| |
Hoofdstuk 8
De Cariben als roversnest
J.W. Ooms
Wilko A.G.M. Bergmans
Miep Diekmann
Tini Schoorl-Straub
Ivans
Joop van den Broek
Karel Puhl
Jacob Vis
Jan van Hout
Maarten Corneliszoon
Henk van der Vorst
Bouke Jagt
Jan Berkelaar
Bert Voskuil
Roel Dalemans
‘Het is een illusie te veronderstellen dat Nederland en Suriname zich uit hun omstrengeling zouden kunnen losmaken. De gemeenschappelijke geschiedenis en de aanwezigheid van de helft van de Surinaamse bevolking in Nederland maken dat onmogelijk.’ (Hans Buddingh': Geschiedenis van Suriname 1995: 375)
Na het mariniersingrijpen op Curaçao eind mei 1969 en het begin van de jaren zeventig, toen de echte grote stroom van Surinaamse migranten nog niet op gang gekomen was, ontsproot aan de kroontjespen van Nederlands volksschrijver nummer een, G.K. van het Reve, in De taal der liefde (1972) de ontboezeming ‘Nu moeten we nog van die Surinaamse & Curaçaose troep af. Ik ben er erg voor, dat die prachtvolken zo gauw mogelijk geheel onafhankelijk worden, en ons niks meer kosten, zodat we ze allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot kunnen zetten, enkele reis Takki Takki oerwoud, meneer!’ Het was een passage waarop Harry Mulisch in Vrij Nederland furieus reageerde ‘Over het geval G.K. van het Reve: Het ironische van de ironie’. Hij beschuldigde pennebroeder Gerard van het Reve van racisme met fascistische trekjes: ‘Ik ruik echte haat, en nog iets anders, het lijkt wel gas.’ Een passage die in HP/De Tijd van 17 maart 2000 nog weer geciteerd werd. In 1971 had Harry Mulisch zich met Het woord bij de daad; De affaire Padilla al opgeworpen als verdediger van Fidel Castro als de Grote Leider van de Cubaanse revolutie. Dat de Cubaanse dichter Herberto Padilla werd opgesloten wegens een subversief gedicht mocht Mulisch ‘solidaridad’ niet hinderen. Het standpunt heeft Mulisch wel lang achtervolgd, want nog in de Volkskrant van 24 oktober 1992, schreef Stephan Sanders, toen hij Mulisch' Cubaanse geschriften onder de loep nam: ‘Als ik zijn boeken lees, hoor ik telkens een vreemd schurend geluid; het is Padilla, die als een dood log paard achter Mulisch' oeuvre aan sleept.’ Mulisch reageerde furieus en dreigde zelfs bij De Bezige Bij op te stappen als deze uitgeverij werk van Stephan Sanders zou publiceren, maar dat liep toch niet zo'n vaart. In 1993 verscheen er immers
een bundel columns van Sanders bij De Bezige Bij met het Padilla stuk erin en in 1994 kwam Stephan Sanders: De buitenwacht eveneens ongehinderd bij De Bezige Bij uit. Harry Mulisch had zich inmiddels bekeerd tot democratischer of in elk geval pragmatischer gedachten.
Dit incident betekende niet meer dan een kiezelsteentje in de vijver van rust die de Caribisch-Nederlandse geschriften in de regel gevormd hebben. Veel politiek straatrumoer met ‘Onze West’ als inzet was traditiegetrouw zeldzaam bij de Nederlandse schrijvers. Er valt opvallend weinig politiek in de boeken van Nederlandse auteurs over Suriname en de Nederlandse Antillen te lezen. De uitzonderingen op de regel volgen hierna.
In 1967 publiceerde J.W. Ooms met Een man in de branding een politiek-historische roman over Cornelis Aerssen van Sommelsdijck (1637-1688), die van 1683 tot 1688 gouverneur van Suriname was. Hij was daarmee een van de weinige Caribisch-Nederlandse auteurs die een roman over een politieke persoon of gebeurtenis in de kolonie produceerden. Er werden weliswaar enkele romans aan de Indianen, de ontdekking en de verovering gewijd, er waren enkele historische slavenromans - maar daar bleef het bij. Ook de emancipatie van de slaven, de immigratie van contractarbeiders, opstanden tegen het koloniaal gezag, de plotselinge industrialisatie en de vorming van de multi-culturele samenleving, de verkregen autonomie en de eerste lokale politici waren nooit onderwerp van enige Caribisch-Nederlandse roman.
| |
Postkoloniale perikelen
In Een man in de branding (1967) schetste J.W. Ooms de bekende Surinaamse gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck als een eerlijke en oprechte man die tevens een ongelikte en ongemanierde beer was met een enorme trots. De gouverneur was gehuwd met de Franse Margaretha du Puy die in Nederland niet kon aarden. Aerssen wordt daarom voor een-derde deel met een inbreng van het enorme kapitaal van tachtigduizend gulden, mede-eigenaar in de Nieuwe Geoctroyeerde Societeit, de tweede West-Indische Compagnie, en vertrekt alleen naar Suriname.
