Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
7.2.1 Het woord als termHet belangrijkste onderdeel van de antieke grammatica is ook het belangrijkste onderdeel van de daarop voortbouwende klassieke grammatica gebleven. Het woord is in de vierdelige opbouw doorgaans het derde deel, de hogere eenheid na letter en lettergreep. Voor Dionysius Thrax is ‘woord’ de kleinste eenheid van de zin, voor Varro is het ‘orationis vocalis partem quae sit indivisa et minima’ (x,77). Enige terminologische verwarring is er wel: lexis, logos, verbum, dictio, vox en andere termen, elk weer met verschillende lading, zijn in de eerste vier hoofdstukken aan de orde geweest. Het begrip zelf leek toch een praktische duidelijkheid te hebben, althans in de schoolgrammatica. Ook in en na de middeleeuwen blijft de terminologie onduidelijker dan de plaats die het woord inneemt in het model: Despauterius spreekt over litera als over elementum en dictio heet ‘minima pars orationis aliquid significans’, waarmee de opbouw wordt aange- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven; Sanctius spreekt van ‘minima pars orationis’. In de scholastische grammatica wordt het woord drieledig beschreven:
Met dit laatste kan men het woord ‘horizontaal’ en ‘verticaal’ beschrijven. Hoe moeten wij nu het begrip ‘woord’ opvatten nadat wij alle varianten hebben gezien? Wellicht is het prisciaanse model in ‘maximale’ zin,Ga naar eind444 rustend op aristotelische principes, het beste als achterliggend model te beschouwen: elke eenheid wordt in principe in het systeem ‘naar boven toe’ en ‘naar beneden toe’ bekeken, als volgt weergegeven: In de Nederlandse werken treft men dezelfde indeling aan, al wordt de term zelden nader beschreven, aangezien impliciet de onderdeelbenamingen etymologia en woord op één lijn worden gezet. De definities van Kók en Leupenius zijn zowat de enige omschrijvingen: Woordt is een deel der Reden/ welk zelf iet be-tekent/ en in gheen be-tekenende delen kan ghe-deelt worden. (Kók 1649, 9) Uit de behandeling en de plaats in de grammatica kan men opmaken, dat het begrip onveranderd uit de Latijnse grammatica (maar wel uit verschillende stromingen) is overgenomen. Het lidwoord is ten opzichte van de Griekse grammatica als een ‘grammaticaal encliticum’ te omschrijven, d.w.z. in grammaticaal opzicht binnen het woord gehaald als aanduider van naamvallen en geslachten in een buigingssysteem dat defectief is geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.2 Definitio, divisio en proprietates: de logische onderlaagGeheel volgens het aristotelische principe wordt het genus ‘woord’ verdeeld in species, woordklassen, die vervolgens hun eigenschappen hebben; dit gaat in drieën:
De indeling in woordklassen (species) gaat op grond van vorm- en betekeniskenmerken. Er is veel geschreven over het kenmerkensysteem, de literatuur daarover is in vooral in hoofdstuk I en II uitvoerig aan de orde geweest. Sinds Luhrman 1984 heeft de term ‘Woordsoorten-Accidentia-Model’ (WAM) als typering van de antieke en klassieke grammatica ingang gevonden, naast het minder op het beschrijvingsmodel gebaseerde ‘Word based grammar’ (o.m. Robins) of ‘Word and Paradigm model’. Luhrman komt als volgt tot deze term: De grammatica [...] an Dionysius Thrax, kan beschouwd worden als de eerste vertegenwoordiger van een type grammatica dat tot ver in de moderne tijd onveranderd blijft. Inhoudelijk wordt een grammatica van dit type gekenmerkt door een sterk accent op de woordsoortenleer. Weliswaar kan zo'n grammatica tevens een min of meer uitgebreide klankleer, prosodie of syntaxis bezitten, steeds vormt de bespreking van de diverse woordsoorten de kern van het werk. In de woordsoortenleer zelf valt de nadruk dan weer op de inflectionele morfologie. [...] Gegeven deze oriëntatie achten we de term ‘Woordsoorten-Accidentia-Model’, afgekort ‘W.A.M.’ gerechtvaardigd. (13) Een bezwaar tegen deze typering kan zijn, dat zij gebaseerd is op etymologia en daarmee niet zuiver het hele beschrijvingsmodel, de methode van beschrijven als geheel pakt. Als typering van het onderdeel etymologia kan ik het geheel onderschrijven. Het lijkt nu alsof het grammaticamodel na de verdeling in letter-lettergreep-woord-zin moeiteloos overgaat in woord-woordsoorten, maar dat is niet waar, zoals uit de bespreking hierna zal blijken. Voor de Nederlandse werken gaat de gebruikte term (WAM) voor etymologia zonder moeite op, inclusief de ‘hapering’ in het beschrijvingssysteem, die te vinden is in de toepassing van divisio en accidens. Laten wij eerst even naar de toepassing kijken. De eerste verdeling (divisio) van ‘woord’ geldt de eigenschap (proprium) flexie: woorden hebben flexie of niet.
