bonosus, haere Meesters; Dionysius sijne Mackers, die boven de 90 Daegen noch wel soo langh met Suypen en Drincken hem trouwelijck souden Gheselschap houden: | |
[pagina 90]
| |
Antiochus soude konnen by een rucken een gheheel Leeger van soodanige Krijgers en Helden, welcke meynen, datse met groote Romers te veegen Scheeps-Vlooten vernielen, Beleegeringhen opslaen, Veldt-slaegen winnen, en meer verrichten konnen als Scipio, ofte hannibal. alexander en proteas souden Baesen vinden, welcke haer om een bicongium twee à Drie te veegen niet en souden verleegen laeten. antiochus soude oock vinden sulcke Narren, welcke Droncken zijnde haer Gelt te grabbel worpen, ten besten geeven, ende dan seer Mildt zijn. Ende heraclidus soude sodaenighe vinden met Hoopen, welcke het met hem des Morgens in een Ontbijt, des Middags in een Middaghmael, des Avonts in een Avondtmael uytharden, en noch wel ten overvloedt een Donckertjen daer aen knoopen souden. Schandelijck is de Dronckenschap in een Man, maer noch schandelijcker in een Vrouwe. Ga naar margenoot+ De Heydenen selfs hebben ghetoont hoe seer sy de Dronckenschap in Vrouwen gehaet hebben. De Spartanen lieten de Dochters gheen Wijn drincken; maer mosten deselve gheheel en al haer van Wijn onthouden, of deselve gesneeden met Waeter drincken, xen: Lib: de Laecedae: Repub: in Initio. In Romen mochten de Vrouwen geen Wijn drincken; Ga naar margenoot+ en het was onder de Vrienden gebruyckelijck de Vrouwen te kussen, ten eynde men soude ruycken of oock de Vrouwen na den Wijn stoncken, plin: Lib: 14, Cap: 13. Athen: Lib: 10, Cap: 11. A. Gellius Lib: 10, Cap: 23. Het Wijf van egnatius mecerinus is van haer eygen Man doot-gheslaegen, Ga naar margenoot+ om datse Wijn uyt een Vat gedroncken hadde; en de Man is door romulus van dien Dootslagh vry gesproocken, plinius ter naestghemelte plaetse. Ende verhaelt valerius maximus Lib, 6, Cap: 3, Tit: 9, dat niemandt het Feyt van | |
[pagina 91]
| |
ghemelte egnatius berispt heeft; yeder houdende het daer vooren, Dat het Wijf, om de schendinge der Maeticheyt, rechtveerdich was gestraft gheworden: Vermits een Vrouwe, den Wijn te veel in neemende, de Deure sluyt voor alle Deught, en opent voor allerhande Ondeught. m. Cato, spreeckende van het Recht der Mannen over haere Overspeelige Vrouwen, Ga naar margenoot+ seyt oock, Indien u Vrou heeft Wijn gedroncken, of met een ander Man Schandelijckheyt ghepleeght, soo sal sy veroordeelt worden, gellius Lib: 10, Cap: 23. lactantius Lib: 1, de fals. religion: Cap: 22, verhaelt, Ga naar margenoot+ dat het Wijf van faunus, fauna genaemt, met Roeden van Myrthe-boomen ter doot toe Gegeesselt is geworden, om datse, teegen de Konincklijcke Eerbaerheyt en Gewoonte, in het heymelijck een Pot Wijn uyt-gedroncken hadde, en was Droncken gheweest. Hoewel wy de op-gemelte Strengigheyt in het verbieden van den Wijn, Ga naar margenoot+ en het Straffen der Dronckenschap aen en in de Vrouwen allesints niet en achten prijselijck te zijn; soo kanmen echter daer uyt sien, hoe seer de Dronckenschap in een Vrouwe, eertijts oock by de Heydenen is Verfoeyt gheworden. Godt heeft so wel aen Vrouwen als aen Mannen ghegunt en toe-ghestaen het ghebruyck van den Wijn, oock selfs tot een maetighe Verheugingh. Want, wanneer de Israëliten, welcke verre afgheleegen waeren van Ierusalem, haere Thienden hadden tot gelt gemaeckt, en sy voor dat gelt nu ghekocht hadden Runderen, Schaepen, Wijn, en stercken Dranck, soo mosten sy te saemen met haer gantsche Huys, (waer onder oock Vrou-luyden begreepen waeren) Vroolijck zijn voor den Heere, Deut: 14, v. 26. Ende Deut: 16, vss. 11, 14, Belast Godt, als de Israeliten, op het Feest der Looff hutten souden hebben inghe- | |
[pagina 92]
| |
saemelt haere Vruchten van den Dorsch-vloer, ende van de Wijn-persse, dat dan so wel de Dochter als de Soon, so wel de Dienstmaegt als de Dienstknecht, en oock de Weeduwe, voor den Heere souden Vroolijck zijn. Maer het misbruyck van den Wijn is Man en Vrou verbooden; is schandelijcker in een Vrou als in een Man; ende seer Gehaet en Verfoeyt geworden selfs onder de Heydenen. Maer waer is nu de Schaemte? Ga naar margenoot+ waer is de Eerbaerheydt van veele Vrouwen hier te Lande? Men vint so wel (indien niet wel so veel) Dronckene Vrouwen als Mannen: Sy drincken Wijn, Bier, Brandewijn, allerhande stercken Dranck, besoeckende de Croeghen en Drinck-Cotten, ghelijck de Mannen doen. De illyriers plachten haere Vrouwen meede te brengen in de Drinck-ghelaegen; Ga naar margenoot+ en het was voor de Vrouwen geen Schande, datse het in't ronde eens brachten allen den geenen welcke in 't Gelach waeren: Doch, na het scheyden des Gheselschaps, wierden de Mannen, het buyckjen vol hebbende, van de Vrouwen na huys geleyt, athen. Lib: 10, Cap: 12. Recht dit opsen Zeeus en Hollants: Lieven en Maeytjen, Kees en Trijn, Ga naar margenoot+ Man en Wijf gaen t'saemen te Bier, of om een Soopjen: Somtijts leyt de Vrou haer Man; Somtijts wort de Vrou van de Man gheschort, en na Huys geleydt: Somtijts Swieren en Sweyen sy beyde sodaenich, datmen niet weeten kan wie leyt, of geleyt wort; zijnde de illyrische Vrouwen hier inne beeter als sommige Zeeusche en Hollantsche, dat de illyrische haere dronckene Mannen noch vermoogens waeren na Huys te leyden. Men mach nu seggen in dees tijdt 't geene seneca epist: 95, Ga naar margenoot+ geschreeven heeft bevoorens in sijnen tijt, Niet de Nature, maer het Leeven der Vrouwen is verandert: Sy soo wel als de Mannen blijven sitten, en drincken | |
[pagina 93]
| |
gheheele Nachten over; Sy gebruycken Olie, drincken teegen Mannen, eeten Sneeu om de Verhitte Maegen te verkoelen, worpen uyt door den Mont 't geene sy teegen Heug en Meug ingenoomen hebben, en al braeckende Meeten noch eens den Wijn die sy gedroncken hebben. |
|