Cornelis van Aerssen treft in de kolonie armoede, corruptie, smokkelhandel en morrende militairen aan, die geen soldij meer krijgen. Bovendien wordt hij door de zittende planters constant tegengewerkt. Daarnaast zijn er voortdurende opstanden en overvallen door Indianen, die pas na lang onderhandelen de vrede aanvaarden. Cornelis van Aerssen voert een streng en rechtvaardig bewind, waarover nogal wat historische bijzonderheden worden meegedeeld. De moeilijkheden met de planters duren voort, tot in Nederland bij de Staten van Zeeland en de directeuren van de Sociëteit in Amsterdam.
Blanken in de tropen lijden aan een voortdurend dilemma tussen een ‘animum revertendi’ en een zich hechten aan het nieuwe land: ‘zij hunkeren naar hun vaderland, maar zij voelen zich ook verbonden met het nieuwe land. Zij hebben twee vaderlanden gekregen. Eenmaal teruggekeerd in het vaderland voelen zij zich er toch niet meer helemaal thuis, want ergens wenkt het verre land waar zij vandaan gekomen zijn. Nu hunker ik naar Holland (...) Misschien zal ik naar Suriname hunkeren als ik terug ben in Holland.’ (213-214)
Van Aerssen is streng protestant, maar verdraagzaam ten opzichte van andersdenkenden. Tijdens zijn bewind vestigden zich nogal wat Labadisten en Hugenoten in het land, over wie Albert Helman in De stille plantage en later in De laaiende stilte schreef. De plantersmoraal wordt aan de kaak gesteld, maar er komt wonderlijk genoeg niets en dan ook helemaal niets van slavernij in het boek voor. Dat probleem wordt domweg verzwegen. De onvrede onder de militairen leidt tot een opstand en een overval op de gouverneur, waarbij Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck wordt doodgeschoten. Zijn vrouw Margaretha, die uiteindelijk besloten had toch naar Suriname te komen, is te laat: ‘De man die voortdurend in de branding van het leven gestaan, had, vond de dood in de branding van een oproer.’ (286)
| |
Wilko A.G.M. Bergmans
Anders van aard, maar eveneens heel politiek geladen, is een dun, gestencild boekje van Wilko A.G.M. Bergmans, dat gelezen moet worden als een afrekening met een niet genoemde, weliswaar verdienstelijke, maar omstreden koloniaal: De witte dwaas van Bonaire; het leven van een koloniale uitbuiter (1985). Wilko Bergmans schreef ook De bastaard van Bonaire, Saboteurs op Saba en Avontuur op Bali. Het taalgebruik in De witte dwaas van Bonaire is vreselijk cliché en het boek barst van de taal- en tikfouten!
De hoofdfiguur hoort tot de groep van de ‘aanmatigende en verdwaasde blanken bevangen door de zonnesteek van superioriteit op deze tropenkruimel in de Caraïbische Zee’ (2) De uit het Nederlandse Zeeland afkomstige Maarten Lodewijk Daniel Molensteen trouwt een meisje van rijke blanke ouders die op Bonaire fortuin hebben gemaakt: ‘Maarten zag een gouden toekomst gloren, een toekomst op dat achterlijke Bonaire, waar hij eens als ongekroonde koning hoopte te regeren.’ (18) Hij wordt zaakwaarnemer en compagnon van schoonpapa en verwerft veel bezit. Hoewel er een zoontje, Henri-Charles, wordt geboren, mislukt het huwelijk. Als de ouders De Booij sterven, Mientje ziek wordt en naar Nederland vlucht, waar ze zich laat scheiden van Maarten, is diens rijkdom en macht compleet. Maar hij weet nog niet van ophouden. In de Tweede Wereldoorlog ontpopt Maarten zich tot oorlogsprofiteur door de leverantie van voedsel en drank voor het interneringskamp. Maar één facet wordt de rijke man noodlottig: hij blijkt pedofiel en komt zelfs in de gevangenis terecht als een tienjarig jongetje een klacht tegen hem indient. Het verhaal beloopt de periode van 1929 tot na 1980. Gierige Maarten Molensteen blijft plannen maken om zijn brandkast verder te vullen, maar sterft tenslotte oud, eenzaam en gehaat.
| |
De revolte van dertig mei 1969
De schaarste aan literaire werken over politieke gebeurtenissen geldt ook voor het op Curaçao en de Nederlandse Antillen zo ingrijpende oproer van 30 mei 1969. Er is trouwens over de val van de Surinaamse regering Pengel na de grote februaristaking van 1969 in het geheel niet geschreven.
De Nederlandse auteur Miep Diekmann, die net voor de Tweede Wereldoorlog vier jaar op Curaçao woonde als dochter van de commandant van de Militaire Politie, publiceerde naar aanleiding van de meigebeurtenissen en haar daaropvolgende bezoek aan Curaçao, zes bijdragen in de Haagsche Courant, die in 1970 in boekvorm met de titel Een doekje voor het bloeden (koninkrijksverband) werden uitgegeven. Het betreft hier dus eerder journalistiek dan literatuur. De 30 mei ervaringen zou ze een jaar later opnieuw verwerken in haar autobiografisch getinte jeugdboek De dagen van Olim (1971). De reportages waren bedoeld als ‘tegenhanger van jarenlange opzettelijk eenzijdige voorlichting’ in Nederland. Het boek getuigt van Diekmanns woede over Nederlands gebrek aan kennis van wat zij de werkelijke situatie op Curaçao noemt.
