1991
Drie dichters
John Leefmans
Bea Vianen
Chitra Gajadin
John Leefmans
John Leefmans, geboren in 1933 in Nieuw-Nickerie, trok op vijftienjarige leeftijd naar Nederland, studeerde rechten in Leiden, volgde een attaché-opleiding en kreeg als standplaatsen onder meer Madrid, Brussel, Abidjan, Santiago de Chile en Oslo. In 1981 publiceerde hij onder het pseudoniem Jo Löffel in de bundel Intro zijn tussen 1952 en 1967 geschreven gedichten. In 1984 publiceerde Leefmans een tweede bundel, Terugblikken zonder blozen. In 2001 verscheen de derde bundel, Retro. De Intro was die van een achtenveertig jaar oude dichter, de Retro van een inmiddels achtenzestig jarige. In Retro is de tweede bundel opnieuw opgenomen.
John Leefmans kent talrijke leeftijdgenoten die ook dichter zouden worden: Bernardo Ashetu (1929), Corly Verlooghen (1932), Hans Favery (1933), Bhai (1934), R. Dobru (1935), Michael Slory (1935), Bea Vianen (1935), Vene (1936) en vele anderen. Toch zou ik hier niet van een generatie willen spreken omdat de verschillen tussen deze dichters groter lijken, veel groter, dan de overeenkomsten. Ook John Leefmans is een volstrekte eenling in het land der poëzie. Er zijn van die spreekbuisdichters die denken namens een groep te moeten schrijven. Maar daar hoort Leefmans bepaald niet bij. Hij verwoordt allereerst het eigen innerlijk en verwijst nauwelijks naar de buitenwereld in zijn diverse zo verscheiden standplaatsen. Wél bedient hij zich van beelden uit diverse tijden, plaatsen en culturen. Leefmans spreekt zich uit in een singulier taalgebruik waarbij hij diverse taalregisters bespeelt. Zo hij al met iemand vergeleken zou kunnen worden, dan zou dat wegens zijn taalspel en zijn levensgevoel met Bernardo Ashetu zijn. Maar iedere dichter heeft het recht op eigen merites beoordeeld te worden.
Een veelschrijver is John Leefmans niet bepaald. Intro, het resultaat van vijftien jaar dichten, bevat nog geen vijftig gedichten. Het twintig jaar later verschijnend Retro telt er 75. Dat is een gemiddelde van nog geen drie per jaar. John Leefmans hecht daarbij weinig aan chronologie. Zo is de volgorde van de gedichten in Intro anti-chronologisch van 1967 tot 1952. Wie de ontwikkeling van de dichter wil weten, moet de bundel daarom achterstevoren lezen. In Retro staan de nieuwe gedichten voorop, waarna de gedichten uit de tweede bundel, nagenoeg twintig jaar eerder geschreven, herdrukt worden, overigens eveneens met volgorde verschillen. Dat weinig hechten aan chronologie lijkt wel begrijpelijk voor een dichter die zichzelf zeer gelijk blijft in vorm en thematiek.
Toch is er naast alle overeenkomsten in bijna een halve eeuw dichterschap wel enig verschil tussen de nieuwe gedichten in Retro en de gedichten uit de twee vorige. Retro is meer verhalend, met zijn lange volzinnen die over verzen uitwaaieren en bevat een wat minder exuberant taalspel dan Intro en Terugblikken zonder blozen. De eerste twee bundels zijn feller van toonzetting, de laatste protesteert minder en accepteert meer, ook de teleurstellingen in het leven.
Voor Retro ontleent Leefmans zijn stof aan zijn geboorteland Suriname, maar vervolgens aan zo ongeveer overal en altijd. Zijn poëtische vensters staan wijdopen, zijn dichterswoning biedt ruim uitzicht. Hij toont zich een culturele omnivoor in tijd en ruimte, waarbij dichtbij en veraf, jeugd en volwassenheid, vroeger en nu, christendom en de klassieken van West en Oost, kinderspelen en kinderliedjes, sprookjes en de bijbel resoneren in één culturele métissage. Leefmans poëzie is een grote intertekst als oogst van de in een kosmopolitisch bestaan verworven lees- en leefervaring. Voor Leefmans' wereld kan alles als metafoor dienen: het schaakspel, een spelletje biljart, een schilderij, lokaties in Suriname, Zuid-Amerika of waar dan ook, de kleine eigen en de grote geschiedenis van de mensheid. De beelden buitelen barok over elkaar heen in een stoeipartij met de taal, waarin de lezer de vrije associaties maar moet zien te volgen.
Retro is het product van een gerijpt levensgevoel, waarin relativering van de wereld en het ‘ik’ centraal staan: ‘het afzichtelijk domme dubbelspel / van het historisch toeval, / van schakels en toevallige ketens, / met beperkingen van tijd en plaats’ (p. 39). Dat levert niet altijd opgewekte poëzie op, maar van enig retrospectief in wrok is geen sprake. De emoties liggen aan de ketting van de ironie. Uit de recente gedichten spreekt distantie van de dingen, van de mensen en van zichzelf.
De dichterlijke associaties waaieren alle kanten op. Het concentratiepunt daarbij is het spel met de taal, het genieten van de taal op zich. Dat uitte zich in Intro nog in talrijke gedichten over het dichten zelf. Deze uitgesproken meta-poëzie komt in Retro niet meer voor, is impliciet geworden.
John Leefmans schrijft hermetische poëzie, leespoëzie in tegenstelling tot gemakkelijk te volgen voordrachtspoëzie. Door lezen en herlezen vallen er iedere keer nieuwe aspecten in te ontdekken, waarbij ontleden en beleven samengaan.
De stijl is van een bestudeerde nonchalance, een vrijheid die zich niet laat binden in strakke traditionele schema's. Hij plundert als het ware in het wilde weg alles wat van zijn gading is uit het pakhuis van de wereldrijken. Hij slipt daarbij overal tussendoor, ontglipt aan elk vast schema en laat zich niet vastleggen. Een recensie van John Leefmans' poëzie betekent voor mij daarom het trekken van cirkels die weliswaar steeds nauwer worden, maar die me toch nooit de zekerheid bieden dat ik de kern heb geraakt. Zo hoort goede poëzie ook te zijn: een dialoog met een lezer, waarbij de interpretatieve mogelijkheden meer intrigeren dan de zekerheid hét antwoord te hebben.