1983
Mijn portret van letterhout
Astrid H. Roemer
Astrid H. Roemer heeft met haar gevarieerde literaire werk een lange ontwikkelingsweg afgelegd van sociaal protest naar vrouwenliteratuur en bij het feminisme aansluitende ‘liederatuur’ tot auteur van de recente geschiedenis van haar land. In 1976 publiceerde ze in Waarom zou je huilen mijn lieve, lieve het lot van een Surinaamse lotenverkoper, die zijn laatste lot niet kwijtraakt. Hij wint er de hondderdduizend mee, maar dan blijkt zijn lot in zijn armoedige onderkomen opgevreten te zijn door de ratten. Ziekte, verdriet, armoede, ouderdom, woonellende en dood zijn de motieven die de sociale aanklacht constitueren. Haar migratieroman Neem mij terug Suriname (1974) werd in 1983 herschreven tot Nergens ergens, toen het remigratie-ideaal door de militaire coup onmogelijk geworden was. Het werk trok niet veel aandacht: noch in eigen land, noch daarbuiten.
De doorbraak naar een Europees lezerspubliek kwam met de postmoderne roman Over de gekte van een vrouw, een fragmentarische biografie (1982) waarin de positie van de vrouw in Suriname wordt geanalyseerd. Vrouwen gaan te gronde door het dominante masculien maatschappelijk normbesef dat het vrouw-zijn ontkent. Noeka loop na negen dagen huwelijk van haar man Louis weg. Ze is onderwijzeres aan een Surinaamse EBG-school. Het schoolhoofd en de inspecteur bemoeien zich met haar privéleven en accepteren dit weglopen niet. Noenka gaat echter niet terug naar haar man, maar neemt ontslag waarna ze gedetacheerd wordt in Nickerie, waar ze baan bij het Openbaar Onderwijs krijgt. In het tweede hoofdstuk wordt het rijstdistrict beschreven: haar hospita Lady Morgan, Alek de militair, Ramses met wie Noenka een verhouding begint. Ook hier is het establishment, in de persoon van de onderwijsinspecteur, weer de rem op haar persoonlijke ontwikkeling. Ramses sterft, Noeka pleegt abortus. Dan komt ze in aanraking met een Nederlandse vrouw, Gabrielle. Door alle tegenslagen en problemen raakt z eoverspannen en moet in Paramaribo verpleegd worden.
In het derde hoofdstuk is Noeka toch terug bij Louis maar de relatie is bepaald niet goed. Haar moeder sterft. Noenka begint een lesbische relatie met Gabrielle, die Louis doodt, waardoor ze in de gevangenis komt. In het laatste hoofdstuk schrijft Noenka haar biografie en wordt ze sinaasappelverkoopster in Lelydorp. De inhoud wordt doorregen met flash backs over het leven van Noenka en haar familie, van Gabreille, de geschiedenis van Suriname, het Nederlandse kolonialisme en symbolen als slang, orchidee, Abel en Kain en allerlei gedachtespinsels die gedrukt worden in hoofdletters en cursieve letters. Naar inhoud en vorm vernieuwt dit boek de Nederlands-Caribische literatuur door het aansluiten bij het zwart-feminisme, geïnspireerd door African-American auteurs.
Ook Levenslang gedicht (1987) beschrijft de positie van een in Nederland wonende Surinaamse vrouw in haar groei naar emancipatie. Vier delen van elk drie hoofdstukken symboliseren samen de jaargetijden en de maanden, waarbij lente en herfst in Nederland, de kleine en grote droge tijd en de grote en kleine regentijd in Suriname omspannen. Groei en oogst, droogte en regen lopen bovendien parallel met vroeger en nu, jeugd en volwassenheid Samen vormen ze de tijdssymboliek voor het leven van een mens, geplaatst tegen de achtergrond van een stuk ontwikkeling van het land Suriname zelf: de tijd voor de onafhankelijkheid in 1975 en eenzelfde periode van tien jaar daarna, inclusief de militaire coup van Bouterse c.s. Deze uiterljk rationele want bedachte structuur wordt vervolgens ingevuld met een scala van fragmenten waarin de verteller vooral aan de emotionele leesbeleving appelleert.