De Nederlandse Tini Schoorl-Straub woonde van 1936 tot 1939 op Curaçao en na de oorlog opnieuw tot 1952. Toen zij in 1970 haar visie op de stakingen en branden van 30 mei 1969 publiceerde, woonde ze dus al weer bijna twintig jaar in Nederland. Het verhaal Onder de passaat (1970) beschrijft de levensomstandigheden op het eiland Curaçao vanaf 1936 tot de gebeurtenissen van mei 1969. Daarmee plaatst ze het oproer in een historisch perspectief. Het eerste deel beschrijft het leven van twee zusters op het traditionele vooroorlogse eiland dat in de jaren dertig steeds Nederlandser gemaakt werd. Gloria assimileert, praat goed Nederlands en werkt bij Hollandse contractanten, maar Sylvia blijft ‘Afrikaans’ en leeft geïsoleerd in haar knoekje [tuin], waar ze haar groenten kweekt. In het korte tweede deel wordt ‘een ander Curaçao’ na de oorlog het kiesrecht ‘in de schoot geworpen’, waarna in het derde deel de aanloopperiode naar de ‘strijd’ van 30 mei toe en iets van de gebeurtenissen zélf beschreven worden.
Beide Nederlandse auteurs werpen zich op als onvoorwaardelijke verdedigers van de staking en haar gevolgen, omdat die in feite de schuld zijn van het onbuigzame arrogante politieke establishment dat niet naar de gerechtvaardigde eisen van vakbond en de klachten van de gewone man wilde luisteren.
| |
Suriname wordt gecoupt
In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt in Suriname én daarbuiten, is Suriname nooit een erg rustig land geweest, ook niet in de twintigste eeuw. In 1905 was er een grote opstand op de suikerplantage Marinburg, door de Nederlands-Caribische auteur Cynthia McLeod beschreven in Tweemaal Mariënburg (1997). Dan was er het politieke Killinger-complot van 1911, de arbeidsonrust aan het begin van de jaren dertig met Louis Doedel en Anton de Kom en diens bekende Wij slaven van Suriname (1934). De jaren 1969 en 1973 kenden grote stakingen die het land op zijn grondvesten deden schudden. Op 25 februari 1980 ‘coupten’ sportinstructeur Desi Bouterse en vijftien ‘armzalig bewapende sergeanten’ van de met de onafhankelijkheid gevormde SKM (Surinaamse Krijgsmacht) het land, met in wezen een uit de hand gelopen vakbonds-conflict als aanleiding. De corrupte praktijken door de traditionele politiek met de 3,5 miljard aan ontwikkelingsgelden afkomstig van de gouden handdruk na de onafhankelijkheid, hadden dermate buitensporige vormen aangenomen, dat de militaire coup algemeen een gunstig onthaal kreeg, zowel in Suriname als in het voormalige moederland.
Ondanks de belofte van verkiezingen per uiterlijk oktober 1982 trokken de militairen de macht helemaal aan zich. Linkse vrijages met Fidel Castro's Cuba en Maurice Bishop van Grenada en rechtse contacten met Libië gaven de militairen steeds meer hun ware dictatoriale gezicht, waarvan decreten, een avondklok en een vergaderverbod, het installeren van volkscomités en het algemene vijanddenken (Buddingh 1995) uitingen waren. Het volk verzette zich lijdzaam, het leger raakte steeds verder geïsoleerd. Rambocus' tegencoup in maart 1982 en de grote vakbondsbetogingen eind oktober daaropvolgende leidden tot de militaire reactie van het in brand steken van gebouwen van de vakbond, radio en kranten en de 8 decembermoorden op vijftien vermeende dissidenten, die ‘op de vlucht waren neergeschoten’ zoals de aanvankelijke cynische verdediging luidde. Het had de onmiddellijke stopzetting van de Nederlandse ontwikkelingshulp tot gevolg, het einde van elke democratische vrjheid en de complete economische neergang van de jonge republiek. Daarbij kwamen nog de steeds hardnekkiger geruchten van militaire betrokkenheid bij drugshandel en -doorvoer. Toen Ronnie Brunswijk in Oost-Suriname als een Robin Hood acties tegen de militairen begon te voeren en dezen keihard wraak namen zoals in 1986 toen in Moi Wana vijftig inwoners, voornamelijk vrouwen en kinderen vermoord werden. Het Junglecommando hield met steun van de bevolking stand en ongeveer tienduizend vluchtelingen weken over de Marwijnerivier uit naar Frans-Guyana.
Monetair gefinancierde begrotingstekorten devalueerden de Surinaamse gulden, op zwarte markten moesten buitenlandse valuta gekocht worden waarbij de Surinaamse burger zoveel koopkracht verloor dat de bevolking in een generatie van een middle income country en een van de welvarendste in de regio tot een van de drie armste op het westeljk halfrond verwerd.