dictio ⇒ variabilia + invariabilia
Vervolgens deelt men in woordklassen in: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandse grammatica's volgen deze verdeling (divisio) in buyghelyck/veranderlik en onbuyghelyck/onveranderlik. Ook in de Nederlandse werken keert de voortzetting van divisio binnen de woordsoorten niet helder terug. Hieronder is de grootste gemene deler van de indelingen weergegeven in moderne spelling, omdat uitputtend opnemen van varianten ons het zicht op de overeenkomsten belemmert. Het is een ‘maximaal’ overzicht, waarbij de onderstreepte kenmerken door sommige grammatici naar voren zijn gehaald als ‘gemene’ toevallen/eigenschappen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In alle grammatica's zien wij het woordsoorten-accidentiamodel terug zoals dat in de Latijnse grammatica te zien is, inclusief de grensgeschillen tussen divisio en accidentia. Moeite heeft men, het is in beide overzichten te zien, met de grens tussen indeling en accidens, het oude probleem, waarover Sanctius al het een en ander heeft geschreven. Ook nu ziet men soms qualitas optreden als indelingsaccidens. Divisio Het probleem is uiteindelijk terug te voeren op de filosofische vraag wat als deel van substantia te beschouwen is, en wat als accidens, als ‘anclevende’ eigenschap zou Stevin zeggen. Als een woordsoort in te delen is in verschillende betekenissen, bijvoorbeeld bij het pronomen bezittelijk, persoonlijk enz., is dat dan een substantiële of een ‘anclevende’ eigenschap? Vooral Apollonius Dyscolus had de indeling van woorden bepleit op grond van een ‘wezenskenmerk’ in semantische zin; verdere beschrijving zou dan gaan via morfosyntactische kenmerken. Deze methode sluit aan bij die van Aristoteles en kan waarschijnlijk gelden als de oorspronkelijke opzet. De filosofische herkomst verlangde een definitio, divisio ⇒ species en vervolgens beschrijving via proprietates. De grenzen tussen deze drie lagen, daar kwamen de grammatici niet uit, al heeft Sanctius er een aardige oplossing voor bedacht door de accidentia puur distinctief te hanteren. Zo verdeelt (divisio) hij nomen in substantivum en adjectivum via genus: Adjectivum, genus non habet, sed terminationes ad genera (...). Toch was dat geen oplossing, want in een ‘logische’ beschrijving hoort divisio op verschillende niveaus terug te keren (het terminologische probleem genus-species kan men in het verlengde hiervan zien), al kan een indeling natuurlijk tot stand komen op grond van + of - een bepaalde eigenschap. Sanctius was de enige overigens niet: Varro, die alleen formele criteria gebruikte om woorden in te delen, onderscheidde woorden + naamvallen (nomina), woorden + tijd (verba), woorden + beide (participia), en woorden + geen van beide. Zonder moeite zijn hierin de aristotelische beschrijving te herkennen. Een goede formele taalbeschrijving kon hier echter onvoldoende mee tot stand komen. De grammatici zaten dus met het probleem dat binnen de beschrijving van de woordsoorten het onderscheid tussen (onder)verdeling en (inflectionele en andere) eigenschap (accidens) problematisch werd. In feite was de methode van beschrijven ook in de eerste twee onderdelen van de grammatica gebruikt, maar in dit gecompliceerdere deel uit deze moeilijkheid zich in de terminologische onzekerheid: divisio en qualitas/significatio lijken geen vaste plaats in het model te hebben. Het is niet onverstandig nog even naar de Griekse bronnen terug te keren. Als een woord betekenis heeft (*sêmainein), dan kan het woord via bepaalde morfosyntactische eigenschappen zijn betekenis passen in de functie die het op een bepaald moment heeft (*prossêmainein). Deze eigenschappen konden opgesomd worden, waarbij er zich zoals in elke classificatie zaken voordeden die niet in het systeem pasten. Nu had het indelingssysteem een dichotomisch karakter, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar dat kon werd een derde mogelijkheid in die termen gepast (bijvoorbeeld *oudeteron = geen van beide, onzijdig). In dat kader moeten Aristoteles' *sundesmoi geïnterpreteerd worden: na subject en predicaat een restklasse. In een rigide tweedeling krijgen wij normaal gesproken gedwongen een onderschikking: De Stoa ervoer dit als een trichotomie, kon dit ook zo ervaren omdat men de wereld drieledig zag en dit dus als een ‘natuurlijke’ indeling zag: werkelijkheid - denken - taal (zaak-begrip-woord en spraakklank-woord-constructie enz., zie Pinborg 1975: 94, Barwick 1957: 53 en anderen). De indeling van de tijden van het werkwoord (in drieën, of in tweeën met verdere subklassen) is van deze indelingsprincipes een goed voorbeeld. Vanaf Dionysius Thrax kan men niet alleen met divisio werken: Dionysius werkte met op empirische gronden verkregen vormeigenschappen, die rustig 4, 5 of 6 in aantal konden zijn. Daarmee schoof divisio als het ware ‘naar achteren’, zo men wil ‘naar links’ en kwam op een ander niveau. Divisio zorgt dus voor de verdeling in subklassen en geeft de logische verdeling van genus in species weer. Deze termen komen regelmatig voor in de grammatica's, maar ontmoeten daar grammaticale termen met gelijke benaming, dus homoniemen. Petrus Helias merkte de discrepantie tussen de filosofische en de grammaticale termen al op. Sanctius 1587 zegt dat de grammatici hier verwarrend aan het werk zijn geweest: [...] haec nomina confusè aliquando à Grammaticis sunt inposita. Het zijn, aldus Sanctius, logische termen die worden gebruikt in alle wetenschappen, maar daarnaast maken grammatici gebruik van homonieme termen. In de meeste gevallen worden de begrippen (divisio: genus ⇒ species) overigens niet genoemd, maar wèrkt men ermee. Grammatici delen de woorden in in (taalkundige) categorieën. Op grond waarvan doen zij dat? Op grond van het feit dat woorden verschillende kenmerken en functies en betekenissen hebben. Die kenmerken zijn filosofisch gezien géén subklassen, maar behoren het woord toe. Daarmee zijn wij terug op het punt van daarstraks: de combinatie divisio-accidens bij Dionysius. Overigens biedt Petrus Helias een oplossing voor de discrepantie tussen grammaticale en filosofische accidentia: de metafoor! Veelbetekenend in dit verband is dat onder meer bij Isidorus accidentia species genoemd worden: daaruit blijkt dat bij menigeen de zojuist aangekaarte discussie niet leefde en gewoon ten behoeve van de grammatica met indelingen, van welke soort ook, gewerkt werd. Eén van de accidentia nu is significatio (betekenis) en het lijkt erop dat vooral dàt accidens, naast qualitas (hoedanigheid), ‘anclevende’ eigenschappen bevat, die in feite indelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Systematisch gezien is de indeling van grotere gehelen in delen op een gegeven moment problematisch, waar zij stuit op een ‘rastersysteem’ van kenmerkende eigenschappen: een indeling volgens [+kenmerk] of [-kenmerk]. Men zou van een ‘horizontale’ indeling kunnen spreken in zo'n geval, waarbij de indeling in subklassen ‘verticaal’ genoemd zou kunnen worden. Daardoorheen lopen de semantische, morfologische en syntactische eigenschappen. Geformuleerd wordt een en ander met: ‘est bipertita’ (Donatus), ‘sunt ...’ . Men legt geen rekenschap af van de keuze bij de verdeling. Hoe pakt dit binnen etymologia nu precies uit? Op grond van betekenis- en vormeigenschappen wordt allereerst een definitie gegeven. Deze moet het proprium van de aangeduide eenheid, in dit geval een woordsoort, bevatten. Dit past in een methode zoals die al bij Porphyrius gestalte kreeg: praedicabilia: definitio, proprium, [differentia], genus, accidens De te prediceren zaken worden gedefinieerd, ingedeeld en geprediceerd. De definitie moet iets wezenlijks bevatten: voor het nomen is dat substantie en kwaliteit, voor het verbum actio vel passio, modi en tempora. Deze wezenlijkeGa naar eind445 zaken bevatten taalkundig gezien morfosyntactische kenmerken. Het is niet verwonderlijk dat er discussie was over de betekenis, zowel wat de definitie als wat het kenmerk betreft. Wat als wezenlijk (Stevin: onscheydelick) van de woordklasse wordt gezien, belandt in de definitie, maar kan toch daarnaast als onderscheidend kenmerk worden gebruikt. Het woord wordt in woordsoorten verdeeld. De woordsoorten op hun beurt krijgen een definitie en een vormbeschrijving. In zijn algemeenheid kan men zeggen dat kenmerken eigenschappen zijn, die aan de woordsoort of een subklasse ervan als geheel toebehoren. Achter het kenmerk, bijvoorbeeld het kenmerk getal, komt dan in dit geval enkelvoud en meervoud, of achter genus verbi komt activum, passivum, neutrum. Er zijn echter ook zaken binnen de kenmerken, die blijvend toebehoren aan de woordsoorten, d.w.z. aan een deel ervan. En dáár komt divisio in feite binnen de kenmerken, op een ander niveau weer terug. Het kenmerk geslacht bijvoorbeeld deelt (in tegenstelling tot getal) in principe woorden in naar mannelijke, vrouwelijke enz. woorden. Het blijkt in de praktijk dat kenmerken soms gemakkelijk op het niveau van divisio gelezen kunnen worden. Omgekeerd kan men ook zeggen: verdelingen kunnen worden ondergebracht in kenmerken. De grammatica heeft dit onderscheid tussen verdeling en kenmerken (divisio en accidentia), dat in de leergang wordt uitgewerkt in de dialectica, nimmer glashelder in de taalbeschrijving kunnen uitvoeren, mede door de vermenging van grammaticale classificatie en logische categorieënleer: in de antieke logica viel accidens immers samen met het Griekse *sumbebêkos, met de woorden van Stevin (1585: 19): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den grondt, is daer Yet aen cleeft, ende dat Yet, vvort des Grondts anclevende ghenoemt. De moeilijkheid is inmiddels van methodologische aard. De Groot & Medendorp 1986: 137 formuleren haar aldus: ‘Intelligentie’ in deze zin [als biologisch systeem] is ook als een eigenschapsbegrip [...] te lezen, maar dan niet van een individuele mens maar van de mens als soort, in tegenstelling tot andere soorten [...]. Voert men ‘intelligentie’ op als een subsysteem van de menselijke persoonlijkheid in het algemeen, dan zijn er weer verschillende betekenisvarianten te onderscheiden. En op blz. 101: Ieder systeembegrip, Bs, verandert in een bijbehorend eigenschapsbegrip, Be, - springt over', om zo te zeggen van de ene betekeniscategorie naar de andere - zodra voor een Y (of voor Y's in het algemeen) de vraag wordt gesteld:‘Is Y een B (of niet)?’ [...] Het handelt hier nog steeds om de grens tussen eigenschapsbegrippen (predicaten) en systeembegrippen! Termen die een eigenschapsbetekenis aangeven, zijn ook te lezen (en te gebruiken) als verwijzend naar een systeem. Kortom, doorslaggevend lijkt in deze het gebruik van de term, de plaats die een term krijgt in een systeem. De onduidelijkheid is nu enigszins ingeperkt: divisio kan als we uitgaan van de opgestelde schema's links of rechts van de woordsoorten èn van de kenmerken plaatsvinden. Het hangt van de grammaticus af waar sommige verdelingen geplaatst worden. Er blijven echter vragen: waarom zijn substantief en adjectief één woordsoort, terwijl de bundel kenmerken verschilt? De grammatici hebben daarin nog lang een filosofische echo laten klinken: deze zorgde ervoor dat het adjectief alleen kon bestaan (gedacht) bij het substantief, immers een zelfstandigheid bevat bepaalde eigenschappen. Beide zijn onderdelen van de eenheid nomen, die als een NP gedacht zou kunnen worden.Ga naar eind446 In die gedachtenlijn is het adjectivum de accidentia dicht genaderd: Scaliger meent ook dat adjectieven nooit substantieven kunnen worden, omdat een accidens nimmer de plaats van substantia kan innemen. Hoe het dan moet met eigennamen als Juliana, kan hij volgens Sanctius ons dan ook nooit vertellen. Inmiddels zijn wij de kern van de beschrijvingsmoeilijkheid in de logische grondlaag van de grammatica genaderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.3 Qualitas en significatioHet is al uiteengezet dat onder qualitas en significatio eigenschappen van woordsoorten vallen die leiden tot subklassen. Qualitas werd door Priscianus niet in filosofische zin gebruikt, maar in semantische zin: een nomen ‘distribuit’ ‘communem vel propriam qualitatem’, een pronomen betekende ‘substantiam sine aliqua certa qualitate’, waarmee qualitas zeker niet gelijk te stellen is met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
accidens, maar de lexicale inhoud van het woord wil vatten. Adjectieven dienden volgens hem ‘ad manifestandam eorum substantivorum qualitatem’, om kwaliteit van de substantiva kenbaar te maken. De moeilijkheid bij het pronomen zit in het verschil tussen de substitutiegedachte (Priscianus) en de deiktische (demonstrativum) en anaforische (relativum) taak van het pronomen bij andere grammatici. Hoe moest deze bij het pronomen worden aangegeven? Daarbij komen wij terecht bij de vraag die sedert Aristoteles werd gesteld: hoort een eigenschap tot de essentia van een woord (ousia) of tot de proprietates? Welnu, een woord kan -- zo ziet men het in de middeleeuwen ook terug, en zo bespreekt Vossius het ook -- niet essentialis zijn als het niet tegelijkertijd betekent.Ga naar eind447 Significatio hoort dus tot de essentie van het woord en staat los van het ‘anclevende’. Wat qualitas betreft gold dezelfde redenering, eveneens bij Vossius, maar de achterliggende situatie is anders. De prisciaanse definitie van het nomen als substantia en qualitas zien wij in de middeleeuwen terug als: substantia = de individuele zaak, althans de denotatie ervan ⇒ materia; qualitas = de universele aard waar de zaak aan deelneemt en het determinerend begrijpen ervanGa naar eind448 ⇒ forma Zo werd het bestaan van het universele aan het individuele herkend. Bij het zien van het woord als teken kon qualitas gemakkelijk opschuiven naar de accidentia. In de vroege middeleeuwen rekende men met ‘dichter bij het wezen staande accidentia’ en ‘verder ervanaf staande’, waarmee deze kwestie in een substantia/accidentiasysteem kon worden geplaatst.Ga naar eind449 Daarmee vroeg men zich nog lang af of Aristoteles en anderen met dit systeem nu de symbolen classificeerde, of wat zij symboliseerden, de woorden dus of de zaken. De ambiguïteit van het notatiesysteem binnen de grammatica beperkte zich tot deze kenmerken. Dat een substantia ‘gekwalificeerd’ kon worden met de toegekende eigenschappen (accidentia), zal zeker hebben bijgedragen tot de verschuiving van qualitas naar de accidentia. Het is daarnaast niet verwonderlijk dat de ‘hoedanigheid’ van de verschijning en de ‘betekenis’ grammaticaal soms dooreen gaan lopen.
