| |
| |
| |
Antwoort Van Frederik Ruysch Aan den Edele en welgeoeffende Heer Gerardus Frentz,
Zeer ervaare Arts,
Op deszelfs ontleed-kundige voorstellige Brief, dewelke onder onze brieven de vyfde in ordre is, aangaande de vaten van 't been-vlies van 't scheenbeen en knieschyf, als mede de wegen van de Gal tot de Galblaas.
Wel Edele Heer.
De Brief, welke ik onlangs van Uw ontfange hebbe, is my zeer aangenaam geweest: want ik konde my nooyt diets maken, dat ik geheel en al, na uw vertrek van Amsterdam, uyt uwe geheugenis zoude geraakt wezen, gelyk ik niet zonder de grootste verwondering tot nog toe uyt uwe al te lange stilzwyging begon te vermoeden. Is 'er U nu, zo gy zegt, eyndelyk gelegentheyd voorgekomen? zoud gy zonder dezelve, ten waare gy dezen Brief ontfangen hadde, my nooyt gedagtig geweest zyn? in dezen uwen Brief zie ik eenige dingen van U aan my voorgestelt, namentlyk, dewyl het een bekende zaak is, dat alle ontsteeking zyn oorspronk neemt uyt een verstopping der bloedvaten, uyt wat oorzaak dan dit gebrek zoo meenigmaal ontstaat in bloedelooze deelen, namentlyk het pannevlies, de vliezige bekleedzels van de knieschyven, scheen-leenderen, en andere deelen, &c. In der waarheyd bekenne ik, Edele Heer, dat de gemelde bloedvaten van de ontleeders tot nog toe niet uytgebeeld zyn, en dat dezelve ook niet in de Anatomische Demonstratie, dewelke in 't openbaar gehouden word, van haar aangetoont worden,
| |
| |
nademaal deze vaten zeer zelden, zoo ooyt, in een gemeene ontleeding te voorschyn komen: dog niemant van haar heeft getwyffelt, of daar zyn evenwel bloedvaten in 't beenvlies van de scheenbeenderen, en van andere deelen: men noemt alle de vliezige deelen wel bloedeloos, voor zoo veel ze in een natuurlyke staat witter zyn, maar ze hebben geen gebrek aan bloedvaten, wat mag ik van gebrek spreeken, ik hebbe door onze konst bevonden, dat de beenvliezen van 't geheele lichaam vol zyn van gemelde vaten. Zoo gy, Edele Heer, lust hebt te zien de loop van de slagaderen door 't beenvlies van 't scheenbeen loopende, als mede door 't peesagtig bekleedzel van de knieschyf genomen uyt een jonge, wyst de eerste Figuur van de vyfde tafel uw dezelve aan; de gezegde vaten van 't beenvlies van 't scheen-been neemen haar oorspronk uyt beyde de kanten van yder scheenbeen, en voornamentlyk uyt de kuyt-vaten, [vasa suralia] en zyn zoo meenigvuldig, dat, alsze altemet met bloed of een waschagtige stoffe opgevult zyn, het geheele beenvlies zeer hoogroos zig vertoont. Niemand moet denken, dat de uyteyndens van deze slagaderen, dewelke wy hier vertoonen, vezels zyn, en geenzints de kleynste takjes of scheuten der slagaderen; want ik heb klaarder als 't middag ligt aangetoont, dat de kleynste takjes van deze slagaderen niet alleen dezelfde loop met de grooter stammetjes houden, maar ook dezelve gedaante bewaaren, zoo dat ik oordeele, dat deze dingen buyten alle twyffel aldus gestelt zyn.
Wat uw tweede verzoek, Edele Heer, aangaat, namentlyk de wegen, waar door de Gal tot de Galblaas gebragt word. Het is door zoo veele waarnemingen van my niet alleen, maar ook van den zeer vermaarden Hoogleeraar Bohnius in 't werk gestelt, bevonden, dat de Gal van de Galblaas voor 't grootste gedeelte door de Galblaas-weg komt, zoo dat ik niet langer hier over twyffelen kan; te meer, dewyl 'er geen wortelen uyt den bodem van de Galblaas voortkoomen, alhoewel dezelve in de figuuren van den welgeoeffenden Higmorus, en na hem, van den vermaarden Prof. Bidlo vertoont worden: ik zegge, dat 'er geen wortels zyn, voortkomende uyt den bodem van de Galblaas, gelyk ik ook aangeteykent gezien hebbe by den wel Edelen Heer Joh. Christoph. Schroerus, in zeekere zeer net beschreeven ontleed- en natuurkundige oeffening, alwaar men deze woorden vind, op de 12de bladz. Zoo dat ik derhalven voor zeeker besluyten kan, dat in diergelyke beesten al de gal door de galblaas-weg, en niets door de wortelen in de galblaas gestort word: gelykerwys in die geschied, alwaar de Galblaas met de lever geenzints verëenigt is; of 'er in een mensch een byzonder maakzel hier van plaats heeft, om dat Bidlo dit bevestigt en afgebeeld heeft, heb ik wegens gebrek van een menschelyk voorwerp niet kunne beproeven: ik vreeze nogtans, dat hy liever door een vooroordeel, als ondervinding de opening van deze wortelen vastgestelt heeft.