In 1987 werd Desi Bouterse met zijn NDP weggevaagd toen hij amper drie procent en de oude partijen negentig procent van de stemmen kregen bij de eerste democratische verkiezingen die een terugkeer naar een burgerregering moesten bewerkstelligen. Dat lukte nog maar matig, waarop eind 1990 de zogenoemde telefooncoup volgde die Bouterse weer terugbracht aan de macht. Het desastreus economisch populistisch beleid van de militairen deed de economie nog verder instorten. De jaren negentig laten een vallen en opstaan van het land zien: de Regering Venetiaan zorgde voor herstel van de betrekkingen met Nederland, de Regering Wijdenbosch deed ze weer verbreken. Waar heel Zuid-Amerika inmiddels al weer decennia democratisch was, worstelde Suriname nog met zijn militaire erfenis. Het zijn deze recente militair-politieke gebeurtenissen die nogal wat aandacht van Nederlandse schrijvers gekregen hebben.
| |
De coup van de sergeanten
Na de militaire coup van 25 februari 1980, de acht december moorden en de burgeroorlog verschenen er een aantal Nederlandse misdaadromans en thrillerverhalen over Desi Bouterse en Ronnie Brunswijk. Enkele namen: Joop van den Broek, Maarten Corneliszoon, Roel Dalemans, Jan van Hout, Jacob Vis, Henk van der Vorst en Jan Willem van de Wetering. De tyriller- en detectiveverhalen dienden zonder uitzondering meer als (ont)spanning dan als enige serieuze politieke analyse.
Een vroeg voorbeeld van een dergelijke beschrijving van Surinaamse politiek is Verborgen angels (1935) door Ivans, ps. van Jacob van Schevichaven (1866-1935), een detective-achtig verhaal over een fictieve coup in 1935. Het is bepaald niet pluis in Suriname, waar een nieuwe, daadkrachtige gouverneur plannen doorzet die plaatselijk niet al te goed vallen. De Nederlandse verteller, jonkheer mr. A.F. van Faessen, 35 jaar oud, wordt als journalist vermomd, naar Suriname gestuurd om poolshoogte te nemen. De zeereis wordt uitgebreid beschreven. Aan boord bevindt zich een professor Coxon, die insecten bij zich heeft die de koffieteelt in de kolonie moeten vernietigen. Hij wordt gevangengenomen, maar in Nieuw-Amsterdam bevrijd en vervolgens vermoord. Door wie? Er is ook nog een geheimzinige Mr. Steale van de bauxietcompany, die de kolonie aan de Amerikanen wil uitleveren, en er komen bovendien Venezolanen op de proppen die de kolonie voor zich willen hebben. Het is 1935, zes jaar nadat de Venezolaanse opstandeling Urbina in Willemstad op Curaçao de gouverneur gegijzeld en ontvoerd had. Hier gebeurt nu hetzelfde: in het bauxietstadje Moengo wordt de Surinaamse gouverneur met diens mooie vijfentwintigjarige dochter, freule Machteld van Elswoudt, door de Venezolaanse generaal De Castello gevangengenomen. Vanuit Moengo willen de Venezolanen de hele kolonie met tweehonderd man veroveren. Nu hangt het lot van de kolonie in handen van de journalist: hoe kan hij het bestuur in Paramaribo tijdig waarschuwen? Het komt uiteraard alles op zijn pootjes terecht. De bauxietmagnaat wordt ontmaskerd, de generaal aan Venezuela uitgeleverd, de gouverneur neemt ontslag wegens verschil van inzicht in bestuur van de kolonie, de ik-verteller keert terug naar Nederland onder dankbetuiging voor de betoonde diensten. Maar hij heeft wat aan zijn avontuur overgehouden: hij zal met freule Machteld trouwen.
| |
Joop van den Broek
Het nieuwe Surinaamse militaire bewind dat na de februari-coup in 1980 aan de macht is gekomen is van plan om direct corruptie-onderzoeken en corruptierechtzaken te beginnen tegen de afgezette machthebbers, maar dat blijkt vooreerst nog niet te verwezenlijken, omdat dit vooral het verhaal van de boter en de zon zal blijken te zijn. Mét de mogelijkheid van een eventuele tegencoup zijn dit de twee belangrijkste ingrediënten die de NRC-Handelsblad redacteur Joop van den Broek in zijn Afrekening in Paramaribo (1981) verwerkte.
De Nederlandse journalist, Lex van der Tuyn Walema, werkzaam bij een in Brussel uitgegeven tijdschrift Markt, wordt door zijn redactie naar Suriname gestuurd om de op handen zijnde corruptieprocessen tegen de traditionele politici en corrupte handelaars te verslaan. Nu de militairen de macht hebben en nu ze ook demonstratief tonen dat ze die hebben, is de sfeer in de hoofdstad Paramaribo angstaanjagend, ook bij de rijken die zich echter hun luxe feesten niet laten ontnemen. Maar als er tijdens een groots tuinfeest bij de rijke bankdirecteur Percy Ritfield en zijn mooie vrouw Claudia, de Minister van Financiën Jozef Kenton blijkt opgehangen te zijn, is er toch alle aanleiding zich bezorgd te maken. Wat is er aan de hand? Met behulp van de gebruikelijke settings als hotel Torarica, hotel Krasnapolsky en Sociëteit Het Park ontwikkelt zich het verhaal. De lastige journalist Lex wordt neergeslagen en in een bordeel gedumpt. Als hij ontsnapt wordt de prostituee die op hem moest passen, vermoord. Er vallen trouwens meer doden, want er staat veel op het spel. In ge-heimzinnige bankkluizen in Paramaribo en de hoofdstad van Frans-Guyana, Cayenne, blijken miljoenen dollars en ook nog goudstaven te liggen, die gebruikt zouden kunnen worden om het land economisch vooruit te helpen, maar ook om de noodzakelijke wapens voor een tegencoup te kopen. Maar sommigen zouden ze ook voor zichzélf wel willen hebben... Dat minister Jozef Kenton het neo-koloniale Suriname, ‘overgeleverd aan banken, importeurs en multinationals’ wilde ombuigen tot een land met een eigen productie-apparaat, dat op eigen benen kon staan (156), betekende zijn einde. Zoals het hoort wordt draadje voor draadje ontrafeld. De journalist-hoofdpersoon blijkt niet voor de poes, maar zijn tegenspeelster Claudia evenmin: ze is mooi en gewillig maar uiterst geslepen. Waar zullen al die miljoenen terecht komen?