Qualitas staat als ‘indelingsaccidens’ voor de verdeling
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Significatio staat voor een verdeling
Species wordt hiernaast gebruikt voor een indeling
Potestas wordt gebruikt
In de Nederlandse grammatica'sGa naar eind450 wordt qualitas vertaald als hoedanigheidGa naar eind451 en is te vinden als onderscheiding proprium-apellativum, als betekenis bij de pronomina en personale-impersonale, als indeling bij de bijwoorden (onscheidbaar en scheidbaar). Voor de indeling naar betekenis van adverbia, conjuncties enz. wordt onveranderlijk betekenis gebruikt. Kók gebruikt gedaante voor de indeling van het nomen in substantivum-adjectivum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.4 Declinatio, motio en casusHet al dan niet buigbaar zijn is een van de belangrijkste indelingscriteria gebleken. Van meet af aan zijn de woorden ingedeeld in declinabilia en indeclinabilia. Buiging is altijd gemakkelijker begrepen en toegepast dan gedefinieerd. Het al dan niet gebogen kunnen worden heeft geleid tot genoemde tweedeling van de woordklassen. Declinatio valt oorspronkelijk in feite te verdelen in:
Varro stelt met de thesis der woorden ook direkt de klisis. Het algemene begrip declinatio geldt als het produktieve van de taal. Daardoor kan een taal groeien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat in een zich herhalende articulatie declinatio wordt genoemd op het woordvlak, is ordinatio op zinsniveau. De stoïci lieten alle buigingen en afleidingen onder het begrip klisis vallen en daarin heeft Varro hen gevolgd. Deze klisis viel in tweeën uiteen: een groep die met de vormverandering dezelfde betekenis hield als het grondwoord (buiging, verkleinvorm, vergrotende trap, getal, geslacht) en een groep die een ander betekenisterrein ging beslaan. De Alexandrijnen noemden die laatste groep afleidingen declinatio voluntaria en lieten deze buiten hun analogieprincipes. Daarmee werd het begrip declinatio ingeperkt tot eigenschappen die te vinden zijn in:
En eigenlijk kwam declinatio in een nog beperkter gebruik terecht in de praktijk, namelijk:
Het begrip motio heeft door het feit dat de verzameling enigszins ‘negatief’ tot stand gekomen is, altijd minder scherpe grenzen gehad dan het latere declinatio, maar is in feite de opvolgster van de declinatio voluntaria. Met de verdeling in nomina die van vorm veranderen, maar in wezen hetzelfde begrip blijven en nomina die door vormverandering ook een ander begrip worden, is het begrip motio in het geding, dat wij bij Varro en bijvoorbeeld bij Kók terugzien. Het onderscheid tussen ‘buiging’ en ‘afleiding’ is gemaakt, ofschoon men er grammaticaal nog niet veel mee deed. Declinatio werd aanvankelijk dus ruim gebruikt, naast variatio en ook als conjugatio, maar beperkte zich allengs tot de flexie aan de kant van de naamwoorden. Vervolgens werd declinatio als genus verdeeld in de 1ste, 2de, 3de enz. subklasse:
Er is door de Grieken veel onderzoek verricht naar het wezen van casus, de naamval. De term komt van de gedachte dat het woord in gebruik ‘valt’, en dat doet het recht (rectus) of scheef (obliqui). Aristoteles zegt dat *philônos, philôni e.d. niet rechtstreeks nomina zijn, maar ‘naamvallen van nomina’, nomina in tweede instantie: zij kunnen geen proposities vormen met het verbum. Hetzelfde geldt voor de tijden van het werkwoord, eveneens ‘naamvallen van het verbum’ genoemd (*ptôseis rhêmatos). De functie is blijkbaar zo belangrijk, dat men het over aparte (id)entiteiten heeft. Bij Priscianus zien wij een veel morfosemantischer benadering: de buiging van een naamwoord of andere buigbare woorden, die aan het einde van een woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsvindt, is een naamval (V, 64). Gedurende de vroege middeleeuwen verandert er weinig; bij de Modisten beantwoorden