1971
Suriname als strafhokgebied
Bea Vianen
‘We zijn een nieuwe generatie... We zijn geen slaven meer en ook geen immigranten. Of mensen-in-de-rij.’
Begin 1967 sloot Leo H. Ferrier zijn manuscript Atman (1968) af met een hartstochtelijk visionaire roep tot eenheid in zijn traditioneel zo verdeelde land Suriname. Zijn werk viel op omdat het de eerste psychologische roman van Surinaamse bodem was die bij een grote buitenlandse uitgeverij werd gepubliceerd. Diezelfde tijd debuteerde de wat oudere Bea Vianen als eerste vrouwelijke auteur, eveneens bij een grote Nederlandse uitgever, met Sarnami, hai (1969), waarna ze in hoog tempo nog de romans Strafhok (1971), Ik eet, ik eet tot ik niet meer kan (1972) en Het paradijs va Oranje (1973) zou publiceren, tot ze na Geen onderdelen (1979) zweeg. In tegenstelling tot Ferrier zag zij in haar land niets van enige eenheid, maar ze bestempelde het als een gevangenis, een strafhokgebied. Niet eerder werd het land zo kritisch op de snijtafel ontleed, met een stijl als een stiletto of een Surinaamse ijsbreker.
Maar we zijn dan ook een paar jaar later. De verzoeningspolitiek van Hindostanen en Creolen, van Jagernath Lachmon en Johan Adolf Pengel die in de jaren zestig het politieke paradepaard was, blijkt aan het einde van het decennium mislukt. De stakende leraren en vervolgens de kiezers sturen het tweede kabinet-Pengel in 1969 naar huis. De VHP behaalt op 24 oktober 1969 een grote verkiezingsoverwinning. Pengel sterft op 5 juni 1970. Het gist en woelt tussen Creolen en Hindostanen. Niet alleen wegens de numerieke strijd om politieke invloed op bestuur en de economische hegemonie, maar ook om de emancipatie van de steeds belangrijker wordende Hindostaanse bevolkingsgroep die door de traditioneel versplinterde Creolen niet meer tegengehouden kan worden. Net op dit moment schrijft Bea Vianen haar tweede roman die zich bovendien in deze zelfde tijd, nauwkeuriger gezegd, in de actualiteit van 1970, afspeelt. Maar Strafhok, dat een zeer politiek boek is, geeft meer de geest van die onrustige tijd dan de feitelijke gebeurtenissen zelf weer.
Het decor van Strafhok is het bauxietplaatsje Moengo, het district Commewijne en Paramaribo. De locatie Moengo lijkt niet toevallig. Bea Vianen heeft er in het onderwijs gewerkt in een tijd dat het een gesegregeerd stadje was met huizen voor witte en zwarte stafleden, met woonwijken ingedeeld naar maandsalaristrekkers, fortnighters en weekloners, met zijn voetbalveld voor de arbeiders en een tennisbaan voor de staf, zijn gescheiden zwembaden en een bioscoop waar de elite en de meute door een muur van elkaar gescheiden zaten.
Het verhaal begint met de voorbereidingen die getroffen worden voor het bezoek van een Nederlandse prinses, een gegeven dat overigens geen rol meer speelt in het verhaal. Het dient slechts als gangmaker voor het thema. Suriname is een groot neokoloniaal strafhokgebied dat geregeerd wordt door buitenlanders en de ‘zwarte bakras’, de parasieten, die het land in talrijke kleinere strafhokgebieden hebben opgedeeld: die van de verschillende bevolkingsgroepen, familieverbanden, huwelijken, politieke patronage, kastenstelsel, culturele clubjes en geloofsgroepen. De sociale controle in de strafhokken verstikt elke persoonlijke ontplooiingsmogelijkheid.
De roman is een felle aanklacht tegen dit strafhok-systeem en een oproep tot verzet ertegen, al zal dat volgens de auteur niet veel uithalen, want ze schrijft: ‘Wij zijn sedert de Indianen, sedert Bonni, de opstanden uit de immigratietijd, bezig te zoeken naar iets beters in deze chaos. Wat heeft het ons opgebracht?’ Hoofdpersoon is de 28-jarige Hindostaanse mulo-leraar Nohar Gopalraj, een weifelaar die niet zo goed weet wat hij wil. Maar hij wordt ‘bijgeschoold’ door zijn nagenoeg even oude collega en vriend, de Creool Raymond van de Berg. Met de Indiaan Vergilius Sabajo die bij de hygiënische dienst werkt, en later de Creoolse arbeider Frederik Priesieri en enkele anderen vormen de twee vrienden een progressieve protestgroep, waarvan de vertegenwoordigers dus uit alle raciale groepen afkomstig zijn.