De militaire coup vormt niet meer dan achtergrond voor de who done it. Al valt er heel wat kritiek tegen de al spoedig blijkende uitwassen van het regiem te lezen: het in het openbaar afranselen van kleine criminelen, de avondklok, de intimidatie van de burger. De coup in Suriname was ondanks zijn uitwassen nog redelijk onschuldig tot op 8 december 1982 vijftien tegenstanders zonder vorm van proces, na gemarteld te zijn, vermoord zouden worden. Het betekende de opschorting van de Nederlandse ontwikkelingshulp en politieke isolering van het democratische Westen.
| |
Karel Puhl
Karel Puhl's Dagboek Paramaribo februari-maart 1984 (1984) is een gestencilde uitgave, maar moet hier toch even genoemd worden. Een beeldend kunstenaar trekt op eigen houtje naar Suriname om daar het ‘revolutionaire’ proces te steunen. Nederland krijgt van alles wat mis is in Suriname de schuld. De hoofdpersoon ontpopt zich tot een naïeve Bouta-man, die met iedere militaire hoogwaardigheidsbekleder wil praten, maar natuurlijk overal nul op het request krijgt. Ook als hij danig wordt gewond door een klap van een jongeman, raakt hij nog niet van zijn geloof af. Het wordt even interessant als hij Bouterse-interviewer en -goedprater Willem Oltmans in Torarica ont-moet, maar ook dat levert niets op in het verhaalvervolg. Pas gaandeweg krijgt de hoofdpersoon-dagboekschrijver door dat hij er toch niets van snapt en dat zijn hulp niet op prijs wordt gesteld. Hij vertrekt zonder ook maar iets wijzer te zijn geworden. Dat is ook met de lezer het geval.
| |
Jacob Vis
Over de door Ronnie Brunswijk begonnen burgeroorlog schrijft Jacob Vis in 1987 zijn Prins Desi: ‘Wij zijn ingehuurd om mee te werken aan een staatsgreep in Suriname. De opdracht komt van het gebundelde Surinaamse verzet in Nederland en wordt gefinancierd door de Nederlandse en de Amerikaanse regering.’ (111) In deze thriller over Ronnie Brunswijks burgeroorlog in Oost-Suriname wordt een groep goed getrainde commando's ingehuurd om door middel van een invasie een staatsgreep te plegen. Luchtkarteringsactiviteiten van de firma Interpress dienen als dekmantel voor de militaire actie van de harde jongens en de diplomaten, het lokaas voor ‘bevel’ is de mooie, blonde in imitatieleren jasje, verschoten denim spijkerbroek en afgetrapte basketballschoenen (93) gestoken vechtjas en karateka Ka(tje) Postma.
In deze spionage-thriller speelt iedereen dubbelspel. De halfslachtige Nederlandse regering financiert de invasie gedeeltelijk maar licht tegelijkertijd de Amerikanen enigszins in. De Amerikanen leveren helicopters aan Bouterse om daarmee Bouterse zelf en diens drugshandel te bestrijden. De vechtjassen van de commandogroep zélf eten van twee walletjes door voor Desi Bouterse te werken maar vooral Ronnie Brunswijk te steufnen, waardoor zowel het leger als de guerrilla's gevoelige klappen worden toegediend. Aan alle kanten heersen verwarring en verraad.
Jonge, slanke, blonde vrouwen blijken Bouterses achilleshiel. Ook de Amerikaanse DEA-agenten werpen evenals de Nederlandse commando's een geheim vrouwelijk wapen in de strijd. De mooie Creoolse-Chinese-Libanese-Indiaanse Susan Weng Thé Lao, die in Wageningen bosbouw heeft gestudeerd, dient als lokaas voor Bouterse die daar gretig intrapt: ‘een buitengewoon knappe vrouw... haar licht kroezende haar dat nauw om de fijne schedel sloot en de volle, sensuele lippen waren de geschenken van een Creoolse moeder, terwijl de matbruine, zachte huid en de amandelvormige, iets scheefstaande ogen op een onmiskenbaar Chinese invloed op de compositie van de interraciale schoonheid wezen.’ (211) Susan heeft ‘het hart van een leeuwin in het lichaam van een godin’. (322)
Het loopt voor de commandogroep allemaal wat anders dan gepland omdat net op het moment van de invasie Ronnie Brunswijk zijn Robin Hood acties in Oost-Suriname begint en in New Orleans veertien coupers gearresteerd worden die van plan waren om vanuit de V.S. de Republiek Suriname binnen te vallen. Maar de actie wordt toch doorgezet. De strijd wordt gevoerd in de jungle van Oost-Suriname en bij Fort Zeelandia in Paramaribo. Na tientallen lijken in de gelederen van Brunswijk en Bouterse, maar ook slachtoffers bij de Amerikaanse DEA-mannen en de Nederlandse commando's blijkt dat Bouterse aan het kortste eind heeft getrokken en daarbij zelf is omgekomen. Ronnie Brunswijk wordt als sympathiek beschreven, Desi Bouterse uitsluitend onsympathiek.
