| |
| |
| |
Het eerste cabinet.
Vyt Olyvenhoud toebereyd, waar in gevonde werden viervoetige, kruypende, vliegende, en bloedeloose Dieren: Als mode vissen, hoorntjes, Schulpen enz. ten deele hard gebalsemt en droog, ten deele in een zeer heldere vogt geconserveert.
De Eerste Plank.
No. I. EEn kleen Rosje uyt kleene schoongemaakte Indiaansche Hoorntjens, Schulpen, en Zee-takjens 't zamengestelt staande op een voetje van Olyvenhoud, waar uyt het Cabinet ook gemaakt is.
No. II. Een droog Vlesje, en daar in een zeer curieus Ceylons viercouleurig Vogeltje; namentlyk meny-verwig van hoofd en hals; zwart van rug en vlerken, wit en asverwig van borst en buyk.
Aanmerkt ten 1sten. Dat dit Vogeltje van my door Balsamatie zoodanig is toebereid, dat 'er niets is uyt, of afgenomen, maar geheel gebleven, waar door het nu zig als levendig vertoont; daarenboven zit het op een takje van de alderkleenste Distel van Prosper Alpinus; en nadien deze Distel zeer raar is, en der zelver hoofdjens van de natuur haar netwys vertoonen, zoo geeft zulks een aangenaam gezigt.
Ten 2de. Het dekzel van 't Glas is bekleet met root Flueel, gelyk ook mede meest alle de volgende vlessen.
Ten 3de. Op het gezeyde dekzel is voetjens wyze gezet een bundeltje, of boucquetje van raare gewasschen, bloemen, en zaaden, 't welk niet onaangenaam is om te zien, voor die geene, dewelke haar vermaak scheppen in de gewassen, te meer; alzoo zy haar natuurlyke couleur zoo wel behouden hebben. Op deze gewassen zyn ook gezeten deze volgende raare bloed-looze diertjens, namentlyk een Turkxze Vlinder, of Capel, die zeer raar is, wit, swart, en ligt groenagtig-blauw van coulleur, wiens onderste of agterste Vlerken zeer lang, en maar een dunne stroo, breed zyn, verbeeldende alzoo de staart van een Vogeltje; hierom is die van my gestaarte stroo-breed-vlerkige en veel couleurige Vlinder geheten.
2de. | Een Africaansche groen blinkende Steen-bokje. |
3de. | Een Caapsche calander. |
4de. | En Spaansche Vliegen. enz. |
| |
| |
Ten 4de. Werden onder de geseyde Kruyden en bloemen gevonden, de Gekamde Amaranth met bloed-rood-verwige bloemen.
Americaansch breedbladige Gnaphaphum.
Groot en kieen drillend Gras.
Geele Staechas.
Americ. Venus hayr.
Africaansche Conyza.
Groote swarte blinkende Oostindische Geerst.
Heerster-agtige Thlaspi met bladeren van Steenviolieren.
Quamoclit. &c. Ziet de eerste fig. van de eerste plaat.
No. III. Een vles waar in een Visch onthouden werd, uyt Amboina, dewelke van d'Hr. Joh. Nieuhoff. in zyn Zee en Land beschryving genaamt werd Amboinsche Visch, en aldaar ook beschreven en afgebeelt staat en van den Ed: Hr. Franciscus Willugbey beschreven en afgebeeld word, in zyn beschryving der Visschen met de naam van Amboinsche Baars.
Edoch dewyl deze myne Visch niet geheel en al met de haare, (den welke ik ook in een ander Cabinet bewaare) overeenkomt zoo heeft het my goet gedagt deze alhier in 't eerste Cabinet af te beelden. Ziet de 3e. fig. van de tweede Plaat.
En omdat 'er onderscheyt gevonden werd tusschen die gefeyde Visschen, heb ik deze genoemd vliegende Amboinsche Baars met zeer lange vinnen.
Deze gezeyde Visch word van de Inwoonders in 't Maleyts genaamt Ikan Swangi en van de Europianen die haar in dat Land onthouden Tovenaars Visch; deszelfs couleur is castanje verwig met wat bruynder stroobreedige overdwerse strepen, en dat van 't hoofd tot de staart toe; de vinne van de rug, als mede die van de zyde, zyn zeer lang: 't welk zy met de vliegende Visschen gemeen hebben; en hierom ben ik van gevoelen, dat deze Visschen haar ook, voor een korte tyt, al vliegende buyten het water kunnen onthouden:
Hiervan daan komt het ligtelyk, dat de Ingezetenen, dewelke zeer superstitieus zyn, deze visschen Ikan Swangi, of Tovenaars-visschen hebben genoemt, of ook wel daarom, dat die geene, dewelke van de scherpe doornen (waar mede zy voorzien zyn) gestooken werden, zeer swaare en wonderbare trekkinge der Zenuwen, en andere toevallen meer krygen, gelyk ik uit verscheide relatien vernomen hebbe.
Deszelfs op zy staande Vinnen, als mede de onderste, en die de staart maken, hebben vierkante witte vlakken; en hoewel de pennen van de vinnen in dit voorwerp, wat verre van den andere staan, zoo isser niet aan te twyffelen of dezelve worden door een zeer dun vliesken (waar van
| |
| |
de myne ook niet ten eenemaal is berooft) in haar natuurlyke staat by een gehouden; edog dewyl het gezeide vlieske zeer dun is; zoo werden de vinnen daar van zeer ligt berooft, eer dat de visch tot ons werd overgebragt, 't geen de Hr. Willugbey ook meent te geschieden in de ordinansche Amboinsche Baars.
