IV.
Van het spoor in 't eyernest na de bevruchting, overgebleven van 't daar van daan afgerukte eytie.
DE zeer Vermaarde R. de Graaf, myn tydtgenoot en lantsman, die met zo veel lof zich gequeten heeft in de beschryving der teeldelen van mannen en vrouwen, heeft ons nagelaten een afgebeelde eyernest van een bevruchte koe, en duydelyk aangewezen de plaats, waar uyt het bevruchte eytie in de Fallopiaansche pypen overgegaan was: Deze plaats noemt hy [cicatrix] 't lidteken: Dog, om dat die plaets zich klaarblykelyk vertoont gelyk een kleyne, uytgeholde, ronde holte, die langzaam en mettertydt wederom toeloopt, gelykerwys de mont van de baarmoeder na 't kramen, zonder tusschenkomst van enigen stoffe, oordeel ik, dat het met meer recht en eygenschap de naam van een spoor verdient, als van een lidtteken, dewyl een lidtteken altydt zyn betrekking heeft op een voorgaande schyding der vaste delen, welke in de huyt plaats heeft; hier geschiet geen schyding van 't vastzittende, nog wont, nog bersting, of breking van 't Vlies, dat het eyernest omringt; maar is een enkele verwyderde opening van een mont, die te voren wel naauwer, dog evenwel in der daat daar vooraf geweest is; gelykerwys de mont van de baarmoeder ten tyden van 't baren aldus verwydert wort: naderhant ziet men eerst een spoor in 't eyernest ingedrukt, die wederom langzamerhant verdwynt.
Men moet niet geloven, 't welk veele zeggen, dat 'er in dezen uytgang van 't ey uyt het eyernest alles afgeschyden wordt, 't welk tot den naam van een ey behoort: want dan zoude deze klomp al te groot voor de opening van den Fallopiaanschen pyp wezen, maar het [Calix] schaaltie van 't ey blyft in 't eyernest, en 't ey daar van afgescheyden gaat alleen met het begin zel van 't vlies Amnion en Chorion uyt het eyernest in den voornoemde pyp.
Derhalven wort de tegenwerping weggenomen, die van vele tegen deze leer gemaakt wort, vragende, hoe zo een groot ey, en zo vast aan 't eyernest zittende, bevrucht zynde in de engtens van deze moerpyp kan ontfangen worden? Dog geenzints geschiet 'er, dat zy menen; de schaal blyft in 't eyernest, gelykerwys in de hoenderen, alwaar in der daat het zelfde gezien wort; de [vitellus Ovi] dooyr van 't ey namentlyk gaat uyt het eyerstokie, de schaal nalatende, en dat wel aldaar door een montie ge-