Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. XIV. Gesang en Speel-Tuych op Gasteryen gebruyckelijck, so van Outs, als ten Huydigen daege: Ende hoe 't selve geoorlooft, ende ongeoorlooft is.ENde op dat den Dranck te beeter en soeter soude ingaen, Ga naar margenoot+ so hebben de Oude onder haere Gasteryen oock ghebruyckt veelerhande Gesangen van Stemmen, van Fluyten, en Snaeren-Spel, en andere Instrumenten, waer van gheleesen kan worden op athenaum, Lib: 1, Cap: 7, ende Lib: 4, Cap: 24. Ende oock in deesen deele wijcken de Christenen | |
[pagina 78]
| |
den Heydenen niet. Onder het Drincken plachten de Medeu haer te vermaecken met Pijpen ende Fluyten, Ga naar margenoot+ Xenophon Lib: 4, de institut: Cyri. Hier te Lande gaet het Veeltjen onder den Romer; Men hoort Fluyten en Schalmeyen, Crom-hoorens, Schuyf-Trompetten, Orgels, Cythers, Cymbalen, Bassen, Luyten, onder het Gesangh van Keelen. En wanneer onder de Grooten een grooten Romer omgaet, op Gesontheydt ende Welvaert, men blaest de Trompetten, Lost het grof Geschut, geeft Vyer uyt Musquetten, speelt op de Clocken, en men brenght Burgeren en Boeren in twijffel en bedencken, ofter Onraet en Alarm, dan offer Vreugde en Vreede voor handen is. Het is in sich selven wel geoorlooft Gesang en Snaeren-Spel op Maeltijden en Gasteryen te ghebruycken, Ga naar margenoot+ om de Gasten en Geesten der selver tot een eerlijcke Vreugde op te wecken: Want oock David heeft sijn Sangers en Sangerssen gebruyckt in sijn Hof, tot vermaeck van sich selven, en sijne Hoovelingen, 2 Sam: 19, v. 35; Gelijck oock gedaen heeft Salomo Davids Zoone, Ecclesiast. 2, v. 8. Maer oncuysche Liederen te singhen op Maeltijden, om de herten te ontsteecken tot Ontucht: Snaeren-Spel te ghebruycken, Ga naar margenoot+ om de Gasten noch meer gaende te maeken tot Dertelheyt, ende te verhitten en op te hitsen in drincken, ende tot Dronckenschap; 't selve voegt den Christenen niet, ende is ongheoorlooft. Want God roept het Wee uyt over den sodaenigen, welcke Lammeren eeten, Mest-Calveren Slachten, den Wijn uyt Schaelen drincken; en haer niet becommerende over de verbreeckingen Josephs: welcke op het geklanck der Luyte quinckeleren, ende bedencken haer selven Instrumenten der Musijcke, gelijck David (passende op haere Weelde en vleeschelijcke Dertelheyt, het Heyligh en Geestelijcke werck van David) Amos 6, v. 4, 5, 6. | |
[pagina 79]
| |
De Heere roept het Wee uyt over den sodaenigen, welcke onder het Suypen en Drincken, van den morghen tot in den nacht, hebben Harpen, Luyten, Trommelen, Pijpen, en Wijn in haere Maeltyden, ende onder-tusschen Godt en sijne Wercken vergeeten ende in den wint slaen, esa: 5, v. 11, 12. Sextus Empiricus adversùs Mathematicos Lib: 6, contrà Musicos, Ga naar margenoot+ verhaelt, Dat Pythagoras, siende in een Maeltijdt eenige Iongelingen aengaen, eeven als ofse Dul en Uytsinnigh waeren, gaf hy last aen den Speelman, dat hy een Spondeum Melos (een Soorte van seecker Maet-Ghedicht) op-speelen soude. Den Speelman doende als bevoolen was, zijn de Jongelingen Bedaert, en Stil gheworden, eeven als waerense Nuchteren geweest. Ten huydigen daege Singen de Ionge luyden haere Drinck-Liederen in Bruyloften, en Maeltijden; Tieren en Raesen opsen Dronckemans. Ga naar margenoot+ Isser yemandt die over Taeffel opheft een Divinum Melos, eenen Psalm Davids, om het gheroep en gheraes te doen stillen, sommighe dryven den Spot daer meede; Andere met verheeven Keelen balcken daer teegens aen, om door Drinck-Liederen het Psalm-singen te overschreeuwen, en verdooven. Noch Davids Harp, noch Assaphs Psalm hebben ghehoor by hun; maer moeten beyde wijcken voor het Gelol van dertele Jongelingen, en Maegden: hebbende Pythagoras, en den Speelman van het Spondeum Melos meer ontsagh en respect ghehadt onder eenighe Heydensche Dronckene Jongelingen; als nu Gods Woort, en desselfs Leeraer heeft by veele jonge Wulpen. |
|