Daarenboven staat aan te merken, dat op het gezeide dekzel van de mond van de vles gevonden werd, een t' zamenstel van Zee-gewasjens, Zee-versteende Heester, en Zee-averoone, en tusschen dezelve, een plat rond Americaansch Viske, door balsamatie hard gemaakt, 't welk ontrent een Rykxdaalder groot is, hebbende omtrent de staart een ronde swarte vlek, met een witte omtrek van een cicers grote; en om dat deze visch niet veel verschilt met die, dewelke de Hr. Joh. Nieuhoff Klip of Soldaten visch heeft geheeten, zoo zullen wy dezelfde benaming behouden.
No. IV. Een groote Africaansche gevlakte en gekapte Sprinkhaan, in een vles met vogt, deszelfs agterste pooten hebben scherpe doornen, maar de rug en staart zyn voorzien met stompe doornen; dezelve is gezeten op een tak van de kleene Americaanse gedoornde Vyg.
No. V. Een Indiaansche Vleermuys, wiens neus voorzien is met zoodanig een verheventheid dewelk een Clytoris verbeelt.
No. VI. Een droge vles in zig onthoudende een zeer kleen Americaans nestje met eyertjens, en waar op zit, in schyn van te broeyen, een Americans Honing-suygertje, alzo geheten, om dat dit gevogelte al vliegende de Honing weet te krygen uyt de bloemen tot haar voetzel; de inlanders noemense ook Colubritiens.
Dit nestje is geplaatst op een tak van de Afric. boomagtige Hey, met zeer ryk gelaade witte bloemen, en zit op deze tak ook nog een tweede Honingsuygertje.
Op het dekzel van de Vles, met root Flueel bekleet zynde, is geplaatst een t' zamenstel van Kruyden, Bloemen, en tusschen die ook verscheyde bloedeloose diertjens. Onder de Kruyden werden gevonden de Schubben van de Afric. Scolymocephalos, welkers uyterste zig als swart fluweel op doet.
Als mede takjens van de Fransche Tamaris-boom.
Hey met bladeren van de Tamaris-boom.
Afric. Hey.
Reynvaar van Afric, met tienmaal kleender bloemtjens als onze gemeene van de Hr. Prof. C. Commelin beschreven.
Americaans Venus hayr.
Kleen bevent Gras.
| |
| |
Afric. Duyzendtbladt met geele bloemen als mede takjens van
Het grauwe Afric. Heersterke van de Hr. Breyne.
Verkens Gras met zilver witte bloemen.
Gedoornde Pimpinell met haar vrugten.
Een onbekent en onbeschreve Afric. gewas met aakerwyze vrugten.
Chrysanthemum met geele bloemen, wiens bloembladeren in 't droogen gewoon zyn om te krullen en te krimpen, in deze zynze egter nog zodanig gestelt als of de bloemen nog stonden te wassen met haar volle couleure.
Onder de bloedeloze Diertjens, die op deze gewassen zitten, vint men kleene Spaansche Vliegen, een kleen blauw Capelletje met veele oogjens aan de onderste zyde der Vlerkjens, van den naarstigen en onvermoeyde onderzoeker veler curieusheden de Hr. Pettiver afgebeelt met de naam van kleen blauw vlindertje, van oudere met zeer veele kleene oogjens voorzien; ik noeme het een allerkleenste blauwe Argus.
No. VII. Een Caapsche zeer dik buykige, en aan de zyde geschaarde drie couleurige Spinnekop.
Aanmerkt dat deszelfs borst en Hoofd zyn castanie couleurig, de pooten zyn mede wel van de zelvige couleur, maar ook met vierkante vlekken die bruynder zyn: de rug is wit met swartagtige overdwerse streepen, de buyk aan de zeyde geschaart en schoon gemarmert, waar door zy niet onaangenaam is om gezien te werden zelfs van die, dewelke anders een afkeer hebben van diergelyk gespuys van spinnekoppen.
No. VIII. Een kleen West-Indisch schiet slangetje een Rottevangertje genaamt; 't zelve aan een hartje hangende heeft de bek opgespert verbeeldende te willen aandoen een zeer kleen wit jongske van een Americ. bosrot, welke Rotten een sak hebben aan 't onderste haarer buyk voor den uyt en ingank haarer jongskens, en worden in deze sak gevonden de borsten en tepels dezer dieren, waar aan de jonge zuygen.
En staat te letten, dat dit slangetje uytermaten mooy zynde, zig als zeer levendig op doet, en met natuurlyke gesten zyn voornemen schynt te willen volbrengen.
No. IX. Een twee couleurig Americ. slangetje zittende tusschen een takje van de Afric. Jasmyn met bladeren van de steek Palm en witte bloemen van de Hr. Profess. C. Commelin beschreven; het zelve schynt jacht te willen maken op een zeer kleen wit en onvoldraage vrugtje van een onbekend viervoetig Americaansch gedierte.
No. X. Een Afric. swarte Scorpioen wel zoo groot als een Hoogduytsche groote rivier Kreeft, leggende in een heldere vogt; op deszelfs
| |
| |
dekzel en bekleetzel wordt gevonden een t'zamenstel van Planten, bloemen en zaaden; onder alle deze vindmen een zoort van Zeealsem.
Africaansche asverwige Heester.
Raare, en nog onbeschreve, Muur.
Afric. Laurier met Eykebooms bladeren van de Hr. Prof. C. Commelin beschreven.
Oost-Indische Filago van my alzoo geheten.
Volmaakte en onvolmaakte vruchte van de Caneel-boom.
De Kopjes, en zaaden, van 't Oost-Indische gewas Achmella.
Abrus. &c.
