Werken. Deel III
(1934)–Jan van Ruusbroec–
[pagina 43]
| |
<Vanden vier becoringhen> | |
[pagina 45]
| |
<Vanden vier becoringhenGa naar voetnoot1)>
| |
[pagina 46]
| |
noch hi mede. Want hi keert zijn aenschijn vanden eenvoldighen lichte der waerheit dat in hem es; ende hi keert hem in de menichfuldicheit der scriftueren: ende hier-omme blijft hi onverlicht van gode. Want hi en wilt den gheeste gods noch niemene wiken, maer altoes der letteren volghen, ende al verstaen ende leeren na zijn hoot ende na zijn goetduncken. ![]() ![]() ![]() | |
[pagina 47]
| |
* De vier heerschende vormen van misleiding en haar algemeene oorzaak: gebrek aan zuivere meening. *Want nu in desen tide regneren .iiij. becoringhen inde werelt, daer hem een-yege<lijc>Ga naar voetnoot1) mensce medeGa naar voetnoot2) proevenGa naar voetnoot3) mach oft hi in dole es, oft een ghewarich na-volgher ons heren jhesu christ<i>Ga naar voetnoot4). Want het sijn vier manieren van dolinghen. Ende alle die menschen die gheestelijc scinen, ende niet warachtich noch doechsam en zijn van levene, die zijn verleydt ende verdoelt in eene wise van desen vieren.![]() ![]() ![]() |
|