XXV. Aanmerking.
De mond van de Lyfmoeder in de baaring uytvallende.
Dat de moerkoek, ja de hals (de scheede genaamt) in de baaring voor het kind veeltyts uytschiet, is bekent. Maar men moet zig verwonderen, dat de inwendige mond van de Lyfmoeder zulks overkomt, 't welk ik dikmaals heb ondervonden.
Het is wonderlyk om te zeggen, hoe groot een monstreusheyd van de gezegde baarmoeder zig op die tyd opdoet; en wat een omzigtigheyd van nooden is in zoodanige baaring, weeten die geenen, die met ons deze gevallen hebben bygewoont.
In deze staat van 't kind, als het nog in leven is, oordeele ik, dat men de natuur moet laaten begaan, ende met beyde de handen de mond van de baarmoeder tegenhouden. Maar als het kind gestorven is, bestaat het geheele werk hier in, dat het kind met de eene hand, zoo veel als 't mogelyk is, uytgehaalt werd, en dat met de andere hand de mond van de baarmoeder tegengehouden werd; op dat de baarmoeder niet te gelyk met het kind zoude uytschieten en omkeeren, die op die tyd zeer tot een omkeering hellende is.