2002
Lesbische literatuur
Joanna Werners
‘Er zal altijd een stoel zijn waar een vrouw op gaat zitten om verhalen te vertellen waardoor de geschiedenis en de juwelen van de cultuur op hun juiste waarde worden geschat en zaadjes zullen zijn voor de toekomst.’
De Surinaams-Nederlandse Joanna Werners debuteerde sterk met Droomhuid (1987), waarna Zuigend moeras (1990) veel minder was wegens de te sterk aangezette moralisaties en de slappere stijl. Werners ontwikkeling in haar schrijfstijl was in deze werken die van poëtisch maar soms krampachtig gewild in haar debuut, naar realistischer taalgebruik in de tweede roman. In haar derde roman Vriendinnenvrouwen (1994) keert de stijl van de eerste roman in afgezwakte vorm terug. De drie romans samen beschrijven een zich meer en meer verhardende migrantengeschiedenis: Suriname in de tijd voor de onafhankelijkheid en de positie van een Surinaamse jonge vrouw in Nederland in Zuigend moeras, de positie van de Surinamers in Nederland, de ontwikkeling van Suriname na de onafhankelijkheid en de militaire coup van 25 februari 1980 in Droomhuid, de situatie in de jaren negentig in Vriendinnenvrouwen.
De achterflap noemde Droomhuid een ‘autobiografische roman’. Ze bevat de geschiedenis van het volwassen worden van een jonge vrouw, de lerares Joan, het langzame acccepteren van haar lesbische geaardheid, die zich ontwikkelt door middel van vriendschappen met een oudere ex-lerares Dewi, met de Nederlandse in Suriname wonende Anja, en met Ilundi. Joanna Werners hanteert in dit debuut een heel gevarieerde wijze van schrijven, met dagboekfragmenten, brieven en gedichten. Zuigend moeras bevat een aan de auteur meegedeelde geschiedenis en heeft daardoor een andere, meer vertellende stijl. Het jonge meisje Aruna zal op twaalfjarige leeftijd worden uitgehuwelijkt, maar haar buurjongen wil haar eveneens trouwen en verkracht haar. Ze raakt zwanger en wordt door haar ouders naar Nederland gestuurd. Daar krijgt ze haar kind in een tehuis voor ongehuwde moeders. Het verhaal vertelt het gevecht van de jonge moeder om haar kind te houden, de bureaucratie, de discriminatie, de strijd om te overleven. Aan het einde van het verhaal volgt de afrekening met het traumatische verleden, als het ik-personage met haar zoontje naar Suriname terugkeert en haar oude moeder en haar familie opzoekt.
Vriendinnenvrouwen beschrijft een soort scheiding der geesten, omdat de Holland-ervaring van de meeste migranten inmiddels een heel wat langere tijd bestrijkt. Aan de ene kant staan de geslaagden, aan de andere de blijvend niet-aangepasten. De auteur registreert en lijkt zelf partij te kiezen voor de eerste groep, maar niet voetstoots. De roman gaat over de vriendschap tussen twee vrouwen. Zylena is een in veilige geborgenheid opgevoede succesvolle literatuurwetenschapster die zich in de Nederlandse maatschappij moeiteloos handhaaft, zonder haar afkomst geweld aan te hoeven doen. Het eigenlijke hoofdpersonage, de vriendin Wanda, is in alles Zylena's tegenpool. Toch voelen ze zich sterk tot elkaar aangetrokken. Wanda is als product van een autoritaire opvoeding een verknipte en verkrampte figuur die zich nog nooit ergens heeft kunnen redden. Niet in haar vaderland Suriname, niet in het niet genoemde studieland - herkenbaar als Cuba -, niet in Nederland waar ze als het verhaal begint voor de tweede keer woont.
Waarom is ze naar Nederland gekomen? Over haar achtergronden strooit ze voor iedereen die maar naar haar wil luisteren allerlei verhalen rond. Ze zou gevlucht zijn voor bedreigingen op de universiteit van Suriname waar ze les gaf, ze zou een man die ze in Jamaica op een congres ontmoette achterna gereisd zijn, ze zou gekomen zijn voor een promotie-onderzoek. Uit alles blijkt dat ze in een schijnwereld leeft en dat ze voor het verlies van haar contact met de realiteit iedereen behalve zichzelf de schuld geeft. Het zijn vooral de witmannen die het moeten ontgelden. Op pagina 32 wil ze promoveren op ‘de politiek-economische rol van vrouwen bij de waterput’, op pagina 103 is ze dat kennelijk volkomen vergeten.