Tusschen en op deze zaken vindmen ook deze volgende bloedelooze dierkens als de roode Conchenilje van deze lande, met veele swarte vlekjens.
Curculio van Pettiever.
Witte Rupsen met swarte vlekken, die haar op de swarte aalbezie boom onthouden, en van my, wegens haar vernielen en opeten, Aalbezien vernielders, geheeten zyn: deze gezeyde Rupsen zyn zoo aardig toeberyd, dat zy nog schynen te leven, haar kruypende manier van doen zelfs in agting genomen zynde.
No. XI. Een Afric. blinkend slangetje met witte en swarte streepen, die na de lengte loopen; en nadien dezelve, tusschen de Afric. gewassen kruypen, zoo had ik dezelve gezet tusschen de Afric. Ficoides met kleene driekantige bladeren.
Op het onderste van 't kruyd doet zig ook op een as-grau-gevlakt kleen paddeke met een lange witte streep op 't lyf; 't zelve schynt met een opgesperde bek het slangetje te willen aandoen.
Op 't dekzel of bekleetzel doet zig op een t'zamenstel van bloemtjens en zaaden, waar onder ook gevonden word het gestarnde Anys-zaad; en onder de Insecta een kleen blinkende schalbyter.
No. XII. Een kleen Indiaansch slangetje, houdende in deszelfs bek een zilver couleurig viske uyt dezelfde landstreek.
No. XIII. Een ongemeene dikke en raare Rups met een castanie couleurig hoofd en voorste pooten, swart van lyf, op de rug met harde en dikke heuveltjens bezet, welkers uyterste als doornachtig haar vertoonen; onder deze heuveltjens zynder twee aan yder zyde, met goutgeele blinkende spiegeltjens voorzien, en by het hoofd zietmen ook twee gespouwe doornagtige uytsteekzels; by deze rups staat een Afric. gewasje vol bloemen.
Op het dekzel of bekleetzel werden onder andere bloemen gevonden
| |
| |
Africaansche Duyzentblad met geele bloemen, Thlaspi met bladeren van Zee porcelyn, met witte bloemen enz.
No. XIV. Een droog glas, en daar in een veel-couleurige Indiaansche Lyster.
Op deszelfs bekleetzel vindt men een boucquetje bloemkens, vrugten en zaaden, onder dewelke gevoegt zyn, de vrugten van de Calfs voet met smalle bladeren.
Pistachies onder de Aarde.
De Schubbens van de Afric. Scolymocephalos, welkers uyt eynde een swart fluweelige en pluym-wyze ruygte is.
Turxksche Eykels, welkers kelken scherp zyn.
Bloemen van de Koninginne van 't veld.
Vrugten van de breedbladige Papenhout uyt Virginie.
Afric. Smack.
Afric. Stekelagtige Aspergies.
Oostindische Ryst.
Beere-clauw van Dodonaeus.
Peulen van 't Paarde-yzers-kruyd.
Trichomanes.
Verkens gras met zilver-verwige bloemen.
Riekende Afric. Rynvaar.
Afric. Jenever. enz.
No. XV. Een Ceylonsch asgrauwe en witte slang, Cerastes geheten, welke kleene uytpuylentheden als hoorntjes boven de oogjens heeft; in 't zelve vleske schynt een kleen as grau Afric. Viske te swemme, hebbende vier na de lengte lopende witte streepen over 't lyf, en is een zoort van Bagre van Marcgr.
Achter alle deze Vlessen laten haar vinden eenige zaaken, dewelke hart gebalsemt zyn, en zoo toebereyt, als of die nog in haar natuurlyke en levendige staat waren.
No. XVI. Een Americaansche Haagdis, welke in haar bek heeft een roode Afric. Torr, met swarte stippen.
No. XVII. Een Africaansche Haagdis, wiens lichaam met ruwe schubbens, en deszelfs staart vol dorens bezet is.
No. XVIII. Een Americ. Meloen-distel met korte doornen; dezelve is geplaatst op een rotzje, nademaal zy gewoon zyn uyt rotze voort te komen, en nevens die gewas vint men ook verscheide Zee-boomtjens.
No. XIX. Een Turkze Zee-appel, met zeer lange swarte pennen.
No. XX. Een roos van Hiericho, alzo geheten van C. Bauch. en van Morison, voor een zoort van Thlaspi gehouden.
| |
| |
| |
De II. Plank.
No. XXI. EEn wit en fraay Americaans Slangetje met swarte vlakken, 't zelve heeft zyn kopje opwaarts gestelt, als wilde het een kleen plat rond-agtig Afric. visken, met vier bruyne overdwars loopende brede strepen opsnappen.
Op het bekleetzel van de mont van de vles werd gevonden een t'zamenstel van gewassen, waar onder, nevens de bovengemelde gevonden werden, de takjes van een vreemde Boom mos, dewelke ontrent zes ellen lang van de boom afhing.
Africaanse Peerdestaart, of Heermoes, met geele bloemkens.
Valeriaans-wyze klokjens. enz.
No. XXII. Een kleen Americaans Slangetje, van de kanten met op en nederwaarts gaande castanje bruyne dwarse strepen voorzien; en is van dat zoort, dat qualyk gezegt en gehouden werd voor twee hoofdige Slangen, want zy maar met een hoofd voorzien zyn.
No. XXIII. Een glas met twee zeer raare Afric. Viskens, waar van ik de onderste gelobde Afric. vis geheten heb, om datze onder de kop en buyk een platte lobbe, of afhangzel heeft, dewelke na proportie van de vis vry groot is, deze vis is van couleur castanie bruyn en graauw gemarmerd, ook zonder schubbens, maar in 's aantaste rouw en zoor.