| |
| |
De alzoo genaamde, en afgebeelde wortelen in den bodem zynde, zyn niet anders, als takjes van bloedvaten, uyt de galblaas-slagader [arteria & vena cystica] en ader oorspronkelyk, welke takken ik bevonden heb in een zeer talryke meenigte, niet alleen door de rokken van de galblaas, maar ook door de verdubbeling van 't vlies van de lever verder verspreyd te worden, het geen ligtelyk imand misleyden kan; behalven de gemelde takjes der bloedvaten, komen ook ontelbaare vezels te voorschyn, hebbende een ongeregelde en verwarde loop, door welkers hulp de galblaas aan de lever vastgroeyt, op datze door haar gewigt niet uyt haar plaats zou zakken, en tot dit ampt schynen deze vezels alleen te dienen, maar niet om de gal uyt de lever na zig te trekken; dit gevoelen word niet weynig bevestigt door de proefstukken in 't werk gestelt van de welgeoffende Heeren Dan: de Clercq, en Jacobus Mangetus, roemwaardige mannen wegens de studie der ontleed-kunde, en dit niet alleen, om datze de anatomische bibliotheek t'zamengestelt hebben, zynde een werk dat noyt genoeg kan worde geprezen, maar ook om de fraaye ontleedkundige waarneemingen, die zy daar by hebben gevoegt; derzelver woorden heb ik hier in willen lassen; Ik hebbe, zegt 'er, misschien een van haar, de galblaas tot aan de hals gescheurt (hy spreekt van de galblaas van een hond) zullende een proef neemen, of 'er eenige gal door de hals na den gescheurden bodem vloeyde. De uytkomst quam met de verwagting over een, dat is, de gal wierd zeer overvloedig niet alleen gelyk als met een opzwelling uyt een naauwer galblaas-weg door een wydere hals opgeworpen, maar die zelfde galblaas-weg door een band daar na toegebonden zynde, zwol zoo merkelyk op, dat'er niets, of zeer weynig gals, door de gemelde hals meer voortvloeyde.
Deze goedkeuring van de bovengemelde stelling, is ook niet van minder belang, namentlyk, dat 'er galblaazen van ons gevonden zyn, dewelke geenzints met haar bodem aan de lever vastgegroeyt waren, hangende maar alleen met haar hals aan de lever. Diergelyke galblaas met gal vervult heb ik al eenige Jaaren in myn Cabinet bewaart; Daar en boven heeft den bovengemelde Prof. Bohnius ook aangemerkt, dat 'er verscheyde dieren gevonden worden, welkers bodem van de galblaas ten eenemaal van de lever afgescheyden is. Het mindere gedeelte van 't vogt, in de galblaas begrepen, oordeel ik voort te komen, uyt de klieren leggende in de binnenste rok van de galblaas en galblaas-weg. Van deze klieren hebben de Autheuren wel veelmaals gewag gemaakt, maar, hoedanig die lichaamtjes zyn, dewelke onder de naam van kliertjes van de galblaas voorkomen, zyn tot nog toe niet zeer naauwkeurig beschreven: want zy worden gezegt over een te komen met die, dewelke in de binnenste oppervlakte van de water-blaas [vesica urinaria], en pis-leyders [ureteres] leggen; maar het heeft my nooyt mogen gebeuren zoodanige klie- | |
| |
ren te zien in de binnenste oppervlakte van de waterblaas, en pisleyders, als ik 'er in de binnenste rok van de galblaas gevonden heb: alle de vliezen, dewelke in de holligheyd van de borst en buyk met wateragtig vogt besproeyt worden, worden van den weergaaloozen ontleeder J Steno gezegt, met kliertjes bezet te zyn, dewelke het gemelde vogt tot het bevogtigen van deze deelen voortbrengen, van welk gevoelen ik wel niet vreemt ben, dog egter heeft de zelve niemand tot nog toe mogen zien, ten zy met de oogen des verstands; Deze kliertjes in de 3. Figuur van de 5. Tafel afgebeeld, kunnen met de oogen gezien worden, schoonze met vergrootglaazen niet voorzien zyn; dezelve zyn zoo groot in de lever van een os, datze met regt gierst-kliertjes [glandulae miliares] gezegt konnen worden,