Strafhok is het verhaal van een dubbele verkrachting. Het verhaal begint als het rustige stadje wordt opgeschrikt door de verkrachting van een veertienjarig Javaans meisje door de Chinese bestuursopzichter Bang-A-Kok, die vervolgens uit wraak door de vader van het meisje vermoord wordt. Het verhaal eindigt met de veroordeling van deze Kazan, wat in de ogen van de kritische jongeren een verkrachting van het recht inhoudt - zo niet van het systeem dan toch van het rechtsgevoel. Als twee studenten voor hun politieke overtuiging uitkomen en openlijk politiek-maatschappelijke veranderingen propageren, worden ze gearresteerd en tijdens een rechtszaak veroordeeld. Dat betekent het begin van een opstand onder leiding van de progressieve actiegroep tegen de ‘zwarte hollanders’, die het systeem van macht, willekeur en ongelijkheid in stand houden: ‘Ze willen een wig tussen ons drijven, zodat er een eind komt aan onze acties. Het einde van onze acties betekent weer veiligheid voor ze. Rust, geld, sleeën van auto's. Dienstmeiden, reizen, buitenvrouwen. Macht om meisjes van de kweekschool te verkrachten en te mishandelen.’
De politieke verhaaldraad wordt doorsneden door de beschrijving van de relaties die Nohar onderhoudt met de 25-jarige Javaans-Creoolse verpleegster Roebia en de Mohammedaans-Hindostaanse Jamillah. Met de laatste, een jonge vrouw van negentien jaar, heeft Nohar een sexuele verhouding van enkele maanden, waarna hij haar dumpt en zij uitgehuwelijkt wordt, waardoor ze terug in haar strafhokgebied geduwd wordt. Niet eerder werd er door een vrouwelijke auteur zo openlijk over sex geschreven in Suriname.
Roebia is een veel centraler figuur in het verhaal. Zij heeft een relatie gehad met de Indiaan Vergilius Sabajo. Als Nohar haar tijdelijk in de steek laat, verlaat ze Moengo om dichter bij haar Javaanse grootouders te gaan wonen in Alkmaar. Ze accepteert het toch dat hij aan het einde van het verhaal bij haar terug komt. In haar relaties doorbreekt ze dus de strafhokjesgeest. Ook Vergilius doorbreekt opnieuw grenzen door een interraciaal huwelijk met een Creoolse vrouw aan te gaan.
Een derde verhaaldraad is de homosexualiteit van Raymond van de Berg, die hem in een extra strafhok plaatst. Ze heeft zijn studie in Wageningen doen mislukken, Ze maakt hem tot een outsider bij collega's en leerlingen op school. Hij ontstijgt zijn strafhok niet en pleegt uiteindelijk zelfmoord. Ook in Leo Ferriers Atman komt homo-sexualiteit voor. Net als bij Bea Vianen blijkt ze volstrekt niet maatschappelijk geaccepteerd te worden.
De meest ronde figuur is weifelaar Nohar Gopalraj. Hij zit vol ‘opgelegde beperkingen’ door religieus-cultureel bepaalde gewoontes op het gebied van eten en drinken, de mode en de moraal. Hij vraagt zich dan ook af: ‘Ben ik een echte Hindostaan? Ik ben een Hindostaan maar verdom het te... Ik kan me er niet van losmaken, omdat godsdienst, cultuur en ras een drieëenheid vormen.’ Nohar voert een mentale strijd tussen vrijheid en gebondenheid, theorie en praktijk, vrijblijvendheid en engagement, individu en massa, traditie en vernieuwing, mooie woorden en harde acties waarbij rake klappen niet kunnen uitblijven. Hij moet kiezen en maakt tenslotte zijn keuze voor progressie en solidariteit en tegen de behoudende reactionairen.
De dogmatici krijgen harde kritiek, omdat ze hun eigen strafhok tot algemene norm verheffen: ‘... de fanatieke hernhutters ofwel de Anietriestongs. De midddeleeuwse rooms-katholieken ofwel de Lomsoedagoes. De Jehova's Getuigen. De Hoekendijkers. De stille Zondagvierders. De fanatieke Sanatans en Ariërs, geleid door de Toelsiesinghs en de Karambaksen.’ Zij organiseren een tegendemonstratie na de rechtszitting, maar worden smadelijk door kuddes bijeengebracht en in de stad losgelaten vee verstrooid.