De bovenste heb ik groot-keelige vis geheten, en dat van wegens des keels byzondere uytgestrektheyd: dezelve heeft kleine zilververwige schubbekens, en dewyl het aan een hayrtje in dit vlesje met heldere vogt hangt, met uytgestrekte vinnen, zoo schynt het waarlyk in de vogt te leven, wanneer men de vles wat komt te beweegen.
Van Africa is dezelve afkomstig.
No. XXIV. Een zeer aardige gemarmerde Americ. Kikvors is een glas met vogt.
No. XXV. Een zeer groote Americaansche Rups, met zeer lang wit en swarte hayren, die ook digt by een gevoegt zyn, gelyk in de Waterhonden: weshalven wy dezelve nu nog nameloos zynde, de Waterhond zullen noemen.
Aanmerkt daarenboven, dat deze Rups gezeten s op een tak van de Note Muschaat boom, en wel in die gesten, als of zy de bladeren opat.
No. XXVI. Een wit plat Africaansch Viske, met acht of negen overdwars loopende streepen, en is de zelfde van dat zoort 't welk voorheen de naame gegeven is van Clip-visch.
| |
| |
Op de grond van de vles doet zig ook op een kleen wit en swar Americaansch gevlakt Slangetje.
No. XXVII. Een Americ. Rups met zeer lange hayren; welkers uyteynde een zeer fyn heuveltje hebben, gelyk als neten of eyeren van luysen, dezelve zyn zoo kleen, datmen een vergroot glas noodig heeft om ze te zien.
Op 't dekzel werden onder andere gevonden de bloemen van de Coral boom, een takje van de melk gevende boom van Porto riko met Eyke bladeren, hebbende twee doornen aan elks blads tussekomen, van de welgeoeffende en groote kenner der gewassen de Hr. François Kiggelaar beschreven; ook 't zaad en bladeren van de Abrus van Alpin. Als mede bloemen van Bastart Saffraan met geele bloemen dewelke voor 50 Jaaren van my geplukt en met haar volkome couleur nog begaast is.
No. XXVIII. Een Afric. Hagedis, van my wydkeelige hagedis geheeten zynde, deze is fraay met swarte vlakken en strepen voorzien, en schynd door de toebereyding nog te leven.
No. XXIX. Een droog glas, en daar in een zeer raar Amboins drie couleurig Vogeltje, in 't geheel, dat is met vleesch en beenen zoo toebereyd, dat het nog schynd te leven.
Op de grond van de vles werden gevonden de bloemen van de Afric. Rynvaar met bloemen tien maal kleender als de gemeene, van myn waarde Collega de Hr. C. Commelin beschreven.
No. XXX. De Loligo met desselfs Eyerstok en onvolmaakte jongskens.
Aanm. dat op de grond van de vles gevonden werd een gedeelte van deszelfs Eyerstok met een ontelbaar getal van eyerkens: daarenboven zoo hangter aan de zyde van de zelve een gedeelte van de Eyer-stok, waar in ontelbaare onvolmaakte jongskens werden gezien, dewelke alzoo verre zyn geavanceert, dat men de oogjens al zien kan.
Het dekzel en bekleetzel is verciert met eenige zee gewassen, namentlyk heesteragtige zee duyzent blad, getakte zee sponce, Zee-heesters, &c. Ziet Tafel II. Fig. I.
No. XXXI. Een blaauw Africaansch slangetje met een witte streep boven op de rug; deze is gelegen tusschen een tak van de Rakette met vierkante doornige peultjens van Monpelliers, van de Hr. Morison beschreven: deze Slang heeft in zyn opgesperde bek een uytgerafelde Testicul van een Rot.
Onder de gewassen en vrugten, die boven op 't dekzel staan, vint men onder andere de Konings nagelen, en geelagtige Oost: Gierst.
| |
| |
No. XXXII. Een zeer groote Americaanse Rups, waar nevens ook geplaast de kleene Americ. gedoornde Vyg; waar op gezeten is een bloet root fluweele Americ. Spinnekop, dewelke wy ook in deze lande meer maals hebben gevonden, edog zeer veel kleinder.
No. XXXIII. Een groote Indiaansche gemarmerde Kikvors, dewelke op een zeer groote Americaansche Rups jacht schynt te willen maken, deze Rups is wit van couleur met swarte over dwarse banden en heeft ook veele kleine heuveltjens op den rug, waar uyt zeer kleine zwarte hayrtjens, sterre wys, voortkomen.
No. XXXIV. Een Africaansche slang met een breede zwarte streep slangs-wyze loopende, op de rug.
Deze schynt een Americaansche Torre hangende aan een hayrtje te willen aandoen om ze te grypen.
No. XXXV. Een Americaansch Pad-gelykend dier, wiens agterste poten met die van een gans over een koomen, 't zelve werd van de Inwoonders Pipa en Pipal geheeten, op wien rugge zeer veel eyerkens in kleene cellekens zitten, waar uyt eyndelyk de jongskens voortkomen.
Aanm. Dat ik dezes Diers rugge geopent hebbe, om te onderzoeken, of deze eyerkens uyt de buyk voortkomende haar in den rug op deede; edog het contrarie blykt in dit voorwerp, want ik gants geen gemeenschap dezer eyerkens heb konnen vinden, met de holte des buyks, zittende de zelve alleen in 't vel van de rug, als in cellekens of als in kleene lyfmoerkens, en dat onder een hartagtig bekleetzel, welk afgenoomen zynde, zoo komen de eyerkens te voorschyn. Ziet de II. Tafel Fig. II. en III.