Tussen de gebeurtenissen door spreekt de verteller zich uit over actuele politieke onderwerpen. Zo gebruikt Bouterse vijftigduizend Nederlandse guldens voor humanitaire doeleinden van ‘Oom Jan’ zonder probleem voor het leger. Tegenover de armoede van de bevolking baden de militairen en hun satellieten in weelde, al onderschept Ronnie Brunswijk de luxe aanvoer vanuit Frans-Guyana, waardoor de whiskey in Paramaribo schaars wordt. De militairen van Bouterse worden voorgesteld als ongedisciplineerde angsthazen, als volstrekt wreed en als geile, verkrachtende drankorgels.
De moraal van het verhaal staat aan het eind. Het doel is bereikt. Een beginnende democratie. Herstel van de mensenrechten. Over enkele weken vrije verkiezingen. Prins Desi exit. Brunswijk als een controleerbare winnaar. (342-343)
| |
Jan van Hout
Als de grond onder de voeten van de Surinaamse politieman Marc Scheurwater na 8 december 1982 en wegens het op het spoor komen van militaire betrokkenheid bij een cocaïnelijn van Paramaribo naar Amsterdam in Suriname wat te heet wordt, trekt hij tijdelijk naar Nederland, waar hij vroeger woonde en waar hij zijn politie-opleiding gehad heeft. Met de Nederlandse collega Han Verster, die als undercover werkt, raakt Marc betrokken bij een drugsaffaire. Het verhaal speelt in Nederland en Mallorca, niet in Suriname. Over Suriname wordt nauwelijks iets gezegd in Jan van Hout Dubbel dilemma (1993)
De thriller Eigen richting (1997) is het vervolg op dit Dubbel dilemma en speelt ruim een jaar later, aanvankelijk in Nederland en vervolgens beurtelings in Nederland en in Suriname. In dat laatste land moet Marc Scheurwater vanuit het Directoraat-Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking met een team medewerkers een saneringsrapport voor een efficiënt overheidsapparaat samenstellen. Dat komt hem wel goed uit omdat hij nog steeds speurt naar de in Dubbel dillemma verdwenen vijfentwintig miljoen gulden waarvan de sporen naar Suriname leiden. De talrijke gedwongen ontslagen in het sterk overbemenste apparaat zullen zeker voor onrust zorgen, maar tegelijkertijd zijn door middel van infiltratie al een coup en tegencoup voorbereid. Nederland blijkt zich nog steeds intensief met het onafhankelijke land te bemoeien. Het gaat de coupers om de rijkdommen van het binnenland, met name goud.
Het gegeven levert een spannende thriller op met allerlei dubbelperspectieven, waartussendoor heel wat ‘wetenswaardigs’ over Suriname geventileerd wordt. In Suriname valt er geen orde te herstellen, want er heeft nog nooit enige orde geheerst. (214) Het land gaat naar de bliksem en dat moet voorkomen worden. (219) De Surinaamse mentaliteit laat alles maar op zijn beloop (225) waarbij voor geld en goede woorden alles is te versieren. (241) Daarnaast vormen de slechte economie en de dubbele banen en de grove persoonlijke verrijking van sommigen, de nauwelijks verborgen corruptie, de Surinamer en zijn buitenvrouwen, de politieke toestand met de komst van de burgerregering maar met de militairen nog steeds op de achtergrond een staalkaart van ingrediënten die Suriname van zijn slechtste kant laten zien: ‘het is toch prijzenswaardig, als iemand met inzet van al zijn capaciteiten en kapitaal, tracht van een tot de ondergang gedoemd land weer een echte natie te maken?’ (285)
| |
Maarten Corneliszoon
In de thriller Suriname in de branding vertelt Maarten Corneliszoon hoe een commandogroep, gevormd door een aantal bij elkaar geraapte ex-mariniers, met behulp van God en een oude Scheveningse viskotter het militaire bewind van Kabouter in Suriname aan het eind van de jaren tachtig omverwerpt door de leider zelf te gijzelen en ter berechting te ontvoeren. Het verhaal bevat alle ingrediënten van een traditioneel fier jongensavonturenboek. De mannen van de groep hebben zo hun eigen motieven om aan de expeditie deel te nemen. De Surinamer Ricardo sluit zich aan om zijn zuster Roos te wreken, die Kabouters byside is geworden. Deze mooie Roosje was het gevolg van een ‘klein ongelukje, het warme tropenbloed eigen’ (30) tussen een Hindostaanse melkboer en zijn Javaanse klante, immers: ‘zinnelijkheid is gewoon de tweede natuur van een tropenkind.’ (134) Het meisje fungeert als de traditionele schone halfbloed: ‘Kleine Roos was volgens de berichten uitgegroeid tot een bloedmooie meid waar zelfs de maagdelijke engeltjes lof van zongen en zoiets blijft helaas in de Tropen niet lang onbekend en ongerept.’ (30) De Arubaans Rufus die aan de onderneming meedoet en die zo sterk op Kabouter lijkt, blijkt achteraf een broer van de legerleider te zijn. Het verhaal wordt helemaal op de avonturen rond de uitschakeling van Kabouter gericht, waardoor we op wat geografische bijzonderheden na, nauwelijks iets over Suriname te weten komen. Er komt bij wijze van spreken nog geen muskiet in voor.
