1990
De Tweede Wereldoorlog als getuige
Denis Henriquez
Cola Debrot
Boeli van Leeuwen
Albert Helman
Clark Accord
In 1995, veertig jaar na de Duitse capitulatie en de bevrijding van Nederland, laat de Arubaanse auteur Denis Henriquez in Delft blues zijn Arubaanse hoofdpersoon die in Delft studeert, over de Tweede Wereldoorlog denken: ‘De oorlog was het privé-domein van Nederland, dat verleden hoorde bij het land net als de klompen en de bollen, het had met zijn eigen leven niets te maken. Het gebied waar hij vandaan kwam was door die oorlog hoogstens licht geschampt. Op school was die oorlog droge leerstof uit een boek, snel geleerd en snel vergeten; de ernst ervan was niet bestand tegen de lichtheid van een jeugd die zich voltrok onder de tropenzon. De joden die hij op zijn eiland kende waren stuk voor stuk geslaagde zakenlieden die in grote huizen woonden; oorlogsleed had hij achter zulke mensen nooit vermoed.’ Als de Arubaanse student Bernardo Rincones op 4 mei, de dag van de dodenherdenking, het joodse meisje Katinka Roos ontmoet, bepaalt hem dat persoonlijk bij een oorlog waarmee hij eigenlijk helemaal niets te maken wil hebben. De Nederlandse Joodse Katinka Roos, die eigenlijk Wacjberg heet, raakt haar verleden niet kwijt, waarmee ze op vijftienjarige leeftijd door haar pleegouders werd geconfronteerd toen die haar de waarheid vertelden dat haar joodse ouders in de oorlog zijn omgekomen. Ze vertrekt na de Zesdaagse Israëlisch-Arabische Oorlog van 1967 naar een kibboets, kan daar evenmin aarden, keert naar Nederland terug, maar kan het leven niet meer aan. Katinka is slachtoffer van een verleden dat ze niet van zich kan afschudden. Doordat ze haar Europese oorlogsverleden niet kan verloochenen, mislukt de relatie met de Arubaanse student Bernardo, die zich daar niet in kan en wil verplaatsen.
In Oost en West en Nederland (1985) tekende de Nederlandse journalist-literatuurcriticus Jos de Roo de gesproken mémoires van de Surinamer Hugo Pos op en diens ervaringen in Indonesië: ‘Toen Japan na de tweede bom capituleerde, was er een vreugdefeest. Ja, wat voor vreugde? De bevolking in Tarakan [Borneo, Indonesië] was na al die jaren van bezetting een beetje dof. Je kunt het niet vergelijken met de Europese bevrijding, waar de Amerikanen, Engelsen en Canadezen als makkers en bevrijders werden binnengehaald. In Tarakan keek de bevolking naar ons, maar ze stak de vlag niet uit en ze juichte niet, geen sprake van. Later waren we jaloers, toen we hoorden hoe het in Europa toegegaan was.’ De Surinaamse jood mr. Hugo Pos is aan het begin van de oorlog uit Nederland gevlucht en na lange omzwervingen in Indonesië terechtgekomen als aanklager bij de processen tegen Indonesiërs die zich in de oorlog niet loyaal genoeg tegenover hun voormalige Nederlandse meester hadden opgesteld. Een merkwaardige situatie. De uit de ene kolonie afkomstige klaagt andere gekoloniseerden in naam van de kolonisator aan wegens hun veronderstelde on-loyale houding ten opzichte van hun gezamenlijke kolonisator. Toen de Indonesiërs van de Jappanners bevrijd werden, waren ze nog niet werkelijk vrij. Na verloop van tijd realiseert Hugo Post zich dit duidelijker en begint hij zich daarover ongemakkelijker te voelen.
Zowel Pos als Henriquez tonen aan dat er in de in het Caribisch gebied gelegen koninkrijksdelen anders gereageerd werd op en gedacht werd over de Tweede Wereldoorlog dan in het moederland. De Nederlandse Antillen waren met Suriname de enige twee koninkrijksdelen die tijdens de oorlog vrij waren en vrij bleven. De oorlog betekende voor hen weliswaar ongemak - de verplichte verduistering - en gevaar - de torpedo's van de Duitse U-boten -, maar ook een sterke economische opleving door stationering van geallieerde soldaten en toenemende industriële bedrijvigheid. De benzine van de raffinaderijen op Aruba en Curaçao, het vliegveld Zanderij en het bauxiet van Suriname werden van essentieel belang voor het verloop van de oorlog in de Pacific en Afrika. Suriname en de Nederlandse Antillen hebben zo een belangrijke bijdrage geleverd aan de bevrijding van Europa! (Buddingh' 1995: 272-278; Van de Walle 1983)
Toen Nederland op 10 mei 1940 in de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte, werden de hechte banden tussen moederland en de kolonies in de West van de ene op de andere dag doorgesneden. Zodra het nieuws van de oorlog in mei 1940 in De West bekend was, lieten enkele Duitse kapiteins hun boten zinken, zodat ze niet in handen van de geallieerden zouden vallen. Door het koloniale gouvernement werden Duitse onderdanen en mogelijke collaborateurs onmiddellijk gevangen gezet en in concentratiekampen ondergebracht. Jongeren werden opgeroepen voor de schutterij, wat inhield dat er 's nachts gepatrouilleerd moest worden. Tip Marugg (Curaçao 1923) werd ook opgeroepen en schreef daar later over: ‘Vijf jaar lang duurde de picknick. Wachtlopen: Suffisant, Caracasbaai, Bullenbaai, het Waterfort, de Shell-raffinaderij, het detentiekamp voor Duitsers en Nazi-sympathisanten op Bonaire.’
De oorlog raakte de bevolkingen evenwel nauwelijks en werd niet zo aan den lijve gevoeld als in Europa. In de Nederlands-Caribische literatuur is er daarom ook nauwelijks iets van te merken, op enkele korte verwijzingen na. Belangrijke Antilliaanse poëzie of Surinaamse romans leverden de oorlogsberoeringen niet op, ook ná de oorlog niet. De journalist-auteur Johan van de Walle (1983) en de historicus Ben Scholtens (1985) schreven over de oorlogsomstandigheden in Suriname, maar noemden daarbij geen enkel literair werk van een Surinaams auteur. De oorlog bleek geen inspiratiebron voor de Nederlands-Caribische schrijver. Noch Tip Marugg (1923), noch Shrinivasi (1926), noch Bea Vianen (1935), noch Frank Martinus Arion (1936), noch R. Dobru (1935) wijdden gedichten, verhalen of een roman aan de oorlog, terwijl ze qua leeftijd die oorlogsjaren toch min of meer bewust hebben meegemaakt. Op deze regel zijn drie uitzonderingen. De Antillianen Cola Debrot en Boeli van Leeuwen en de Surinamer Albert Helman brachten de oorlogstijd in Europa door en schreven er wél over. De laatste was zelfs actief in de verzetsliteratuur. Zij benaderen de oorlog alle drie vanuit een eigen optiek, waarbij de oorlog motief is voor een dieperliggend thema.