1995
De Cariben als ankerplaats: een anti-migratieroman
Frank Martinus Arion
‘Het Caribische gebied als thema. De welvingen van de onderbuik en de welvingen van het achterwerk als leitmotiv. De slavernij en de bevrijding als dominerende these en antithese.’
Ruim vijftien jaar na Nobele wilden publiceerde Frank Martinus Arion zijn grote vierde roman, De laatste vrijheid. Het is een boek geworden over migratie: ‘Volgend jaar zou het jaar zijn van de tweehonderdjarige herdenking van de opstand van Tula. Vrijheid. Het eerste was de vrijheid van de geslachten; de sexuele vrijheid. De vrijheid van de vrouw! De verovering van de mannelijkheid! Het tweede was dan muzikale vrijheid. In de regelmaat van de computer stoppen we een virus! Het virus van wanorde! Het derde is de terugkomst van de verbannenen. Het is de overwinning. Alle Caribische negers komen thuis!’ Tegenover het ‘ankerloos zwerven’ staat het zoeken naar en vinden van een vaste levensbasis in het Caribische gebied: ‘Alle Caribische negers komen thuis! Ze hebben overal rondgezworven, vluchtend voor de slagen van mens en natuur. Hopend het paradijs te vinden in Amsterdam, Parijs, Londen. Bang voor hun eigen orkanen, zijn ze in de wereldsteden andere doden gaan sterven. Want het paradijs is niet te vinden. Het paradijs is alleen te maken.’ Maar de gehechtheid en gebondenheid aan een bepaald stuk grond dat van jezelf is, mag niet inhouden dat je je geestelijke vrijheid, je fantasie, je improvisatievermogen, de hang naar verandering en vernieuwing verliest. Dat is de tweede lijn van het boek: vanaf het motto van pedagoog Ivan Illich is het verhaal een aanklacht tegen het belang dat in het Caribisch gebied veelal aan de mening van buitenlandse deskundigen gehecht wordt, zodat men niet in de gaten heeft hoe steriel dogmatisch hun ‘oplossingen’ meestal zijn, omdat ze niet van de Caribische situatie uitgaan. Als positief voorbeeld van een Caribische visie geldt Derek Walcott die in 1993 de Nobelprijs voor literatuur kreeg: ‘Hij verdeelde zijn tijd tussen het Caribische gebied en Boston. Maar hij ging uit van het Caribische gebied. Zoals de Grieken indertijd zichzelf en
hun land als het middelpunt van de wereld en de cultuur beschouwden, zo reduceert Walcott alles tot het Caribische gebied.’ Daarom doet Walcotts grote dichtwerk Omeros niet veel onder voor de boeken van Homeros zelf. ‘Het hele gebied weet hij te schilderen vanuit de lijfelijkheid, de voortdurende aanwezigheid van sensuele trillingen; vanuit de ongebondenheid en wanorde, niet alleen vanuit de man die met golvende bewegingen van zijn onderbuik in de calypso zijn intenties duidelijk maakt, maar vooral vanuit de vrouw en vanuit wulpse creoolse taal!’
Het is augustus 1994. Op het kleine honderdduizend inwoners tellende, sinds 1974 politiek onafhankelijke, voor veertig procent van het toerisme afhankelijke, paradijselijke maar fictieve Carïbische eilandje Amber dreigt een vulkaaneruptie. Op advies van een ingehuurde Engelse geoloog, Arnold Brouce, een van die lange-afstandbestudeerders van de tropen die zich als vulkanoloog opgeworpen heeft, wordt de helft van het eiland rond het stadje Constance geëvacueerd. De verantwoordelijke politici durven zich niet tegen de deskundige buitenlander te verzetten. Maar Constance - de naam is niet toevallig - kan alleen voortbestaan als de mensen er blijven. Massale migratie maakt een land dood. Als de mensen massaal blijven wegtrekken is het Caribisch gebied ten dode gedoemd.