Ik hebbe van deze voorwerpen veelerhande zoorten, zoo uyt West, als Oost-Indie gekregen, waar van zommige graan couleurig zyn op de rug, adere swart als mede zommige met eyerkens, andere met de jonge, die ik mogelyk alle zal laaten afbeelden zo God almachtig my gezontheyd en gelegentheyd daar toe gelieft te geven.
Het gezeyde dier is voor veele Jaaren uyt America overgezonden, en wel eerst aan den Ed: Heer Burgermeester NICOLAS WITSEN naauwkeurig Onderzoeker der curieuse zaken, wiens uytmuntent Cabinet daar van mede voorzien is.
No. XXXVI. Een Curassousche Vis, Orbis geheeten, met swarte stippen; dezelve in een heldere vogt hangende, is zoo curieus geconserveert, dat dezelve nog schynt te leven, en in die vogt te swemmen.
No. XXXVII. Een groote witte hoorn uyt de groote Oceaan, op wiens rug is vast gegroeit een zee gedrocht, van my naar haar gelykenis, Zee-borst, geheeten; daarenboven zoo vint men op de grond van de vles
| |
| |
twee doorzigtige voorwerpen uyt dezelve Oceaan, hebbende een ront hooftjen, en op de rug vyf rontom loopende banden, die bruyn en niet doorschynend zyn, hier nevens ziet men ook een driehoekige en doorzigtige Holothurius.
Het bekleetzel van 't dekzel is verciert met een Zee-boomtje, wiens schorssige substantie purper verwig van couleur is; in desselfs takjens zit een Africaans plat viske, uyt wiens rug een lang hoorntje voorkomt, en mag wel gestelt werden onder de zoorten van de Capriscus van Rondeletius.
No. XXXVIII. Een Guineesch plat zilver Viske zynde van 't geslagt van de Braisiliaansche Mutu van Marcgr.
Boven het zelve hangt aan een paards hayrtje een viske uyt het geslagt van de bagre, gelyk als No. XV.
No. XXXIX. Een schone drie couleurige Oost-Indische slang, namentlyk rood, wit en swart gevlakt.
No. XL. Een kleen twee couleurig West-Indisch slangetje.
No. XL. Een schoon Caaps Honing vogeltje, met een lang krom en scherp bekje, bloed rood swart, blau en groen glinsterend borstje, en is het zelve van 't geslagt van Tomieio van Marcgr.
Deze vogeltjens voeden haar zelfs als vliegende, de honing uyt de bloemen, gelyk de Colubrietjens met haar zeer lang en twee spleetig tongetje lekkende.
Her heeft ook tusschen desselfs nageltjens der pooten de bladerkens van 't gedoornt levent kruyd of kruytje roert my niet, welk gewas yets byzonders heeft; namentlyk zoo iemand het zelve met de vingers of ryske komt aan te raken, zoo vouwen de bladerkens haar niet alleen aanstonds toe, maar ook de takjens neygen haar zelfs ter aarde, en dus schynt het gewas een dierlyk leven te hebben, waarom het ook gemeenlyk levent kruyt geheten is.
Het gezeyde vogeltje is mede zoo gebalsemt, dat het schynt te leven, het vleesch, de beenderen, en herssene geenzints daar uyt genoomen zynde.
No. XLII. Een groote twee couleurige Americaansche Rups hangende aan een paarde hayrtje zoddanig toeberyd, dat dezelve haar kruypende actie heeft behouden.
No. XLIII. Het hoofd van een Africaansche Vogel, Flamingo geheeten.
No. XLIV. Een kleen rotsje van Indiaansche schoon gemaakte zeer kleene hoorntjens, schulpjes, en zee takjens toebereyd.
No. XLV. Een zeer kleen vierkant net-wyze Ceylons Viske, met swarre vlekjens, het zelve is niet grooter dan een middel matige dobbel steen, en de vlekjens als een swart mostert-zaadje, welke ordente- | |
| |
lyk op het gantsche viske verspreyt zyn. Ziet de III. Tafel. Fig. I.
No. XLVI. Een kleene bruyne Americaanse vergiftige Conger of Zeeaal, met witte streepen en vlakken, verbeeldende eenigzints Arabische, letteren; in 't zelve vlesje hangt ook aan een paarde hayrtje ten kleen Americaansch krabbeke.
No. XLVII. Een kleen Americ. slangetje met castanie verwige vlekken cierlyk getekent, als mede een Sprinkhaan uyt die zelve gewesten.
No. XLVIII. Een Curassous groen en gout blinkent Vogeltje, 't welk van de Inwoonders Colubrietje geheten is, hebbende een lang swart en regt beckje, deze worden ook onder de honing zuygertjes gerekent, om datze van de honingagtige zoetigheyt der bloemen haar voedzel trekken, weshalven het hier zit op een takje van de doornagtige Cichorey.
No. XLIX. Een zee Rups met goude-blaauwe, groen blinkende, en op zy staande hayren, even als de Regenboog, van de Hr. Rhedus werd het genaamt Zee-Yzerverken.
No. L. Een twee couleurig Americ. slangetje, 't welk zeer aardig des voorhands verciertzel of brazelette der Vrouwen is gelykende, en daarom van my braselet slang is geheten; op deze zyn rugge staat een kleen venynige Americ Hagediske, van de Indianen Gecko geheten, en dat wegens haar geluyt dat zy van haar geeft.
No. LI. Een zeer kleen rotsje van verscheide hoorntjes, schulpjens, en andere zee takjens als de voorgaande toebereyt.
No. LII. Een Americaansche swartachitige Kikvors met twee witte strepen over het lyf van de kop tot de agterste pooten toe, en 6 witte vlakke op de dye.