| |
Henk van der Vorst
Henk van der Vorst noemt zijn Surinaamse Eva; Paramaribo rapsodie een misdaadverhaal maar dat is het niet. De Surinaamse vrouw Eva trekt vanuit Nederland tijdelijk naar Suriname, waar ze als Miss Kwamée prostitutie bedrijft en voor Afrikaanse priesteres speelt. Haar halfbroer wordt op 8 december 1982 vermoord. De Goddelijke Afrikaanse Oermoeder roept op tot wraak: ‘In deze postmoderne tijd van wetteloosheid en normloosheid heerst het onrecht van de sterkste in mijn dierbaar Suriname. Ignace en de anderen, door Legerleider en consorten vermoord in Fort Zeelandia, dienen gewroken! (...) Een priesteres dient de boodschap van haar Goddelijke Moeder serieus ter harte te nemen.’ (112-113) Als zogenaamde trouwe volgster van de Legerleider verwerft ze diens vertrouwen. Hij neemt haar zelfs mee op een reis naar stamland Ghana. Maar de Leger-leider ontspringt haar dodelijke messteek en wordt zelfs Adviseur van Staat. Op de achtergrond spelen de politieke ontwikkelingen van de jaren tachtig en negentig. De burgeroorlog, de vliegtuigramp bij Zanderij - alles passeert de revue, alles van de hak op de tak, zonder enige uitwerking of diepgang. Surinaamse Eva is een schrijf-maar-raak-verhaal geworden, zonder enige serieuze documentatie, vanuit de idee: mix een beetje seks, voodoo en winti zonder er iets over te weten en de Nederlandse lezer vreet het wel, want het is immers exotisch!? Het is beter niet te schrijven dan deze kolder.
| |
Een roversnest
Al vanaf de tijd van de achttiende eeuwse boekaniers waren de Caribische eilanden oorden van smokkel en piraterij. Maar toen Frits Bolkestein, toen hij nog Tweede Kamerlid en fractievoorzitter van de VVD was, zich liet ontvallen de Antillen als rovers-nesten te beschouwen, deed die uitspraak op dat moment nogal wat stof opwaaien. Romans, vóór en ná de uitspraak van Bolkestein, werkten het thema uit en gaven Bolkestein impliciet gelijk.
| |
Bouke Jagt
In 1980 wijdde Bouke Jagt met Onder de wolkenwals een malicieuze roman aan zijn ervaringen als docent Nederlands en het macambawereldje op Curaçao. Just Wiarda, 17 jaar jong, lyceumleerling en hevig verliefd op de mooie Vonny Sanders is de hoofdfiguur temidden van Nederlanders die al jaren op het eiland wonen, verse Nederlanders en enkele Curaçaose ‘macamba pretu’ figuren. De vader van Vonny, Taas Sanders, is een verlopen reder die in zijn voortdurende geldgebrek in het verleden knoeide met verzekeringsuitkeringen en nu met drugs. Drie jaar geleden vermoordde hij verzekeringsagent Haddering die er achter dreigde te komen dat hij geknoeid had, door het te doen voorkomen alsof Haddering tijdens een carnavalsfeest verbrand was in een hotelkamer. Nu wil hij in een keer proberen binnnen te zijn door een extra grote partij drugs naar Bonaire te smokkelen. Hij sloopt daarom de luchtkasten uit de boot om naast de grote partij drugs zijn hele gezin als alibi naar het zustereiland mee te kunnen nemen. Intussen nadert er een felle orkaan. De gouverneur neemt deel aan een wintipre op het kerkhof om de orkaan tegen te houden. Maar tevergeefs! Ondanks de naderende orkaan Badeloch vertrekt Sanders toch met zijn gezin. De storm raast over het kleine schip dat door het ontbreken van de luchtkasten zinkt. Zwemmend proberen de familieleden zich te redden. Sanders slaat te pletter op de rotsen aan de Noordkust. De jonge Vonnie en Just weten zich zwemmend te redden en spoelen aan het einde van het verhaal aan op Klein Curaçao.