Er is één persoon, de van Curaçao afkomstige en sinds bijna een jaar in Constance wonende Daryll Guenepou die weigert met zijn elfjarige tweeling Mau en Sigui te vertrekken. Hij blijft en tart de dood: ‘We kunnen sterven door bij de vulkaan te blijven. Maar we sterven zeker als we van hem weggaan!’ Via de televisiezender CIN die zijn sterreporter, de ‘Engel des Onheils’ Joan Mikolai, naar de plaats van de dreigende ramp heeft uitgezonden kijkt de wereld toe. Via deze zender ziet ook Darylls vrouw Aideline, die gescheiden van haar gezin in Amsterdam woont, wat er aan de hand is op Amber en ze besluit haar kinderen in veiligheid te brengen. Na een kleine eerste uitbarsting op 9 augustus volgt aan het einde van het verhaal inderdaad een eruptie waarbij zes mensen omkomen, waaronder drie buitenlandse deskundigen. Daryll ontkomt door in de ‘Spelonk der Vriendschap’ te vluchten, een plek waar in de slaventijd de marrons een eerste toevlucht vonden. Hiermee is de hoofdlijn van het verhaal gegeven.
Sinds de Mont Pelé in 1902 uitbarstte leeft de Caribiër in voortdurende ongedefinieerde angst van nieuwe rampen. Het zal duidelijk zijn dat de vulkaan van Amber in het verhaal als metafoor dient voor de gevaren van sociale erupties die in het Caribisch gebied voortdurend dreigen: ‘Dertig mei 1969’ op Curaçao, Grenada, Suriname, Cuba, Santo Domingo, Haïti.
Het verhaal heeft drie hoofdpersonages: een man en twee vrouwen, die de rolpatronen van de traditionele man-vrouw-verhouding op verschillende manieren helemaal op hun kop zetten. De Curaçaose rond 1950 geboren onderwijzer Daryll Guenepou en de een jaar jongere van Sint-Maarten afkomstige musicienne Aideline zijn getrouwd en hebben een tweeling: Maurice (Mau) en Sigmien (Sigui). Ze ontmoetten elkaar in 1973 op Curaçao, twee jaar nadat Daryll op Aruba als onderwijzer ontslagen was, omdat hij in het Papiamento lesgaf aan zijn leerlingen van een derde klas lagere school. In 1975 trekken ze naar het net onafhankelijk geworden Suriname, waarna ze wegens het watergebrek en de ontbrekende infrastructuur naar het Grenada van Maurice Bishop verhuizen. Daar stort Daryll zich in een op Cuba geïnspireerde alfabetiseringscampagne. Na de militaire coup keren ze korte tijd naar Suriname terug maar als Bouterse zichzelf tot kolonel bombardeert besluiten ze dat het tijd is weg te gaan. Ze gaan terug naar Curaçao waar inmiddels de MAN aan de regering is gekomen. Maar daar valt het dik tegen. Daryll geeft zijn twee kinderen thuis les en Aideline ontwikkelt zich verder in de muziek. Ze componeert ‘Guerrillas of Love’, maar vindt dat ze zich te weinig kan ontplooien en migreert naar Amsterdam.
Tussen deze twee mensen ontwikkelt zich een interessante verwisseling van rolpatronen: Aideline wil via haar kunstenaarschap mannelijker worden; Daryll zorgt voor de kinderen, legt alle machismo af en ontwikkelt steeds meer vrouwelijke eigenschappen: ‘my father who mothered me’. Als Daryll op de Dag van het Creool wordt uitgenodigd naar Amber te komen, besluit hij te gaan en op dat prachtige eiland te blijven. Als het verhaal begint woont hij er bijna een jaar. De derde hoofdpersoon, Joan Mikolai, is 38 jaar oud, ongetrouwd en als CIN-journaliste wereldbekend. Van huis uit is ze eigenlijk antropologe, maar haar onderzoek in Afrika waar ze met haar Tuaregse nationalistische partner Amadou Tjemelik woonde, mislukte door instigaties van de Franse veiligheids-dienst en de CIA. Joan's familie is afkomstig van het op 6 september 1991 onafhankelijk geworden Litouwen; het gezin migreerde naar de V.S. Zij heeft een heel mannelijk beroep als verslaggeefster in alle onrusthaarden die er op de wereld te vinden zijn, maar verlangt er naar eindelijk rust en (vooral!) kinderen te hebben. De twee vrouwen ontwikkelen zich dus in tegengestelde richting: van ‘mannelijkheid naar vrouwelijkheid’ bij Joan, maar bij Aideline net omgekeerd: de getrouwde vrouw en moeder die helemaal in de carrière opgaat en haar gezin als een ‘mama kalakuna’ in de steek laat.