Hier nevens ziet men nog een donker graau Americaansche hagedis, met twee witte lange strepen aan de zyde en met een geele staart.
No. LIII. Een gebaart Ceylonsch Viske; Acaruana geheten met vier lange witte streepen van 't hoofd tot de staart toe uytgestrekt.
In dezelve vles vint men ook een zilver Aaltje uyt de West-Indie.
No. LIV. Een donker graau Africaansche platte visch: met vier zeer witte over dwars loopende streepen.
No. LV. Nog een kleen Rotsje van verscheyde Indiaansche hoorntjes, schulpen, en andere zee zake toebereyd als in de voorgaande.
No. LVI. Een zeer dun Americaansch schiet-slangetje; boven het zelve hangt nog een dikke Rups uyt dezelve landstreeke.
No. LVII. Een zeer groote en dikke Rups dewelke dikmaals gevonden word in de kruyn van de Palmiet boomen: deze brengt een groot quaad aan de zeyde boomen, en werd daar ook van de Inwoonders
| |
| |
Palmiet-worm genoemt, echter zoo en doense der menschen maag geen quaad, ja zy houdenze daar voor een delicatesse.
No. LVIII. Een castanie- en wit gevlakte Americaansche kikvors.
No. LIX. Een Afric. twevoetig slangetje met lange graauwe en witte streepen; in 't zelve vleske hangt ook aan een hayrtje ten kleen gemarmert viske uyt dezelve landstreeke.
No. LX. Een Afric. Orbis, of blaazer met zes swarte streepen op de rug: hier nevens vind men op de grond een zee-sterre.
No. LXI. Een Indiaansch blaauwagtig slangetje, hebbende in deszelfs bek een Indiaansche Spinnekop met verscheyde couleuren.
No. LXII. Een vles op wiens grond een witte Americaansche Kikvors is gezeten, hebbende twee bultjens omtrent deszelfs billen: boven dezelve hangt aan een paarde haartje een Indiaansch gemarmert viske, 't welk door de uytgestrekte vinnen in de vogt schynt te swemmen.
No. LXIII. Een rond, plat Indiaansch Viske, van my een penning viske geheten, alzoo het zelve door zyn ronte en platte een penning gelyk is: of 'er nu ook grooter als deze gevonden werden, daar aan zou ik twyfelen, nadien my ook op die zelve tyd veel wierden gebragt, byna van dezelve groote; en nademaal men op de rug eenige wynige bultjens vind en dat het viske rond is, zoo dunkt my dat het onder het geslagt van blazers moet werden gerekent. Ziet de Fig. VII. van de III. plaat.
Op de grond van de vles vintmen ook een asgraauw Afric. slangetje.
No. LXIV. Een droog glas en daar in een Oost-Indisch Vogeltje, blaauagtig van couleur, met swarte veeren boven op 't hoofd, en met witte veeren aan deszelfs zyde des hoofds.
Tusschen de nagels der pootjens hout het een tak van de doornige Pimpernelle.
No. LXV. Een as graauwe Americ. Kikvors met drie witte breede streepen, na de lengte van 't lighaam loopende daar benevens zyn de poten gemarmert.
No. LXVI. Een Oost-Indische Hagedis, Kemphaantje geheeten, met zaag wyze randen op de rug en Chameleons hoofd, ligt blaauw van couleur en met witte banden op 't lyf, deze zit op een tak van de Afric. Melk gevende plant, van de Hr. Joh. Commelin, in zyn leven Raad dezer stede, en voornaam kenner en liefhebber der gewassen beschreven in 't eerste deel van de Amsterd. Hof beschryving.
No. LXVII. Een asgraauw gemarmerde Afric. Chameleon, zittende op een tak van de Afric. gedoornde Acacia, wiens zeer langge tong een snuyt of worm gelykt; deze uytgestoken zynde, heeft aan deszelfs
| |
| |
uyterste een holte in 't leeven met slym bezet, waar in hy komt te vatten een blinkend schalbytertjen, gelyk zy in 't leven ook gewoon zyn te doen.
Op 't bekleetzel is een bouquetje van gewassen, en onder andere vint men daar ook onder Mollugo, Amaranthus, met hangende ayrwyse bloemen, roode Oost-Ind. gierst, Afric. Laurier met eyke bladeren.
No. LXVIII. Een swarte land Salmander met geele vlekken.
No. LXIX. Een Ceylonsch gekapte visken, van my alzoo geheten, om datze agter aan 't hoofd gekapt is, het uyterste der vinnen is swart.
No. LXX. Een kleen pedestalletjen van Noteboome hout, waar op een Rotsje is geplaast, 't welk toegesteld is van kleene schoon gemaakte hoorntjens, schulpen en Zeetakjens.
No. LXXI. Een zeer wit geraamte van een Papegaytje, in zyn beenige pootjens houd het de geraamtens van twee gewassen (om zoo te spreken) waar van het eene is van de Kelk van de bloem van 't bilzen kruyd; 't welk van alle deszelfs sappige vlieskens ontdaan zynde, en wegens de overgeblevene zenuwkens, verbeeld het een kleen schepnetje, het andere voorwerp is geraamte van een blad van de Elze boom, verbeeldende zeer aardig een geweef der aderen van den mensch.
No. LXXII. Een droog glas en daar in een Ceylonsche saffraan Vogel, van de Hr. Profess. Hermans alzoo geheeten, om datze saffraan verwig van couleur is en word van de Ceylonsche Inwoonders Khacurullo geheeten.