Het verhaal heeft met zijn ironische verteller alles van een afrekening, een wraakneming op het eiland van tijdelijk verblijf en de Nederlandse bewoners daarop, zoals ook de eerdere Leidse roman Pijnboomspook. Ironie kanaliseert de ongewilde betrokkenheid: ‘waar in de Cariben vindt men de grandeur en kleinschaligheid zo smaakvol gecombineerd als op Curaçao? Binnen enkele kilometers de charme van Broadway én Staphorst.’ (103) De wereld van de blanke Curaçaoënaar en de macamba wordt uitvoerig kleurrijk uit de doeken gedaan, zoals de onvermijdelijke filosofietjes van de passanten, de in alcohol gedrenkte bbq-weekends aan de baai of in een hofje, dronkenschap en prostitutie in Campo Alegre: ‘Dat is het oude liedje voor Curaçao, het is een komen en gaan. Aardige mensen gaan weg, nieuwelingen komen. Vroeger deed ik mijn best nieuwe kennissen te maken, leidde ze rond, en dat soort dingen. Maar tegenwoordig, het is al zover gekomen, dat ik ze vermijd, weet je.’ (55) Een van de figuren voelt zich als gewortelde macamba op Curaçao zelf een eiland: ‘Hij behoort niet tot de landskinderen en voelt zich onder de macamba's niet meer thuis; hij is vervreemd van zijn oorsprong. Een hybride meta aanpassingsvermogen, maar zonder toekomst. Zo zijn er meer op de Antillen.’ (113-114)
Met Onder de wolkenwals heeft Jagt een traditie om de eialnden als drugsparadijzen af te schilderen ingezet, al wezen de critici daar nog niet op. Jos de Roo (AN 28 XI 80) zag het eiland Curaçao als het eigenlijke onderwerp van de roman, evenwel zonder dat Jagt verklaart waarom bepaalde zaken zijn zoals ze zijn. Aad Nuis oordeelde: ‘De intrige is doeltreffend maar eenvoudig. Een thema dat boven het verhaal uitstijgt is er eigenlijk niet. (...) Je leest dit boek met plezier en toenemende geboeidheid, maar eenmaal uit is het gauw vergeten. (...) Het is een geslaagd divertissement met een magnifiek slot.’ (HP 22 XI 80)
| |
Aruba als eiland van drugs
Jan Berkelaar was in 1985-1986 een half jaar op Aruba om hier de Directie Openbare Orde en Veiligheid te helpen opzetten. Hij hield er de stof voor een ‘Frenkel-mysterie’ aan over. In Moordvakantie op Aruba (1992) gaat een politieman met zijn vrouw op vakantie naar Aruba. Maar het wordt voor de agent geen lui strandverblijf, omdat hij vanaf de aankomst al geconfronteerd wordt met allerlei geheimzinnigheden, een moordzaak en wat achteraf een drugslijn die vanuit het Caribisch gebied rechtstreeks naar de Europese havens loopt, blijkt te zijn. Maar tussendoor genieten de inspecteur en zijn vrouw volop van het mooie eiland. Net na het midden van het boek zit de vakantie erop en blijven de politieman en de lezer met de nog onopgeloste raadsels zitten. Maar eenmaal in Nederland komt de ‘who done it’ keurig terecht.
Met SA 14 NL; Heer Olivier als geheim agent (1994) claimde Bert Voskuil met behulp van originele documenten het bestaan te bewijzen van Arubaanse drugs- en witwasaffaires. In een reportage in verhaalvorm laat de Nieuwe Revu-journalist meester oplichter Ari Olivier zijn verhaal zélf in de ik-vorm aan de verslaggever vertellen. Heer Olivier is in het bezit gekomen van weliswaar gemaarmerkte maar in werkelijkheid niet gedekte Venezolaanse waardepapieren van een bank in Venezuela, ter waarde van enkele miljarden dollars. Daarmee probeert hij zaken te doen, onder meer met J.M.M. op Aruba: ‘op de Antillen is de drugshandel een onderdeel van het leven geworden’ (113) J.M.M. zegt van zichzelf dat hij multimiljonair is geworden door illegale wapenhandel. Ex-oplichter en veroordeelde Ari Olivier speelt nu als agent SA 14 NL een dubbelspel door de CID en DEA over J.M.M. en diens deals in te lichten. Daarbij is veel interessant-doenerij in het als ‘true crime’ gepresenteerde verhaal dat op niks uitloopt en daardoor als een nachtkaars uitgaat. Maar intussen wordt Aruba weer gepresenteerd als een oord van drugsgelden witwassende multimiljonairs, die door de plaatselijke politici geen strobreed in de weg gelegd wordt.
| |
Roel Dalemans
In Roel Dalemans: Misdaad kent geen grenzen wordt Curaçao weliswaar als drugseiland bestempeld, als de basis voor een langdurige lucratieve handel van een paar internationale verhuizers, die gezamenlijk een cocanelijn opzetten. Hoofdpersoon is de Nederlander Willem Banner, 27 jaar oud en als marinier op Curaçao geweest in zijn diensttijd, keurig getrouwd met Monique Schuurman en wonend in de Krimpenerwaard of all places. De Curaçaose verhuizer, Sadi Morcheno, verstopt de cocaïne in in plastic slangen in autobanden. Deze vrijgezelle playboy smokkelt niet alleen maar wordt bovendien een steeds intensiever gebruiker. Dat leidt uiteraard tot complicaties. Bovendien heeft hij veelvuldig contact met zijn jeugdvriend, Roberto Kiridongo, die inspecteur van politie is en zelfs met de drugsbestrijding belast wordt. Hij is getrouwd met de op Curaçaose Annegien, die een beetje verliefd wordt op de playboy omdat ze thuis wat te kort komt. Twee vrienden, aan weerszijden van de lijn van goed en kwaad en beiden even fanatiek!
Als Willem op een gegeven moment naar Curaçao afreist om zijn zaken nog wat uit te breiden, begaat hij de stommiteit een ‘vriendin’ mee te nemen als lokaas voor womanizer Sadi. Hij beseft te laat dat hij met Eveliene d'Amerzooy het Paard van Troje heeft binnengehaald. Dat leidt tot uitlekken van de drugslijn, chantage en een zich steeds strakker spannend net om de drugsbazen heen. Tot de coca-lijn natuurlijk aan het eind, hoewel na enkele ‘bedrijfsongevallen’ wordt opgerold, zoals het in dit soort boeken hoort. Uiteindelijk blijkt de Curaçaose commissaris van politie de echte slechterik.
|
|