Een ik-figuur groeit op in Paramaribo. Haar moeder is danslerares, haar Cubaanse vader kent ze niet dan van een aantal brieven die ze pas later vindt. Wel wordt haar familiegeschiedenis uitvoerig getekend, vanaf haar overgrootvader. Ze heeft een jeugdvriend Chris die een vondeling is, een vriendin Y. Als ze nog op school is, begint ze een verhouding met een getrouwde jurist met wie ze later in het huwelijk treedt.
In het midden van de jaren zestig vertrek de ‘ik’ naar Nederland, waar ze minstens tien jaar woont. Een tijdlang verblijft de Jamaicaanse X in het kinderloze gezin. Haar schoonmoeder sterft, waarna haar Surinaamse schoonvader bij haar komt inwonen, wat een verwijdering met haar man inhoudt, die nog versterkt wordt als deze haar slaat op haar dertigste verjaardag. Haar man vertrekt plotseling, wegens frauduleuze handelingen, naar Suriname. Dan begint ‘ik’ een lesbische relatie met een docente die na een aantal maanden verbroken wordt wegens een foto die deze maakt van de nog slapende hoofdfiguur. De ik-figuur, die beeldhouwster is geworden, bezoekt haar geboorteland - het is inmiddels de tijd van het militaire regiem. Met haar moeder vlucht ze tijdens een schietpartij in een korjaal de zee op; garnalenvissers brengen hen weer terug naar Paramaribo. Waarschijnlijk krijgt ze daar werk in het LPI, de psychiatrische inrichting. Iedere keer mislukken de contacten van de hoofdpersoon met haar omgeving: de jeugdliefde Chris en de liefde voor vriendin Y, het huwelijk met de jurist en de lesbische gevoelens van en voor X en de lesbische verhouding met de docent. Wat overblijft zijn moeder, familie en herinnering. Die herinnering wordt aan het papier toevertrouwd en aangesproken met ‘je’: ‘ik heb de tijd genomen om een kameraad te bedenken - als jij’ Het thema van de roman is het schrijven zelf, wat wordt benadrukt door de grote aandacht voor het woord, bijbelcitaten, beschouwingen over het schrijfproces en over stijlproblemen als de functie van herhaling en metafoor. Het verhaal is een reconstructie van een levensgeschiedenis, die wordt gematerialiseerd in een beeldhouwwerk van haar familiegeschiedenis: ‘Wie ben ik geworden, hoe ben ik geworden tot wie en wat ik nu ben? Het is als met mijn portret van letterhout: de contouren van een mens beginnen duidelijker te worden, maar mijn zelf is nog te diep in het
hout verborgen... Daarom ben ik voorzichtig begonnen met mijn onthullingen. En het is als met het hout: hoe dieper het wordt geraakt hoe kwetsbaarder het beeld is - en ik wil niet de brokstukken zien van iets wat nooit heel is geworden... De vier wandpanelen waarin ik de seizoenen heb gesneden gaan met mij mee terug. Soms schrik ik van de reliëfs - het zijn een vrouw en een man die een dans uitvoeren... het kunnen mijn voorouders zijn, mijn ouders, mijn echtgenoot en ik...’ Maar ook zegt de verteller dat niemand zal zich geheel aan anderen noch aan het woord mag of moet overleveren. Astrid H. Roemer speelt met expressie en communicatie. Ze openbaart haar leven in sterk verhulde vorm.
Astrid Roemer heeft zich met deze twee romans ontwikkeld van Surinaams sociaal realisme, via de migrantenroman en het opkomen voor de rechten van de Surinaamse vrouw tot een sterke stem voor de verdediging van de minderhedenproblematiek in Nederland, waarin ze als stridjbare zwarte feministe in de voorste linies staat. Ze is de weg gegaan van diverse Surinaamse auteurs die langzamerhand losraken van hun Surinaamse vaderland: haar thematiek en de uitwerking daarvan wordt gezien vanuit haar optiek in Nederland, niet meer zoals het in Suriname zelf gebeurt. Ze sluit aan bij wat er leeft bij de minderheden in Nederland. Haar ontwikkeling maakt duidelijk dat er langzaam maar zeker twee soorten Nederlands-Caribische literatuur ontstaan: een in het Caribisch gebied zelf die gericht is op het eigen land, en een als minderhedenliteratuur in Nederland met een eigen thematiek.