Deze Vogel is zoodanig gebalzemt en toebereyt, dat 't niet alleen het vlees en de beenderen, maar ook zelfs de ingewanden in zig nog is onthoudende, en alzoo zyn natuurlyke gestalte behoudende, is gezeten op een tak van de doornige en heesteragtige cichory.
No. LXXIII. Een Ceylons zeyl vliegend Holothurius, van de Hr. Professor Hermans in zyn Ceylons cabinet beschreven, en ook alzoo geheten: die is zeer venynig, en invretend, 't welk als op de oppervlakte van de Zee zeylende, van gedaante een uytgespanne en met wintvervulde blaze verbeeld. Het bovenste verstrekt als tot een zeyl, en veele zeer lange aanhangezelen, voor riemen.
No. LXXIV. Een schoone Afric. Hagedis, met lange witte en swarte strepen, de pooten en buyk daarentegen zyn voorzien met witte vlecken: deze Hagedis zit op de vrugt van de groote steekende Indiaansche vyg.
No. LXXV. Een Afric. blaazer, of blaasvis, met een twee couleuleurige staart, boven dewelke veele swartagtige dwarsloopende banden gevonden werden, verder is het lighaam voorzien van zeer veel ronde swart- | |
| |
agtige vlakken de rug uytgesondert zynde: de vinnen van deze vis, als meede de staart zyn zoodanig uytgezet, gelyk in 't swemmen der vissen te zien is.
No. LXXVI. Een Indiaansch Hoorntje, met desselfs slekke, dewelke na proportie van 't hoorntje byster groot is: daar en boven is de grond van 't glas bezet met de gemeene Corallina, diemen dagelyks gebruykt, als mede die met fyn harige takxkens.
No. LXXVII. Een Afric. zeer schoon Ys vogeltje, wiens hoofdje is met zeer lange en smalle swart en blaauwe vederkens dewelke achter het hooftje afhangen: onder die geslagt van vogelkens, hebbe ik 'er die zeer veel kleender zyn, als die van onze landt.
No. LXXVIII. Een nooteboome pedestalletje, waar op geplaatst is een Rotzke uyt Indiaansche schoon gemaakte kleene hoorntjens en schulpen.
No. LXXIX. Een wit en swart gevlekte Americaansche, alzoo genoemde, tweehoofdige slang, edog nadien zy twee hoofdig zyn geheeten, en maar een hoofd hebben, zoo zoude mense beter dikstaartige, of voor en agterwaarts kruypende slang mogen heeten, van wegens haar kruypen, zoo men ons berigt heeft.
No. LXXX. Een Oostind. langbeenige castanie verwige spinnekop, met een langwerpig rond lighaam, wiens voorste pooten byster lang, ja langer zyn, als eenige van de andere, ook zyn zy dikker, en aan een zyde met hayrtjens bezet; daarenboven zoo eyndigen zy in kromme doornen, gelyk die der creeften in schaaren: deze hare tanden zyn krom, blinkend swart, en scherp toeloopende, niet ongelyk de tanden van de Phalangium; daarenboven zoo hebben zy aan alle haare junctuuren een witte vlak.
No. LXXXI. Een wit Armodillitje, of schiltvarkentje, een kleene vinger groot 't welke gezeten is op een tak van de Afric. Ficoides, met korte dikke doornige en hoekige bladeren. Ziet de I. Plaat Fig. I.
No. LXXXII. Een groote water Salamander.
No. LXXXIII. Een kleen Rogje, nog in zyn asgraauwe schel of tasjen (testa) zittende, welke schell' t'onregt Zee muys geheeten is.
Ik heb veelerhande zoorten van dusdanige schellen van roggen; nament: zeer groote asgraauwe, en swarte, ook kleene lankwerpige, ronde, swarte, en ook geel-agtige met en zonder klauwiertjen, edog wat voor zoorten van roggen, dewelke zeer veel zyn, uyt die alle voort komen, is my nog niet al te wel bekent. Ziet de III. Plaat, Fig. III.
No. LXXXIV. Een groote graauwe eyer schaale van een rog waar in
| |
| |
jongsken nog zit, gelyk ik het na het openen van de schale gevonden hebbe.
No. LXXXV. Een groote grauwe eyer schale van een rog, ten dele geopent, om het ey te konnen zien.
No. LXXXVI. Een groote grauywe eyer schale van een Rog, zoodanig toebereyd, dat deszelfs binnenste oppervlakte, dewelke gout geele zyde verbeelt, gezien kan werden.
No. LXXXVII. Een gedeelte van de eyerstok van een Rogge in een heldere vogt: 't is te verwonderen hoe veele eyertjens in een eyerstok van een Rag gevonden worden; hierom de zeer geleerden Heer Franciscus Bossutus eenige Latynsche veerssen daar over by ten gestelt heeft gelyk in de Latynsche beschryvinge te zien is.
No. LXXXVIII. Op dit Cabinet werd ook gevonden een zoorte van sponce die om de veelheyt der takken, en kleene hollighedentjens van my genoemt is, zeer getakt en geoogde sponcy agtig gewas; aan dezelve zit een zoorte van Crabbe die van Rondelet Pagurus is geheten, op wiens rugge veele groote toorens zyn gegroeyt.
No. LXXXIX. Een vles met vogt, en daar in een bruyne Ceylonsche Vis met zeer witte vlekken, die ordentlyk na de lengte van de vis tot de staart toe geplaatst zyn.
Op de grond van de vles, ziet men ook een zeer raare Zee-qualle met pyramied-wyze, en castanie couleurige streepen, dewelke in de ronte loopen, gelyk een sterre.
Mogelyk is deze van Fab. Columna Velella geheten.
