Bacchus
(1665)–Jacobus Sceperus– AuteursrechtvrijDen Ouden, en huydendaegschen droncke-man. Ontdeckt uyt de heydensche historien; onderricht uyt de Heylige Schriften
Cap. II. Van den Geestelijcken Wijn, en Dronckenschap.Gelijck de H. Schrifture gewag maeckt van een Geestelijcken en Lichaemelijcken Wijn, so maecktse oock gewach van een Geestelijke en Lichaemelijcke Dronckenschap. De Geestelijcke Dronckenschap ontstaet uyt het drincken van dien Geestelijcken Wijn, Ga naar margenoot+ die de Heere schenckt in sijne Ghenaede aen sijne lieve Kinderen en Beminden: Waer van de Wijsheyt seght Prov: 9, 5, Komt en drinckt van den Wijn dien ick gemenght hebbe. Waer toe de Saelichmaecker noodicht, seggende Esa: 55, 1, Komt, en koopt sonder gelt Wijn ende Melck: ende van welcke Christi Bruydt seyt Cant: 5, 1, Ick hebbe mijnen Wijn, mitsgaeders mijne Melck gedroncken. Uyt het drincken van desen Geestelijcken Wijn ontstaet een Dronckenschap van Liefde tot Godt en tot den Naesten; Ga naar margenoot+ waer van staet Cant: 5, 2, Drincket, en wordt droncken, O Liefste. Daer uyt ontstaet een Dronckenschap van Yver, Ga naar margenoot+ spruytende uyt een stercken Drift en Liefde tot Godts eere; waer door de kinderen Godts bevangen zijnde, vrymoedigh, onbeschroomt, en sonder vreese uytspreecken, ende doen het gheene tot Gods eere dient; hoedaenich een Geestelijcke Dronckenschap in de Apostolen was, Actor: 2; na datse met den Geest waeren vervult geworden, Eph: 5, 18. Oock spruyt uyt het drincken van den ghemelten Geestelijcken Wijn een Dronckenschap van Vreughde, Ga naar margenoot+ ontstaende uyt het gevoelen en genieten van Gods genaede en goeder- | |
[pagina 15]
| |
tierenheydt over die gheene welcke hem vreesen: waer van staet Psal: 36, 9, Sy worden droncken van de Vetticheyt uwes Huyses, ende ghy drencktse uyt de Beecke uwer Wellusten. Ende Jerem: 31, 16, Ick sal de ziele der Priesteren met Vetticheydt droncken maecken, en mijn volck sal met mijn goet versaedicht worden: Ende Vers 25, Ick hebbe de vermoeyde ziele droncken gemaeckt, en alle treurige Ziele vervult. Daer is oock eenen Gestelijcken Wijn, Ga naar margenoot+ die de Heere in sijne Grimmicheyt en Ongenae schenckt aen den Goddeloosen en Godt-vergeetenen; ende aen sijn Volck wanneer het sich besondicht heeft. Van welcken Wijn gesproocken wort Psal:75, vers 9, In des Heeren handt is een Beecker, ende den Wijn is beroert, vol van Mengelinghe, ende hy schenckt daer uyt: doch alle goddeloosen der Aerde sullen sijne Droesemen uytsijgende drincken. Wanneer Gods kinderen proeven uyt desen Wijn-Beecker van Gods Ongenae, Ga naar margenoot+ so worden sy gepurgeert en gesuyvert van haere sonde ende Overtreedinge. David seyt daer van Psal: 60, 5, O Godt! ghy hebt ons ghedrenckt met Swijmel-wijn. Maer, wanneer Godt den Goddeloosen drincken laet den Droessem en het Grondt-sop van desen wijn, dan worden sy vernielt en uytgeroyt van voor des Heeren aengesicht. Hier van seyt Godt Jerem: 25, 15, 16, Neemt desen Beecker des Wijns der grimmicheydt van mijne handt, en gheeft dien te drincken alle Volcken tot welcken ick u sende: datse drincken, ende beeven, ende dul worden van weegen des Sweerts dat ick onder hen sal senden. Ende Vers 27, Drincket ende wordt droncken, en spout, en valt needer dat ghy niet weeder op en staet, van weeghen des Sweerts dat ick onder u sal senden. Uyt desen Wijn des toorns Gods, die ongemenght ingeschoncken is in den Beecker sijner Grimmicheyt, sullen oock drincken moeten alle die geene welcke | |
[pagina 16]
| |
sullen gedroncken hebben uyt den Beecker der Hoererye, waer uyt die Babylonische groote Hoere gedrenckt heeft alle Volckeren, Apoc: 14, 8, 10. Oock sal daer uyt drincken dat groote Babylon, die Hoere self, Apoc: 16, vers 19. |
|