1979
‘Ik ben getraind voor geestelijke oorlog.’
Frank Martinus Arion
De derde dikke roman van Frank Martinus Arion, Nobele wilden (1979), vindt zijn climax aan het slot als de protagonist Julien Bizet Constant, gewezen kloosterling uit Martinique en nu tolk en ziekenverzorger in het Franse bedevaartsoord Lourdes, en een van zijn figuranten, Père Maure, geestelijk leider in datzelfde Lourdes de bij het stadje gelegen berg Beout beklimmen, waar meester Maure symbolisch de macht overdraagt aan leerling Julien. Een Bijbels gegeven! Hun gesprek bij het beklimmen van de berg bevat de essentie van het boek: ‘Al meer dan vijfhonderd jaar probeert een deel van Europa bij de volken buiten, bij de zgn. Nobele Wilden het verloren gevoel van de eenheid van het leven, dat ze op mysterieuze wijze verloren heeft, terug te vinden. Terwijl het andere deel die volken onder de voet liep, tot slaven maakte.’ Nobele wilden alludeert totaal op de protestcultuur van de jaren zestig: ‘De hippies, de studentenopstanden. Hier en elders. Het heeft te maken met de volken van de derde wereld die we onderdrukt hebben en bewonderd. (...) Wat curieus als die alliantie er ooit komt, tussen de vroegere Nobele Wilden en onze moderne jeugd. Maar terecht. De jeugd is wild en de jeugd is nobel. Wat de meest opvallende karakteristieken zijn van de revolutionair.’
Het boek werd oorspronkelijk aangekondigd onder de titel ‘De macht der verbeelding’. Deze verbeelding staat inderdaad centraal in de drie delen: De verbeelding aan de macht; Bananen huilen niet; De macht der verbeelding. Dit drieluik bestaat uit respectievelijk negen brieven en zevenentwintig en negen hoofdstukken. De brieven worden in de maanden mei tot december 1976 gewisseld, de delen twee en drie spelen acht jaar eerder van mei tot oktober 1968, in het seizoen dat er drie miljoen bedevaartsgangers naar Lourdes trekken.
De onbetwiste Held en Hoofdfiguur van de roman, voorzien van de weidse naam Julien Bizet Constant, heeft in 1967 na een bloedig neergeslagen opstand in Guadeloupe, waarbij de politie een veertig demonstranten neerschoot, uit protest het klooster waar hij verbleef, vaarwel gezegd en zich aangesloten bij de jongeren die in Parijs deelnamen aan de revolte van mei 1968 en die de verbeelding aan de macht wilden brengen. Als generaal De Gaulle de orde herstelt, verspreiden de protesterenden zich her en der. Julian gaat met Renato, een aanhanger van de Baskische afscheidingsbeweging, naar Spanje. Na de gevangenneming van zijn vriend moet Julien het land verlaten en op weg naar Parijs doet hij het bedevaartsoord Lourdes aan, omdat hij zich uit zijn jeugd op Martinique het meisje Bernadette aan wie de Maagd verschenen is, herinnert. Hij voelt zich met haar verwant in een solidariteit van armoede. Als hij een advertentie ziet, waarin een tolk gevraagd wordt, besluit hij te blijven.
Terwijl in de achttiende eeuw de ‘nobele wilde’ als de ideaal-figuur van natuurlijkheid en zuiverheid tegenover de Europese decadentie in Frankrijk vereerd werd en als wijs geprezen werd om zijn zwijgzaamheid, wordt deze twintigste-eeuwse Neger uit Martinique wijs genoemd omdat hij ‘alle talen van de wereld spreekt’. De Nobele Zwarte Held overwint steeds tegenstellingen die in Lourdes opduiken, zoals kolonie en moederland, de Oude Wereld versus de Derde Wereld, de historie tegen de actualiteit, verbeelding en starheid en de zwarte man tegenover de blanke. Dit alles omdat hij getraind is voor ‘geestelijke oorlog’ zoals hij zegt. Niet de daad, de naar de politie geworpen straatstenen of de op de demonstranten gerichte mitrailleur brengen een oplossing, maar de droom en de verbeelding. Niet het geweld maar de verbeelding moet aan de macht! Door de armoede en de verdrukking in zijn jeugd is Juliens geestkracht gestaald, en onderwerpt hij zijn omgeving aan zijn wil. Iedereen geeft ettelijke keren toe hoe intelligent Julien wel is.
Maar dat is tevens zijn noodlot, want de Engelse sociale werkster Ellen Wayne, de leidster van een groep bedevaatsgangers Zuster Maris Carmelita de Jesus, het rijke Zwitserse meisje Ursula en de felle revolutionaire Hindostaanse Mabille mogen allen wel voor de geestelijke en lichamelijke charmes van Julien bezwijken, ze gebruiken hem in feite om zich van eigen problemen te bevrijden. Zo lijkt Julien de veroveraar maar is hij in feite de uitgebuite. Zijn uiteindelijke blijvende geliefde zal daarom de Maagd van Lourdes zijn, die aan het arme, eenvoudige volksmeisje, dat op haar vijftiende niet lezen en schrijven kon, verscheen. Zij is trouw en onbaatzuchtig.