Op het bekleedzel zyn gezeten Indiaansche hoorntjes en schulpen, rots-wyze by een gevoegt, en tusschen dezelve Indiaansche zee-takjens, te weten van zeer witte en teedere Koraal van Amboin
Witte fyn-takkige coraal, welke groote gelykenisse heeft met dunne gesuykerde Caneel, die men kaneel Capittel-stokjens noemt: ook takjens van de Sargosso met de vrugten. Ambons Zee mosch van hoornige substantie.
Tusschen deze alle is mede geplaatst, een gout geel gehoornt Amboinsch Viske. Ziet de I. Fig. van de VII. Plaat
No. XC. Een kleen kinds armtje in een heldere vogt geconserveert, het welk levendig van couleur is, wiens handje een bevrugt Ey van een zee Schilpadje houd, 't welk het ons schynt te willen vertoonen; dit Ey van de eene zyde geopent zynde, ziet men het hoofd, en de twee voorste pooten buyten het Ey uytsteken.
En hoewel het in groote met een hoender Ey overeenkomt, zoo bevind
| |
| |
men hier het zelve met geen steenige schorsse omvangen te zyn, gelyk in hoender of Crocodil eyeren.
Het bekleetzel van de vles is mede bezet met raare schulpen en hoorntiens, en tusschen dezelve raare Zee-gewasjes, uit Asia en Africa, als daar zyn swarte steen harde coraal boomtjens van Amboin.
Zee mosch, uyt de zelve landstreek.
Rood buyzig coraal.
Sargosso met haar vrugten.
Tusschen deze vint men ook een Amboinsch vliegend en byna geheel beenig viske, met veele beenige heuveltjes, de oogschellen, niet uytgezondert zynde, behalven daar de vinnen geplaast zyn, hierom heb ik 't geheten vliegend en Been-bultig viske uit Amboin met een saagwyze snuitje. Ziet de II. Fig. van de VII. Taf.
No. XCI. Een vles met heldere vogt, en daar in een groote Guineesche Tepelhoorn, waar in nog zit deszelfs slekke, in groote den hoorn overtreffende, en van de natuur als in twee gespouwen. Ziet de I. Fig. van de IV. Plaat.
Het overdekzel van 't glas is mede rots wyze voorzien van hoorntjens, schulpen en zee takjens, tusschen dezelve zit ook een Oost-Indisch gehoornt en gebuggelt driekant beenig viske, aan alle kanten met zeer kleene doorntjes voorzien.
Onder de Zee-gewassen werden ook gezien.
Swarte Zeeboomtjes van Amboin.
Wit ligt brekende Coraal uyt het zelve gewest.
Zee-lenticula met geschaarde bladeren van Lobel.
Kleene Eentvogel-dragende schulpkens.
Zee-Lenticula van Serapio.
Omgekromde steenige Zee-buyskens &c.
No. XCII. Een jong Crocodilletje, dewelke in de vogt wierd bewaart;
Nademaal de groote en oude Crocodillen haar niet ontzien zelfs de menschen aan te doen, en te verslinden, zoo heb ik deze in zyn bek gegeven de Lever van een jong kind, dewelke zeer konstig toebereyd is, namentlyk alle de bloetvaten, door myn konst tot het uyterste toe vervult zynde, is de geheele Lever rood geworden.
Op het bekleetzel van de vles vindmen onder andere gewassen en vrugten, dewelke niet minder de menschen konnen dooden, als vergiftig zynde, weshalven het noodig is dezelve te leeren kennen, namentlyk de bladeren van Aconitum, die blaauwe bloemen voortbrengt, waar van onlangs in onze stad een arbeydsman de wortel had gegeten, menende dat
| |
| |
het Selery was, waar door hy 't leven weynig uuren daar na quam af te leggen.
Als mede de vrugt van de Datura; wiens zaden onder ons climaat, gelyk ik heb ondervonden, ook iemant konne doden, voornamentlyk jonge kinderen, wanneer zy de zaden te veel eeten.
In de Bloem-straat hadde over eenige jaaren een Tuynier, den hof van een burger dezer steede opschikkende, onder andere gewassen, ook deze geheele plant van Datura op de straat uytgesmeten.
Twee kinderen hadde de geheele plant weggonomen, en 't zaad opgegeten, waar door een van dezelve 't leven met de dood haaftig verwisselde: ik wierd by de tweede geroepen, dewelke na 't gebruyk van eenige middelen, herstelt is geworden.
De vrugt of zaaden van de Cicutaria succo viroso. Dat deze de dood kan veroorzaken, heb ik mede ondervonden ontrent myn Chirurgyn, wanneer ik nog in s'Gravenhage woonde, welke met een Doctor in de Medicyne in een hof gekomen zynde, en geen van beyde dit kruyt kennende, hadde deszelfs wortel gegeten, waar van zy beyde groote pyn in 't lyf kregen, en de Chirurgyn stierf haaftig met swaare trekking der zenuwen aangedaan zynde, zoo dat het best is zoodanige kruyden uit den hof (behalven der Medecyns Hoven) te weeren, als met dezelve die te vercieren.
Wanneer my dit gewas voor veele jaren getoont wierd van den Heer François Kiggelaar, die ons in stuk van de kennisse der gewassen veel ligt toegebragt heeft; heeft hy my van het zaad mede gedeelt, 't welk wy in dezen Medicyn Hof ook hebben laten zayen, waar in het nog tegenwoordig vigoreuslyk groeit.
Nadien nu de bladeren eenige overeenkomste, met die van de vrouwmerk of selery hebben, waarschouwe ik de aanschouwers van 't gevaar dat in 't eeten van dit gewas steekt, wanneer ik over de ktoontjes kruyden leeze.
EYNDE.
|
|