voornamentlyk om datze de gedaante van gierstzaad ook gelykenen, en het geen aan te merken is, zy worden gevonden door de geheele galblaas kort by malkanderen verspreyd: ik bevinde, datze in de galblaas van een mensch kleynder zyn, en minder in getal omtrent deszelfs bodem voortkomen, maar meer in den hals, en eyndelyk in de galblaas-weg, en de gemeene galweg [ductus communis] zynze ontelbaar, ziet de derde Figuur van de vyfde Tafel. Wy twyffelen geenzints, of de gemelde kliertjes brengen een nuttig vogt voort; maar hoedaanig het zelve is, en van wat smaak en bestaanlykheyd, is de gal zelfs, te gelyk in de galblaas begrepen, tot een beletzel, dat zulks niet kan nagevorst worden: maar het is niet te gelooven, dat al wat in de galblaas begrepen is, van deze klieren zyn oorspronk neemt, veel minder van de rokken van de galblaas zelfs, gelyk van den zeer vermaarde en ervaaren Fr: de le Boe Sylvius is voorgegeven, maar de gal word in de galblaas gebragt voor een gedeelte door de lever-weg, [ductus hepaticus,] voor een gedeelte door de byzondere wegen van Glissonius alzoo genaamt, dewelke in de galblaas-weg geplant worden; en eyndelyk voor een gedeelte door de mondekens in de binnenste rok van de galblaas leggende, en uyt de klieren van de galblaas voortkomende. Aan deze gezegde beweging kan de klapvliezige gesteltenis van de galblaas-weg geen hinder toe gebragt worden, nademaal deze klapvliezen [valvulae] regels- of beurtsgewys geplaatst zynde, gehouden moeten worden voor oogluykende klapvliezen [valvulae conniventes], gelykerwys in de nugteren darm; zoo dat de gal door de zelfde weg na de galblaas toegaat, en wederom door de zelfde uytgaat; dat dit ook in de blinde darm, ja zelfs in die van een haas, welkers blinde darm zeer lang is, geschied, is een bekende zaak; uyt het geene hier nedergestelt is, is te zien, wat ik omtrent uwe voorstellingen gevoele; eer dat
ik eyndige, ben ik van zints eenige zaaken omtrent de lever aangemerkt by te voegen: en wel ten eerste de slagaderen, galblaas slagaderen genaamt, dewelke van den zeer vermaarden Vesalius, en den nauwkeurigen en in de ontleed-kunde welervaaren Heer, Th Bartholinus gezegt worden kleyne slagaderen, en door
| |
| |
de bovenste plaats van de galblaas te loopen: ik heb dezelve vertoont zoo aanmerkelyk te zyn; datze niet alleen de galblaas ten dienste staan, maar ook verder door de verdubbeling van 't vlies, dat de lever bekleed, in een groote meenigte verspreyd worden, het welk ik tot nog toe in geen Figuuren van de ontleeders aangemerkt hebbe Ziet de 4. Figuur van de 5. Tafel. Lett. B.B. Zoo dat de gezegde galblaas-slagaderen met regt gerekent moeten worden onder de gemeene lever-vaten, en geenzints aan de eygen of byzondere vaten van de galblaas; het zelfde moet men oordeelen van de aderen en water-vaten dezer deelen.
Ten tweede; dat de galblaas niet alleen voorzien word van slagaderen, de galblaas-slagaderen gemeenlyk genaamt, maar ook van zeer veele takies komende van de uyteyndens der lever-slagaderen, door het vlies van de lever verspreyd, dewelke eyndelyk in de galblaas eyndigen. Ziet de 4. Figuur van de 5. Tafel Lett. C.C.
Ten derde, heb ik door onze nieuwe konst ontdekt, dat 'er duyzenden van water-vaatjes door de verdubbeling van 't vlies, 't welke den rug van de lever bekleed, zig vertoonen; geheel anders als in de eerste Figuur van de 33. Tafel van den Prof. Bidlo aangewezen word: want daar komen maar alleen vyf uyteyndens van water-vaatjes voort; verre van malkanderen afgelegen, het welk ik bevinde zeer gebrekkig te zyn: Deze vaten zyn in een andere ordre gelegen: want alsze alle opgevult zyn, zynze zeer talryk; gelyk de zesde Tafel aanwyst, en in myn cabinet te zien is.
Ten vierde, hebbe ik ook door de gezegde konst ontdekt dat de [Ligamentum hepatis umbilicale] navel-band in een volwasschen mensch, en in een menschelyke vrugt, de [Vëna umbilicalis] navel-ader zoo vol van slagadertjes is, dat, wanneerze alle vervult zyn, de gemelde deelen zeer hoogrood zig vertoonen. Ziet de 5. Fig. van de 5. Tafel Lett. F.
Ten vyfde, blykt ook uyt de bygevoegde 5. Fig. van de 5. Tafel, dat de [Ligamentum suspensorium] opschortende-band niet alleen met overvloedige slagaderen en aderen, maar ook met veele water-vaten voorzien is.
Ten zesde, heb ik nooyt zoo een talryke verspreyding van de galblaas-slagaderen van anderen vertoont gezien; als ik door de gemelde konst gedaan hebbe. Ziet de 4. Fig. van de 5. Tafel.
Meer zaaken, Wel Edele Heer, doe ik 'er nu voor deze reys niet by: Derhalven beveele ik uw in de Goddelyke bescherming, en my in uwe gunst, die ben en blyve.
Een Alder Eerbiedigste Vierder van Uwe Wydtberoemde Naam.
FREDERIK RUYSCH.
Geschreven in Amsterdam den tienden van Sprokkel-maand, 1696.
|
|