onderzoeken. Indien Imant doorleest Galenus, Vesalius, Riolanus, Veslingius, Bartholinus, Diemerbroekius, Willisius, Vieussens, en met een woort alle zoo ouden als nieuwen, hy zal in 't geheel by haar vinden een diep stilzwygen, aangaande de ware manier en gedaante van inschieting van 't dunne herssenvlies in de zelfstandigheyt van de herssenen. Ik heb ook niets in de Anatomische tafelen van de Hr. Bidlo, waar uyt egter zeer vele te vergeefs zich veel belooft hebben, kunne vinden, dat van anderen niet meermalen al gezegt was: want deze Autheur zelfs raakt die dingen niet eens aan, waar van andere omtrent deze stoffe stilzwygen, en die gy eyndelyk, zeer vermaarde Heer, door u vlyt vertoont hebt. Deze diepe inschieting ofte indringing van 't dunne herssenvlies in alle de ployen van de grote en klyne herssenen verschaft, zelfs de reden van dit geheele stilzwygen, dewyl dezelve zoo ingewortelt is, volgens het gevoelen van Willisius, Vieussens, en volgens 't gezigt zelfs, dat het afhalen van dit herssenvlies uyt de gemelde ployen een iegelyk geschenen heeft te zyn een moeylyk, zo niet een onmogelyk werk, 't welk maar alleen volgens de gedachten van Willisius Anatom. Cerebri Cap. 7. in de herssenen van een mensch of beest, dat door 't water [hydrops] gestorven is, doenlyk was.
Derhalven, Beroemde Heer, zult gy uwen naam geen klyne luyster byzetten, en de nieuwsgierigheyt der geleerde grootelyks voldoen, zoo gy de ware inwendige oppervlakte van 't dunne herssenvlies in de tusschenplaatzen van de grote en klyne herssenen indringende, en deszelfs gedaante en gesteltenis verklaart en afbeelt.
Ondertusschen Godt verlene U, groot luister der ontleet-kunde, met uwen wel geliefden en eenigsten Zoon, dapper navolger van s' Vaders deugden, en getrouw metgezel van uwen arbeyt, lange Jaren gezontheyt en welvaart, op dat door u beyder belyt de verborgentheden van s' Menschen lichaam verder ontdekt mogen worden. Dit wenscht van Herten
Uwen onderdanigste Dienaar en getrouwe Vierder van uwe Wytberoemde Naam
JOHANNES HENRICUS GRAETZ.
Geschreven in myn bevlyd-kamer tot Amsterdam den zesde van Herftst-maand. 1696.