De ‘nomade’ Wanda zoekt houvast tussen de polen Suriname, Nederland en Afrika enerzijds en anderzijds is ze op zoek naar een duurzame relatie met een vrouw. Beide queestes mislukken. Het eerste deel van de roman eindigt positief, waar Werners naar een heel mooie climax toewerkt: na de nachtmerrie van een dubbele abortus wordt direct erna een geslaagde vrijpartij beschreven die een duurzame relatie lijkt te beloven. In de loop van het tweede deel blijkt Wanda's onvermogen om blijvende verhoudingen aan te gaan en een vaste plaats in de Nederlandse maatschappij te veroveren. De verklaring wordt in het verleden en haar opvoeding gelegd: ‘Ze leek niet bij machte om te gaan met de pijnen uit haar verleden, en zo projecteerde ze haar eigen pijnen op de mensen die dichterbij haar ziel kwamen, wat ook haar mening bevestigde dat de mensen in de Westerse samenleving slecht zijn.’ (p. 257)
Joanna Werners legt zelf als vertelinstantie veel uit. Er wordt over van alles en nog wat uitvoerig gediscussieerd en geredeneerd. De roman stelt daarmee veel migranten-problemen en hoe daarvoor oplossingen te vinden aan de orde. Hij boeit door bepaalde steeds terugkerende elementen als de multi-culinaire aandacht, de kou van Wanda, de dans-metafoor, de gevoelens van jaloezie en wantrouwen. Daarom is het een boek om kennis van te nemen. De verteller geeft als hevig betrokken toeschouwer verslag. Soms slaagt Werners er uitstekend in de aandacht vast te houden, soms vervalt ze tot in mijn ogen te uitvoerige verhandelingen en prekerige dialogen. Ook in de stijl vind ik dat onevenwichtige terug: soms boeit ze me hevig en ervaar ik haar Surinaams-Nederlandse taalgebruik als indringend-origineel, dan weer vervalt ze in een babbelstijltje van de ergst denkbare clichés en zelfs kromme ongrammaticale zinnen.
In Amba (1996) is de hoofdpersoon een oude Surinaamse vrouw door haar drie dochters naar Nederland gehaald is, waar ze echter in een bejaardentehuis ‘gedumpt’ wordt omdat geen van deze drukbezette vrouwen tijd voor hun moeder heeft. De al vergeetachtig wordende vrouw brengt haar lege en eenzame dagen door met haar herinneringen aan haar jeugd. Gelukkig ontmoet ze in het tehuis de jonge verzorgster Wilma, bij wie ze een gewillig oor voor haar verhalen van vroeger vindt. Wilma blijkt de kleindochter van een vroegere intieme jeugdvriendin te zijn. De oude vrouw kan zich met haar door elefantiasis opgezette benen nauwelijks meer bewegen. Als ze ook werkelijk contact met haar geboorteland wil maken door de telefoon die op een tafeltje staat, te pakken, struikelt ze over het vloerkleed en breekt haar heup. Wilma zoekt haar in het ziekenhuis op en neemt haar als ze uit het ziekenhuis ontslagen wordt, zelfs mee naar haar eigen woning om daar te revalideren. Maar de oude vrouw heeft geen levenskracht meer en sterft. Haar wens om in de warme grond van Suriname begraven te worden, zal ingewilligd worden: ‘De zwarte vogel vliegt naar huis terug.’
Net als in het eerder werk van Joanna Werners vormen Suriname en zwart feminisme in deze roman de thematiek. In de zes hoofdstukken van deze dunne roman staat het motief van de Surinaamse erfwoningen centraal. De indringende manier waarop het armoedige en vaak uitzichtloze leven van de erven beschreven en verbeeld wordt, vormt de ruggegraat en de kracht van het boek. De uiteindelijke ontsnapping uit dat armoedige leven brengt Amba slechts eenzaamheid. Was ze maar in haar geboorteland gebleven! Het tweede motief levert meer perspectief op. In het verleden had Amba tijdelijk en in het geheim een lesbische relatie met de grootmoeder van Wilma. Gevoelens die in de tijd van het traditionele Suriname angstvallig verborgen dienden te blijven, kan de kleindochter in het moderne Nederland probleemloos volgen. Ze leeft samen met haar vriendin Sandra. De aandacht en liefde die de oude vrouw niet ontvangt van haar eigen kinderen, krijgt ze van haar oneigenlijke in liefdesgevoelens verwante kleinkind.