de naamvallen de vragen quod, cuius, cui, quem en a quo, een logische benadering parallel aan de taalkundige. De humanisten brengen vorm en functie weer dicht bij elkaar. Het hebben van casus is steeds een distinctief kenmerk geweest, gehanteerd om de nominale kant van de woordsoorten te kenmerken. In de meeste definities van het naamwoord wordt het als specificerende eigenschap aangemerkt. De verschillende naamvallen zijn de species van het kenmerk casus en hebben als ideaaltype vorm en functie: wij kennen ze als nominativus, genitivus, dativus, accusativus, vocativus en ablativus, stuk voor stuk aanduidingen van de functie in de zin. Daarmee bevat de naamval voor het Grieks en Latijn een flink stuk functionele zinsleer. Daardoor is het echter ook gebeurd dat verschillende functies binnen één naamval(svorm) te vinden zijn. Dat werd als divisio binnen de naamval geaccepteerd, maar kreeg toch scherpere kanten bij de vertaling in minder geflecteerde talen. De discussie is uitvoerig behandeld in hoofdstuk I en in hoofdstuk VII en komt in het kort hierop neer. Het Nederlands heeft geen compleet naamvallensysteem meer, waardoor naar steun gezocht wordt om het aantal vormen/functies toch weer te geven. Het lidwoord dient zich daarbij aan als casusindicator en ook de voorzetsels worden in feite soms ‘morfologisch’ bekeken. In tegenstelling met bijvoorbeeld de Engelse grammatici hebben de Nederlandse grammatici geen enkele moeite met het toevoegen van het lidwoord. Er is steun voor in de Griekse grammatica en het verandert op zichzelf niets aan het beschrijvingssysteem. Algemeen wordt het lidwoord gezien als de indicator van naamval en geslacht, omdat het iedereen al duidelijk is dat het lidwoord in het paradigma van het nomen hoort. De enige die uit het laatste ook grammaticale conclusies trekt, is Ampzing als hij zegt: [...] de ende het, die maer ledekens der naemwoorden, ende derhalven geen deel van eene rede sijn, ende dies ook geen deel van een twe-woord konnen worden [...]. (39) In feite bevestigt Ampzing hiermee de puur grammaticale status van het lidwoord. Hoe hij dat zou verwerken in een complete schoolgrammatica, weten wij helaas niet. De Nederlandse grammatici weten met de naamvallen nog niet goed wat te doen. Men stelde zich voorlopig tevreden met het aanbrengen van een model en notatie van de vormen. De Twe-spraack merkt bij de naamval op: Merckt dat onze namen ghelyck oóck de Hebreeusche doen / int buighen gheen verandering hebben / dan inden Barer [...]. (75) In dit citaat valt op dat men een beroep doet op een heilige taal en dat men uitgaat van een parallellie van vorm en functie. Vanuit die aanname trekt Van Heule 1633 de conclusie: wij hebben minder flexie en dus minder naamvallen. Van Heule en Leupenius hebben getracht de vormkant van de naamval te benutten, maar konden die toch niet geheel buiten de functies van de zin houden. Dit leidde ertoe dat Van Heule naar de dialectica ging kijken, de duidelijkste aanwijzing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat vooral de grens tussen de verschillende onderdelen een verdere aanpassing van het model aan de volkstaal heeft tegengehouden. In Van Heules syntaxis lezen wij: Alle Werk-woorden die eene gevinge ofte ontneminge beteykenen/ die begeren tot haer het derde geval [...]. (122) en: De gront van het Werkwoort/ is het geene daer de Werkinge op spreekt/ als Ik doe dat, hier is/ Dat de gront van het Werkwoort [...]. (93) Het object is dus datgene waarop de handeling van het werkwoord zich richt, het is het complement met een bepaalde betekenisrol. Met dat al mogen wij ervan uitgaan dat de combinatie van vorm en functie een etymologia-aangelegenheid was. Tot slot zij nog gewezen op de aansluiting die Kók zocht bij Vossius en daarmee bij gebruik van het begrip motio, waarin hij een uitzondering is.