De belangrijkste mannelijke tegenspelers zijn de communist Varin, de voor zot versleten dichter Peyre Cardenal II, en zijn geleerde priester Père Maure die aan keelkanker lijdt en wiens dood nabij is. Alle drie bestuderen ze het raadsel van de verschijningen te Lourdes. Varin heeft een theorie ontwikkeld dat de cultus van Bernadette van Lourdes afkomstig is uit Ethiopië en dat de Maagd eigenlijk zwart zou zijn: ‘O, o, o een gave van Egypte, van Ethiopië, waarbij blanken soms de neiging hebben op neer te kijken, ondanks hun grote culturen.’ De dichter Peyre Cardenal II heeft een grote voorganger gehad in zijn middeleeuwse naamgenoot, een troubadour die tot de sekte der Catharen behoorde. Zoals Martinique als kolonie onderdrukt werd (en wordt) door Parijs, zo worden Zuid-Franse minderheden intern onderdrukt door het noorden, zo luidt zijn stelling. De Catharen waren in zijn ogen de werkelijk consequent gelovigen, hoewel ze voor ketters werden uitgemaakt: ze leefden ascetisch, waren niet bang voor de dood en, vooral, ze hadden een voorkeur voor zwart.
De dichter wil ‘de zwarte schoonheid aan de macht’ brengen. ‘Jij bent het teken,’ zegt hij tegen Julien. Père Maure tenslotte, is de belangrijkste antipode. Hij heeft in een studie over de verschijningen van Lourdes het onmogelijke ervan aangetoond. Hij is niet alleen lichamelijk ziek, maar zal zijn leven in ongeloof eindigen. In het gesprek met Julien op de berg redt deze hem van de geestelijke ondergang.
De drie antagonisten vertegenwoordigen de West-Europese cultuur, waarin zo weinig verbeelding rest, dat ze ten onder gaat in theorieën die weliswaar knap zijn, maar die voor de mens met verbeelding volstrekt onacceptabel zijn. Tegenover wetenschappelijke stellingen, kerkelijke dogma's en literair-historische gegevens stelt Nobele Wilde Julien de simpele en vitale natuur door middel van het symbool van de banaan die nooit sterft. Op Martinique luidt een spreekwoord: De banaan is stervende, haar kinderen zijn er al. De banaan is het symbool van het eeuwige leven.
Julien bezit de verbeelding om het wonder van Lourdes langs natuurlijke weg te verklaren. Zoals kindren in de wolken allerlei figuren fantaseren, zo komt hij er achter dat, vanuit een bepaalde optiek die Bernadette nauwkeurig aangaf in haar getuigenissen, de contouren van de grot de vormen van een vrouw vertonen, uiteraard zwart door de kleur van de rots. De enigen die dat ook zagen, Bernadette en Peyre Cardenal II, worden direct bovennatuurlijk vereerd of voor gek verklaard en daarmee voor de burgerlijke zekerheid onschadelijk gemaakt. De bureaucratie van het ver doorgevoerde rangenstelsel van de ziekenverzorgers en het kapitalisme van de souvenirwinkels in de bedevaartskermis maken het wonder dor, tot systeem en organisatie zonder verbeelding. De dichter gaat eraan ten onder, de geleerde krijgt een ongeluk tijdens een expeditie om de bewijzen te zoeken voor zijn theorie, de geestelijke sterft in ongeloof. Maar Julien zal sterker zijn dan alle anderen, omdat hij getraind is in geestelijke oorlog die de cyclus van zijn vrijheid uitmaakt. In een eenzame maagd zal hij een getrouwe geliefde vinden tot hij zo sterk is dat hij het werk van Père Maure kan afmaken.
De schrijver van Nobele wilden besteedt veel aandacht aan maatschapelijke minderheden die verdrukt worden door de Macht. In hen herkent hij de kiem der verbeelding: de jongeren tijdens de Mei-revolte, de Baskische afscheidingsbeweging, de Catharen, de taalkundige minderheden als het Rheto-Romaans in Zwitserland, de taal van de troubadours in Zuid-Frankrijk en het Créole op Martinique. Een daadwerkelijke revolutie predikt Frank Martinus Arion niet. Hij pleit voor een zacht kapitalisme en internationale solidariteit van de armen, nederigheid, dienstbaarheid en onbaatzuchtigheid: ‘Armoede blijft armoede, dacht ik zo, blanke of zwarte. Het is niet een kwestie van blank en zwart zoals we vroeger dachten, maar van rijk en arm, althans, dat het lot van de “verworpenen der aarde” overal op de wereld min of meer precies hetzelfde is.’
Tegenover de geschiedenis die altijd te zien heeft gegeven dat de blanke missionaris de arme zwarte wat gáf en als gever superieur was, stelt de auteur de moderne neger die geeft aan de blinde blanke. Hij schenkt de vrouwen zijn liefde die hen vrijmaakt, de mannen zijn inzicht en intelligentie. De toekomst is aan de zwarte man uit de Derde Wereld. Julien gaat aan het slot van de roman terug in het klooster en wordt daarna hulpbisschop van Lourdes, met het doel om ‘met de documenten van Père Maure zich voor (te) bereiden op de totale ontploffing. Van Lourdes, van de hele Sancta Ecclesia Catolica!’ Uit de brieven in deel een blijkt dat ook de strijd door middel van de daad na acht jaar nog doorgaat. Mabille is actief in Martinique, Ursula zal naar datzelfde eiland gaan om een arbeiderszelfbestur op een door haar geërfde bananenplantage te vestigen. Het elan van Parijs '68 is niet uitgedoofd, maar verplaatst naar de Derde Wereld, waar het trouwens even fel wordt onderdrukt, zodat er in feite niets wordt opgelost: ‘Dan is de cirkel van 67/68 weer rond. Eindigen of beginnen we weer waar we toen begonnen.’ Alleen Juliens strijd van binnenuit, zijn geestelijke oorlog, zal op den duur tot resulaten kunnen leiden. De werkelijke revolutionair is die met verbeelding.