Aruba
Veranderende samenlevingen vragen om een terugblik naar hoe het was en hoe het werd - in Suriname en in de Nederlandse Antillen. Op het kleine eiland Aruba dat zich vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw in razend tempo van een armoedig eilandje tot een modern geïndustrialiseerde gemeenschap had ontwikkeld was het niet anders. ‘Het zal goed zijn om zo nu en dan eens onze gedachten naar het Aruba van vroeger te laten afdwalen, naar dat Aruba met z'n eenvoudige mensen, z'n karige landbouw, zijn piratensprookjes en z'n idyllische rust,’ schreef onderwijzeres Laura Wernet Paskel in oorlogstijd in Ons eilandje Aruba. Haar manuscript bleef echter liggen, tot ver na haar dood de familie het op Arubadag 18 maart 1992 officieel presenteerde - bijna dertig jaar nadat het geschreven werd!
Is de geschiedenis van het manuscript dus al bijzonder, ook het leven zèlf van Laura Wernet-Paskel is ongewoon. Haar vader brengt haar dagelijks per ezel vanuit het toen verre buitendistrict Santa Cruz naar de school in Oranjestad. Een meisje dat langdurig schoolgaat is al niet zo gewoon, een meisje dat al op vijftienjarige leeftijd naar Nederland gaat om er voor onderwijzeres te studeren is ongebruikelijk voor die tijd. Laura presteert in Nederland uitstekend en kan al in 1931 benoemd worden als onderwijzeres aan de Mariaschool in Santa Cruz. Daar heeft ze tot haar ziekte in 1960 met veel enthousiasme gewerkt. Ze overleed in 1962.
Laura Wernet schreef haar boek geheel in de traditie van die tijd in het Nederlands. Ze heeft een kritische en onafhankelijke kijk op haar maatschappij, waarin ze de spanning tussen vroeger en nu centraal stelt, met een enigszins romantische terugblik op het oude Aruba dat arm was, in oppositie tot de realiteit van het moderne welvarende eiland.
De Arubaan was vroeger afhankelijk van de natuur, vooral van de regenval waarvan een goede oogst afhankelijk was. Men was arm maar tevreden. Nu - schrijft Laura - stellen de Lago-dollars van de olieraffinaderij de mensen in staat een betrekkelijke weelderig leven te leiden, terwijl ze de vreemdelingen tot miljonairs vetmesten. Het volk is zelfbewust èn materialistisch geworden: ‘Arm en rijk, jong en oud, man en vrouw dansen om het industriële gouden kalf. Als de droge tijd eens heel lang aanhoudt, dan bidt het volk niet om de regen, maar men schrijft ingezonden stukken in de krant om 't gouvernement te herinneren aan z'n plicht om de bevolking van drinkwater te voorzien.’
Laura Wernet kan heel fel zijn en windt nergens doekjes om. Ze staat heel kritisch tegenover de moderne medemens. Zo schrijft ze dat de Arubaanse bevolking van de voorouderlijke Indianen afstamt, maar dat de koloniale historie een menging van allerlei kleur en ras veroorzaakte. Aruba kende ook slaven. De Arubaan is daarom zelf een mengsel van kleuren, maar toch discrimineert hij: ‘ik geloof dat zelfs de Amerikanen met hun ingeboren donkere-rassenhaat niet zo'n grote afkeer hebben van Negers als de Arubanen.’ Laura Wernet veroordeelt het moderne individualisme. Ze wijst als mogelijke oorzaken de tijd van de slavernij en het gebrek aan zelfvertrouwen aan. Vroeger was de shon de baas, nu zijn de buitenlanders heer en meester op het eiland. Ze uit haar grote liefde voor de geschiedenis van haar eiland die toch zo onbekend is: ‘Wat ik hier neerkrabbel is zo hier en daar gegrepen uit dat volksleven: vertelseltjes nog niet helemaal verschimmeld, met meestal een bijgelovig tintje; een soort heidense magiek doorweven met spookgeschiedenissen, piratensprookjes, enz.’
Ze toont zich geïnteresseerd in de geschiedenis van de Indianen op het eiland, in de tijd van de slavernij, de goudwinning, de traditionele landbouwprodukten, in de ontwikkeling van Oranjestad en vooral de districten.