Nadat de opstand mislukt is, maakt Nohar de balans op: ‘Het grote strafhokgebied. Zijn land. Hoe is het mogelijk dat Suriname een deel is van Zuid-Amerika? Het staat er los van. Los van alles. Los van het hele wereldgebeuren. Klein achterlijk land. Laffe mensen. Onwetende mensen. Bange mensen. Mensen die nog altijd niet willen begrijpen dat voedsel een van de meest gewone dingen is in het leven en die daarom bang zijn voor de dag van morgen. Broodvrees, angst om ontslagen te worden. Laffe mensen die geen ontberingen durven doorstaan. Maar het is mogelijk geweest velen onder hen te overtuigen dat het anders moet. Een kleine hoop. Want velen zullen nu wel afvallig geworden zijn uit angst gearresteerd te worden. Angst dat hun kinderen gepest zullen worden op school. De oude angst voor hun superieuren. Hun werkgevers. Hun politieke leiders.’
Tijdens het verhoor gedurende de berechting van de twee studenten Henk Soekram en Emile de Groot, wordt Nohar door de rechter aan Anton de Kom herinnerd, die in 1933 een anti-koloniale beweging van arbeiders georganiseerd zou hebben. De Kom werd toen uit de kolonie naar Nederland verbannen, waardoor de volksbeweging verzandde. Het zal dan nog twintig jaar duren eer het Statuut zelfstandigheid geeft. Weer twintig jaar later leveren de acties tegen het strafhoksysteem niet veel meer op dan destijds. ‘We hebben iets gedaan... Iets zal er van overblijven...’ is de magere conclusie. Ongeveer wat Frank Martinus Arion in 1973 schreef in Dubbelspel naar aanleiding van 30 mei 1969: ze hebben gezien dat we niet alles nemen... Alleen was Dertig mei 1969 harde realiteit, de acties in Suriname niet meer dan een auteursfantasie... De echte acties zouden daar pas een paar jaar later losbarsten, met de grote staking van februari 1973.
Strafhok is heel nadrukkelijk een boek waarin met symbolen wordt gewerkt. Ik noemde Moengo al met zijn segmenten, de komst van de prinses. De aanleiding voor de laatste rechtszaak zijn bijeenkomsten die op 15 december plaatsvonden - statuutdag dus. De demonstraties vinden plaats rond het gerechtsgebouw bij het paleis van de gouverneur, de Palmentuin achter dat paleis en het grote plein dat toen nog Oranjeplein heette. Dat nadrukkelijk symbolische verzwakt het verhaal. De rechtspraak is ronduit een farce die zo nooit kon plaatsvinden. De tegenstellingen tussen gebeurtenissen en figuren vormen scherpe scheidslijnen tussen absoluut goed en volstrekt kwaad.
Bea Vianen legt met Strafhok de heersende tegenstellingen tussen de bevolkingsgroepen genadeloos open en bloot en onderneemt een poging deze raciale scheidslijnen op te heffen of door die van sociale als conservatief en progressief te vervangen. Zoals R. Dobru dat omschreef in Wan monki fri (1969), eerst negatief volgens de algemeen heersende opvatting, vervolgens positief volgens eigen idee en ideologie: ‘Hindoestanen en Kreolen zouden elkaar nooit vinden. Wij verschilden te veel van elkaar. negers waren verspillers en Hindoestanen waren gierig. Negers waren lui en Hindoestanen ijverig. Hindoestanen koeli's, Negers kafri's. Wij zouden gedoemd zijn naast elkaar te blijven leven ten eeuwigen dage. Eén volk? Laat ons niet lachen. Hindoestanen en Negers zullen nooit van elkaar kunnen houden. Wij waren utopisten. Jullie zullen nooit één-worden. Tenslotte zullen de Hindoestanen het land overheersen. En de Kreolen weer tot slaven maken. (...) Wij geloofden en zullen blijven geloven in de éénwording. Niet zoals Lachmon. Niet in verbroedering zoals Lachmon. Niet in Hindoestanen samen met Kreolen. Neen. In Surinamers. In één Suriname. In één volk. In één natie. Progressieven aan één kant en de konservatieven aan de andere kant.’
Bea Vianen is minder optimistisch. Ook minder optimistisch dan de Curaçaose auteur Diana Lebacs, die in haar debuutroman Sherry (1971) het nieuwe elan na Dertig mei 1969 als ‘het begin van een begin’ beschreef. De romans zijn wel heel vergelijkbaar in hun analyse van de koloniale houding van de mensen die in maatschappijen leven die om vernieuwing schreeuwen.