Een man met weinig meer ambitie dan zichzelf te zijn, die weinig richting aan zijn leven wist te geven, want niets deed hij tot hij in Amber kwam ooit goed in eigen ogen en die alleen maar zichzelf was, blijkt waardevol als opvoeder van zijn eigen kinderen. Op Amber durft hij een onafhankelijke eigen keus te maken en wordt hij spreekbuis van het volksgevoelen, waarbij hij zijn talenten om tot het volk te spreken van zijn vader heeft. Hij gaf op Curaçao les in verdedigingstechnieken, later schilderde hij en tenslotte ontpopt hij zich als poëtisch vertaler en dichter. Amber doet de verborgen persoonlijkheid weer opbloeien.
Naast deze drie personen speelt de Engelse geoloog Arnold Brouce die tot orkaanwachter benoemd is, een rol als onaangepaste buitenlandse deskundige. Ook hij is in de steek gelaten door zijn vrouw. Hij heeft nu een partner van het eiland. Hij houdt weliswaar van Amber, maar is niet in staat zijn westerse theoretische denktrant te vervangen door een meer fantasierijke verbeelding. Met zijn theorie van het verkoolde bos probeert hij macht en invloed te verkrijgen. Een veel meer voor de hand liggend standpunt van een Surinaamse deskundige die denkt aan het ‘slash and burn’ van de bosnegers verwerpt hij zonder meer. Een eenmaal ingenomen standpunt wenst en kan hij niet herzien.
Door de vulkaan worden al deze personages bij elkaar gebracht. Daryll en zijn kinderen en Joan leren elkaar kennen op hun tocht naar de kraterrand. Aideline reist vanuit Amsterdam naar Amber om haar kinderen in veiligheid te brengen, maar ze zal Joan en Daryll niet ontmoeten. Als aan het einde van het verhaal de persoonlijke kaarten geschud zijn, lijkt de omkering zich te bestendigen: Aideline wordt definitief kunstenaar door van het gebeuren een muzikale compositie te maken, Joan vindt een haven in het moederloze gezin. Zoals de anchorman van de CIN een coördinator is voor de rondreizende reporter, zo zal zij een vast oriëntatiepunt vormen voor Daryll en zijn kinderen. Ze zal de ‘bodem’ zijn waarin Daryll eindelijk kan ‘ankeren’. Het Caribisch gebied als thuishaven voor mensen van allerlei komaf.
De laatste vrijheid liegt er niet om in zijn kritiek op Europa en de Verenigde Staten, waarover werkelijk niets positiefs wordt gezegd. Hoofdpersonage Daryll is nooit in Europa geweest wat als zijn kracht wordt aangemerkt. Europa is steriel, Nederland vervalst de geschiedenis van de slavernij en discrimineert, Europeanen zijn van Shakespeare tot Erich Maria Remarque pessimisten. Wat er mis gaat is vooral aan de vroegere koloniale macht en de huidige CIA te wijten: ‘De Europeanen en Amerikanen doen of alles wat ze maken volmaakt is. Iedere Europeaan doet of hij een volmaakte kei is, in wat hij maar een beetje beheerst. Ze zetten de pet op van ik ben de grote specialist en degraderen je meteen tot leerling, tot ongelijke. De mens heeft een natuurlijke neiging om zijn medemens tot minder mens te degraderen. Bij Europeanen is die neiging extra aanwezig.’ Afrika wordt genuanceerder beschreven. De Dogons hadden reeds een formidabele astronomische kennis, die de Egyptenaren overnamen. Joan wil een ‘revolutionaire upgrading van de plaats die zwart Afrika tot nog toe, ten onrechte, in de ontwikkeling van de wetenschap innam!’ Het eiland Curaçao krijgt nogal wat kritiek. De MAN-politici worden voor ‘zwarte Hollanders’ en ‘progressieve Nederlanders’ uitgemaakt die het Papiamento ‘vermoorden’. Ze gaven het ideaal van de onafhankelijkheid op. Omdat het eiland steeds op Nederland blijft leunen wil Daryll er niet meer wonen: ‘Curaçao is echt een dode vulkaan. Toen ik klein was, was Curaçao nog het centrum van het Caribische gebied. Iedereen werkte daar. Het was de hoofdstad. En nu? Op Curaçao praten ze alleen maar. Ze hebben de kans gemist om van Papiamentu om zo te zeggen een wereldtaal te maken, toen iedereen in het Caribische gebied die taal zo'n beetje sprak, omdat iedereen in het Caribisch gebied
iemand had die op Curaçao of Aruba in de olie werkte.’