Laura Wernet-Paskel besluit haar verhaal met een ode aan het Aruba van vroeger èn dat van nu: ‘Ja, Aruba is werkelijk mooi, nu nog... 't Zou ook heel erg gek zijn als er een werk uit Gods Hand kwam zonder enige schoonheid. Men moet haar alleen weten te zoeken en... te vinden. We moeten ons nu eenmaal troosten met de gedachte dat er vroeger heel wat meer te genieten was vóór de mens begon te knoeien, maar we mogen blij zijn met wat we nu nog hebben. (...) Wat moet ons eilandje een paradijsje zijn geweest, waar men niet bang hoefde te zijn vandaag of morgen uit verdreven te worden.’
Naast deze stem van een begaafd pedagoge een bestuurlijk geluid in de mémoires van W.F.M. Lampe: In de schaduw van de gouverneurs (1968) en Buiten de schaduw van de gouverneurs (1971) met een nauwgezet verslag van zijn persoonlijke herinneringen aan zijn jeugd en werkkring als onder andere ambtenaar, waarnemend gezaghebber van de Bovenwinden, officier van justitie, notaris en politicus. Ook hij geeft dus een beeld van het Aruba van zowel vóór als ná de komst van de olie.
W.F.M. Lampe (1896-1973) begint met de eigen familiegeschiedenis die van Nederland naar Curaçao en vervolgens naar Aruba leidt. Aanvankelijk was het gezin Lampe in redelijk goede doen, maar als de vader die onderwijzer is, in 1902 overlijdt en het gezin zonder pensioen achterblijft, moet elke cent omgekeerd worden. De positieve keerzijde van de armoede is evenwel de saamhorigheid van de Arubanen. Het sociale leven was aangenamer dan het economische. De regering huldigt het laisser-faire-principe. ‘Men vegeteerde instede van te leven. Er werd door de overheid geen vinger uitgestoken om ook maar de geringste verbetering aan te brengen in de bestaande wantoestanden. Het leven leek doelloos en was ontmoedigend.’ Maar temidden van deze algemene lethargie toont de familie veerkracht en initiatief, wat Wem Lampe, zij het via een lange weg, zo hoog op de maatschappelijke ladder brengt dat hij een belangrijke rol in de politiek gaat spelen, onder meer als gevolmachtigd minister in Den Haag en als vice-premier op het moment dat de rellen van ‘Dertig mei 1969’ losbreken.
Een tijd waarin grote veranderingen plaatsvinden nodigt uit tot een terugblik op wat eens was. Toen Laura Paskel in 1911 geboren werd telde Aruba nog geen tienduizend inwoners, toen ze in 1931 uit Nederland terugkwam, was de bevolking nagenoeg verdubbeld. Als ze in 1944 haar mémoires schrijft, is de bevolking inmiddels gegroeid tot 37.337 - ongeveer vier keer zoveel als bij haar geboorte. Geen wonder dat men met enige nostalgie aan de goede oude tijd van rust terugdenkt. Maar de verworven welvaart wordt als pure winst gezien. Een grondtrek die de mémoire-schrijvers gemeenschappelijk hebben is desondanks een zekere nostalgie naar het onbedorven verleden waarin de mens lid was van die ene grote eilandelijke familie, een vorm van samenleven die met de modernisering voorgoed verloren ging. W.F.M. Lampe vergelijkt zijn twee boeken met dat van John de Pool: Del Curaçao que se va van 1935: ‘Wat De Pool over Curaçao van voorheen heeft verteld is mutatis mutandis, ook grotendeels op Aruba van toepassing. De verhalen van De Pool druipen van een gezellige en gemoedelijke sfeer, die langzaam maar zeker door de moderne tijd, met nieuwe zeden en gewoonten, naar de achtergrond is verdrongen. Het materialisme heeft daarna opgeld gedaan, een symptoom van welvaart. Ik heb de tijd waarover De Pool het heeft, op Aruba meegemaakt en kan daarom daarover meepraten.’ Maar John de Pool beschreef de elite, de Arubaanse auteurs het volk.
René de Rooy's Verworpen vaderland werd in 1979 posthuum gepubliceerd. Naast deze Nederlands-Caribische auteurs zijn er Carabisch-Nederlandse in de personen van journalist Johan van de Walle en de arts Luc Tournier met hun herinneringen vanaf de jaren dertig en veertig aan Curaçao en Suriname. Johan van de Walle: Beneden de wind (1974) en Een oog boven Paramaribo (1975) en Luc Tournier: Brieven van een koerantier (1976). De Curaçaose herinneringen verschenen later opnieuw en in uitgebreide vorm in Klein-Venetië; Curaçao in vroeger dagen (1990)