voorgekomen, dewelke door onwetentheyd, nog voor haar naam, nog voor de lighamelyke welstand der lyders ter deege zorg dragende, dit gezwel met een mesje hebben geopent, haar zelve verbeeldende, dat het met etter zoude vervult zyn geweest; welk geopent zynde, geen etter, maar altyd een weynig bloedagtige vogt uytvloeyt: en, het geen te beklagen is, door het openen van dit ongemak, volgt gemeenelyk het vuur, en kort daar na de dood. Dit ongemak kent men, om dat het zonder eenige, ten minste zonder merkelyke pyne voortkomt; dat het in 't begin tragelyk voortgaat, maar naderhand neemt het schielyk zyn aanwassching; en dat 'er wel groote blauwe vaten door dit gezwel loopen: welke ik zoodanig uytgespannen heb gezien, dat zy van zelfs zig openden, en de lyder schielyk ombragten: gemeenelyk is dit gezwel zagt, als of het voor een gedeelte waterig was. Zeer dikmaals neemt het zyn plaats aan de gewrigten of buytenste ledematen, voornamentlyk aan de voet. Nogmaals vermaan ik, dat, indien dit ongemak met een mesje geopend werd, den Zieken in 't kort het leven benomen werd. Maar wanneer, 't welk ook altemets gebeurt, zulks na een ontvelling van zig zelfs verzweert, blyven de lyders nog lang in 't leven. Daarenboven heb ik eens aangemerkt, dat, het gezwel voor de dood niet geopent zynde, de bederving van 't been niet met een zwarte couleur bezet was; ja het geheele, dat bedorven was, zyn natuurlyke witheyt behouden hadt: maar ter contrarie heb ik altoos aangemerkt, zoo het voor de dood geopent was geweest, dat door de lugt het been zwart geworden was, en 't zelve als een pap tusschen de vingeren konde gevreven en fyn gemaakt werden.