Ook op Suriname worden kritische pijlen gericht: ‘Onafhankelijksheidsfeesten zijn altijd mooi. Maar daarna. Het gaat om wat er daarna komt.’ Het lijkt zo goed te gaan met Suriname. Het rijke land heeft bauxiet, goud, olie, rijst, palmolie en bananen. ‘Wat hadden ze op de Antillen? Een beetje toerisme, dat net de kop opstak en veel offshore, zaken die politiek gevoelig lagen.’ Maar na 1980 wordt het militaire bewind een nachtmerrie voor Suriname. Na de decembermoorden zweren Daryll en Aideline er nooi meer een voet te zullen zetten.
Op Curaçao heeft het oproer van 30 mei 1969 niet veel goeds gebracht: ‘Ja, de neger werd mooi door die brand!’ Interessant is de rol die Daryll op die dertigste mei 1969 gespeeld zou hebben, toen hij de bisschop beschermde tegen een groep dronken relschoppers. Aideline denkt later dat Daryll wel degelijk heeft meegedaan aan de brand van 30 mei 1969, maar dat hij het voor zijn veiligheid nooit heeft willen toegeven.
Voor Daryll Guenepou spelen het Creool en het Papiamento een cruciale rol - let op zijn naam die aan de geheimtaal ‘guene’ ontleend is. Daryll is Curaçaoenaar met een beetje Dominicaans en Colombiaans bloed, tamelijk veel Arubaans, Surinaams en Bonairiaans bloed, en spikkeltjes Venezolaans bloed. Maar hij is een echte Curaçaoenaar omdat hij goed Papiamento spreekt en dat is het belangrijkste. Hij geeft zijn eigen kinderen les in hun eigen taal en weigert ze op een school te plaatsen waar in de voor hen vreemde Nederlandse taal onderwezen wordt. Hij vertrekt naar Amber om de Dag van het Creool te vieren en blijft er omdat met ingang van het nieuwe schooljaar het Creool als voertaal zal worden ingevoerd.
