Menselijke vrijheid als axioma en utopie
Het verhaal van De deserteurs draait om het idee van vrijheid en gelijkheid, beschreven in een historisch pamflet van Thomas Paine, Common Sense, van 10 januari 1776. Het slot van de proloog die aan de acht romandelen voorafgaat, verwoordt het Amerikaanse vrijheidsstreven en de kritiek van de verteller daarop: ‘Het axioma van universele gelijkheid uit de openingszinnen van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring echoot de woorden van Paine: “We beschouwen het als een axioma dat alle mensen in oorsprong aan elkaar gelijk zijn, dat zij door hun schepper bedacht zijn met zekere onontvreemdbare rechten, waaronder Leven, Vrijheid en het streven naar Geluk.” De gebeurtenissen van hetgeen hierna volgt, alsook de hele geschiedenis van de Verenigde Staten, scheppen echter de behoefte om aan de stelling dat alle mensen in oorsprong aan elkaar gelijk zijn toe te voegen: behalve niet-Amerikanen.’
Dat de onafhankelijkheidsverklaring van de vierde juli geen passage bevat over de abolitie van de slaven belet de Quakers deze verklaring te steunen. Naast het manifest van Paine is een futuristische roman van de Franse verlichtingsfilosoof en schrijver Louis-Sébastien Mercier, L'an 2440, gedrukt te Amsterdam in 1771, van belang voor het verhaal. Dezelfde Mercier publiceerde overigens een jaar eerder het antimilitairistische toneelstuk Le deserteur. In L'an 2440 wordt een voorstelling gegeven ‘van een soepel draaiende gemeenschap van mensen die elkaar simpelweg niet willen aandoen wat zij zelf niet willen dat hun geschiedt. Dit was de ware Verlichting, de rationaliteit van mensen.’ De verteller werkt dit later in het verhaal uit via een marrongemeenschap op het Caribische eiland St. Kitts waar deze menselijke gelijkheid wordt gepraktizeerd. In Amerika vertegenwoordigen de quakers dit ideaal: ‘Wij quakers zijn langzaam. We nemen besluiten met consensus. Dat is een langzaam proces, maar we zijn ook vasthoudend. Het heeft bijna een eeuw geduurd vóór quakers geen slaven meer houden. Er is gebabbeld en gediscussieerd, maar we zijn er gekomen.’ Het utopische van de roman is de verwachting dat deze vorm van redelijkheid ooit norm zal worden.
De weergave van de verhaalinhoud totnutoe klinkt allemaal nogal zwaarwichtig voor een roman en dat is het ook. De schrijver heeft nogal wat woorden nodig voor het uitvoerige exposé van de achtergrond en het verhaalidee. Hij hangt zijn visie op aan vier wel heel verschillende hoofdpersonen, afkomstig uit viet totaal verschillende werelden en met een verscheidenheid aan levensbeschouwelijke achtergronden, met elk hun eigen idealen van menselijkheid en vrijheid.
De negentienjarige Timothy is de zoon van James en Rosalyn Blincker, eigenaar van een zaagmolen en een scheepswerf, en centrale figuren in de Quakergemeenschap van Philadelphia. Hij wordt beschreven als een humanist in de volle zin van het woord omdat hij altijd twijfel toeliet en het ideaal had de slavernij af te schaffen: ‘De situatie van Afrikaanse slaven, die door christenen geroofd, verkocht en gehouden werden, achtten ze vergelijkbaar met het lot van de christenen die in de zeventiende eeuw door Turken en Arabieren slaaf werden gemaakt.’
De tweede hoofdpersoon is John Trotman, de zoon van een plantagehouder uit Barbados en ‘een mooie mulattin’ uit Martinique, met wie zijn vader een verhouding had. Daardoor kon zijn vader hem niet zoals zijn twee broers voor zijn studie naar Engeland sturen: ‘Toen hij zijn voortgezet onderwijs achter de rug had, en had berust in het lot dat hem een loopbaan aan de universiteit verbood, legde hij zich erop toe de finesses van het plantersvak en de suikerproductie te leren. De droom om ooit op de kansel te staan had hij nog niet laten varen.’ Maar nadat hij op speelse wijze door enkele slavenmeisjes ontmaagd is, moet hij dat idee laten varen. Hij woont voor zijn studie bij de Blinckers in huis: ‘John stond anders dan Timothy vrij onverschillig tegenover de slavernij. Hij was er in Barbados mee opgegroeid, het hoorde bij het leven. Zijn vader beschouwde slaven als leden van de familie, met wie je voorzichtig of zuinig hoorde om te gaan, omdat het welzijn van je plantage van hun arbeid afhankelijk was.’
De derde hoofdpersoon is een uit Canton afkomstige Chinees. Ho Ping verdiepte zich daar behalve in het boeddhisme ook in het confucianisme en taoïsme, en hield zich bezig met wetenschap. Hij trekt naar het Westen en komt via Europa in Amerika. Zijn filosofie is dat het lijden zou blijven: ‘Na bijna vijfduizend jaar zag de sociale werkelijkheid er precies hetzelfde uit: boven de jongere broer stond de oudere broer. Boven de slaaf stond de vrouw. Aan het hoofd van het gezin stond de man. Boven alle gezinnen stond de koning. En waarom? Waarom ontdekte de mensheid niet dat het essentiële van mensen was dat ze aan elkaar gelijk waren?’ Hij inspireet zich daarbij op de utopische roman van Mercier, L'an 2440.
De vierde en laatste hoofdpersoon is Mohammed Sundiata, een Afrikaanse prins uit Mali: ‘Ik ben een prins en een slaaf tegelijk. Als prins ben ik beschaamd dat ik slaaf ben geworden en, om te overleven, slaafse praktijken heb gepleegd. Als slaaf ben ik beschaamd dat ik als prins heb kunnen leven, zonder enig inzicht in de pijn van een slaaf te hebben. Hoe moet ik nu verder?’ Mohammed was oorlogsvoerder en slavenmaker, waarover hij zegt dat die handel sinds de komst van de Europeanen nog veel rendabeler werd: ‘Je hoefde maar enkele honderden mannen te verkopen aan de Europeanen, vier- of vijfhonderd, genoeg om een groot fregat vol te laden, en je was rijk.’ Maar hij werd samen met door hem verkochte slaven tot slaaf gemaakt en naar Amerika gedeporteerd, waar hij de andere drie jonge mannen ontmoet. Wat gij niet wwilt dat u geschiedt... Alle vier hoofdfiguren worden dus langs de ideeënlat van slavernij en vrijheid gemeten.
Op deze wijze, in de vorm van een gedicht, vat Ho Ping het standpunt van de vrienden - en van de Quakers - samen: ‘Het onrecht is hier aan alle kanten. Het is onrechtvaardig en willekeurig van de Engelsen om thee en andere zaken te belasten, die zij niet zelf produceren. Maar de Amerikanen kunnen ook niet naar de rechter om recht, omdat ze zelf ook op onrechtvaardige manier produceren, namelijk door slavernij. We steunen de Engelsen dus niet vanwege principe 1: geen belasting betalen op door anderen geproduceerde goederen zonder algemene instemming. En we steunen de patriotten dus niet vanwege principe 2. Anders gezegd: De patriotten hebben geen stem zolang ze slavenhouders zijn.’