Interessant is de positiebepaling ten opzichte van de literatuur in Europa, Suriname en het Caribisch gebied. Opnieuw valt er over Europa niets goeds te melden. De Griekse literatuur is vol mannen, bloed en berbaarse toestanden en een eeuwig wachtende vrouw. Europese literatuur zwijmelt, bezwijmelt. Ze gaat ten onder in doemdenken en pessimisme van tragische helden: ‘Grieks is bloedig. Romeins is bloedig. Frans is bloedig.’ Europeanen zien in de tropen voornamelijk de zonsondergang, ze zien het trieste der tropen om met Lévi-Strauss te spreken. V.S. Naipaul aapt Europa na en beschrijft de eeuwige cirkel van de nederlaag. Maar in het werk van Derek Walcott en Tip Marugg ‘loeit de morgen weer aan’, wordt juist optimistisch de zonsopgang beschreven. Daryll's hotel heet dan ook programmatisch ‘Sunrise Inn’, Aideline geeft een concert ‘morgenuren’ getiteld. Aidelines compositie ‘Guerrillas of Love’ polemiseert met Naipauls roman Guerrillas en is gebaseerd op poëtisch werk van de Surinaamse auteurs Dobru en Trefossa. De maatschappij-kritische visie van Tjon en Doelwijt wordt positief beoordeeld. De bekende nationalist R. Dobru wordt een ‘waanzinnig imponerende voordrachtskunstenaar, maar een zeer middelmatig steller en dichter’ genoemd. Zijn voordrachtspoëzie heeft op papier geen kracht, maar wordt door de dichter zelf voorgedragen tot een ‘dubbele waterval’. Daryll vertaalt om zich als dichter te oefenen werk van de Nicaraguaanse dichteres Gioconda Belli, waarvan enkele fragmenten in het verhaal zijn opgenomen. De Europse literatuur wordt als pessimistisch afgewezen, de Caribische wordt gewaardeerd voorzover ze een positief beeld van het gebied schept. Ook in de vier delen van het verhaal wordt deze visie op het positieve benadrukt: van de starre theorie van het verkoolde bos, via de ‘guerrillas of love’ en het
beschutte, vruchtdragende ‘ei van de Dogons’ naar ‘de laatste vrijheid’ om te kiezen voor het eigen veilige nest om in de terminologie van het ei te blijven.
De laatste vrijheid is een boek over migratie. In de roman is niemand van de hoofdpersonen van het eiland Amber zelf! Wie is de echte Caribiër? Frank Martinus Arion gebruikt het procédé van de omkering nogal eens om zijn ‘dingen te doen’. Met betrekking tot wie hier werkelijk thuishoort, doet hij dat in deze laatste roman ook. Het Caribisch gebied is een archipel van migranten. Wie enkele generaties teruggaat komt veelal in het buitenland als oorsprong terecht. Maar het gaat in De laatste vrijheid duidelijk níet om de voorouders, het gaat om het héden. De Cariben zijn een thuis voor iedereeen die er zich wil vestigen en er zijn toekomst wil verankeren. Een beschutte kiemplaats als een ei. Dat geldt zowel voor de Antilliaan Daryll als de Oosteuropees-Amerikaanse Joan. Bovendien hebben het zo verschillende en in geheel andere werelddelen gelegen Amber en Litouwen veel gemeen: hun recente onafhankelijkheid en het amber (barnsteen). Het doet er niet zoveel toe waar je vandaan komt.
Hier kunnen we ook het protest tegen de buitenlandse deskundigheid enigszins relativeren. Daryll wordt in het verhaal zelf als buitenlandse deskundige uitgenodigd advies te komen geven. Over zoiets essentieels als de landstaal notabene! Hij beroept zich voor eigen standpunten omtrent de vulkaanuitbarsting opnieuw op buitenlandse deskundigheid van Rashid Tazil. Dat is inconsequent. Het protest geldt dus alleen als de deskundige niet van de Caribische situatie wenst uit te gaan, maar vanuit eigen superioriteitsbesef wenst te adviseren. Bovendien moet een ieder na het advies vanuit eigen verantwoordelijkheid bepalen hoe hij onafhankelijk zal handelen. Dat durft de regering van Amber niet, de individu Daryll wel.
We moeten aards leren denken vanuit de bodem die aan iedereen die hier werkelijk wil ankeren houvast biedt, we moeten denken van onderop en het specifieke naar het algemene en hogere. Zo had Dobru zijn bekende gedicht niet in de volgorde ‘één boom, zoveel takken’ moeten beschrijven, maar andersom: ‘eindeloze variatie van individualiteiten, thema's, projecten; dissonanten met elk hun eigen geschiedenis en oorsprong. Hun eenheid kon alleen in hun eigen tegenstelling bestaan! Gebonden door één minimum ding: heel het Caribische gebied.’ De Cariben als een door ‘vulkanen’ bedreigd maar voedzaam bekken van verscheidenheid, die in een vruchtbare bodem gedijt als de flora op het paradijselijke Amber.