Over het aantal naamvallen ten slotte is nog wel eens discussie geweest. Voor het model als zodanig is het niet van doorslaggevend belang, omdat ook binnen de vier of zes naamvallen dezelfde kwesties spelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.5 ComparatioComparatio bevat de gradus comparationis en staat soms rechts van het nomen, soms rechts van adjectivum, waarbij het dus als accidens valt onder de indeling substantief-adjectief, die op zichzelf onder qualitas kan vallen. Het wordt soms ondergebracht bij het accidens species. Bij Charisius (4de eeuw) kunnen wij lezen dat het eigenlijk om twee en niet om drie trappen gaat (vergrotende en overtreffende), maar algemeen wordt toch de verdeling in drieën, inclusief nultrap, gehanteerd: positivus, comparativus, superlativus. Het valt soms onder motio. Het is vertaald met vergelijking of vergroting. Het onderdeel comparatio van bijvoeglijke naamwoord en bijwoord (Lingua Teutonica) valt bij Van Heule onder significatio en later onder qualitas. Bij Kók maakt het deel uit van buiging, verdeeld in getal en vallen enerzijds, en beweging en vergelijking anderzijds, vgl. Varro's motio. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.6 GenusHet is al aangegeven dat de verdeling van genus in species een gegeven uit de dialectica is, die bij elke wetenschappelijke beschrijving voorkomt, impliciet of expliciet. Het grammaticale genus is daar natuurlijk mee verwant, maar duidt als accidens wel een specifieke verdeling aan: genus sexus (bij de nominale woorden (nomen, pronomen, participium)) en genus verbi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genus sexusVarro noemt genus declinationis en in die zin lijkt ‘genus’=geslacht als term een ellips, temeer daar men daarnaast spreekt van ‘genus verbi’. Uit de verdeling komt in wezen een tweedeling naar voren: mannelijk en vrouwelijk, waar het derde geslacht *oudeteron, neutrum, geen van beide heet. De verhouding tussen natuurlijk en taalkundig geslacht is, zoals wij van Aristoteles weten, al sinds Protagoras onderwerp van beschouwing. De formele benadering via woorduitgangen zien wij vanaf Apollonius Dyscolus, waarop Priscianus trouwens teruggaat en waaraan hij niets toevoegt. De scholastische grammatica legt de verbinding met de dialectica:
Hieruit spreekt het standpunt, dat genus alleen in lexis een formele categorie is. Sanctius 1587 spreekt van woordeinde bij adjectieven, van woordgeslacht bij substantieven. Vossius 1650 waarschuwt ervoor dat genus wel een ‘discrimen nominis secundum sexum’ is (10), maar dat geslacht niet altijd fysiek moet worden opgevat, maar ook grammaticaal.Ga naar eind452 Van meet af aan zijn pogingen ondernomen tot beregeling te komen via het woordeinde (waarvoor ‘regulae speciales’ golden). De grote lijsten met uitzonderingen (‘excipiuntur’, ‘anomala’) vormen een niet onaanzienlijk bestanddeel van de meeste Latijnse grammatica's. In de Nederlandse situatie krijgt naast de uitgang van het woord vooral het lidwoord een taak de geslachten aan te wijzen. De situatie is vergelijkbaar met die van het Frans en andere moderne talen. Het lidwoord wordt in veel literatuur een syntactisch criterium genoemd, maar dat is, getuige o.m. reacties als die van Ampzing, een nogal hedendaagse benadering. De geslachtsregels vormen een zorgelijk onderwerp voor onze grammatici, aangezien ook op dit terrein in de veelheid der varianten nog naar een norm moet worden gezocht. Het ‘multi errant’ klinkt ook hier veelvuldig. We kunnen constateren dat het geslacht met alle worstelingen daarbij compleet in de volkstaalgrammatica is overgenomen. De vertaling is algemeen geslacht en met een mengeling van semantische en formele criteria komt men tot de volgende indelingen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kók probeert de splitsing in natuurlijk en grammaticaal geslacht in navolging van Vossius en uiteindelijk Priscianus door een extra geleding zichtbaar te maken. Het bijvoeglijke naamwoord kent twee of drie geslachten (omnis generis). Behalve bij nomen is sprake van genus bij pronomen, evt. participium. Genus verbi Een van de lastigste hoofdstukken uit de geschiedenis van de grammatica is het accidens genus verbi, ook significatio geheten. Hier hebben wij te maken met een specifiek indelingsaccidens, waarbij de naam aan genus-species beantwoordt. Een verbum geeft een handeling weer, en volgens Aristoteles is alle handeling actief of passief; van iets daartussenin kan geen sprake zijn. In de taal is dat anders: er zijn werkwoorden genoeg aan te wijzen die niet actief of passief zijn, maar iets daartussen: voorbeeld sedeo, in het Grieks natuurlijk al het medium. Donatus heeft er vijf: activa, passiva, neutra, deponentia, communia, zoveel mogelijk via formele criteria verkregen. Pompeius na hemGa naar eind453 ziet een verschil tussen het accidens genus en significatio, hoewel actief en passief ook onder dat accidens worden gerangschikt. Het verschil zou dan gaan om accidens of substantia, waarbij genus het eerste en significatio het tweede begrip betrof. Bij Priscianus treffen we echter ‘Significatio vel genus’, waarmee een zekere uitwisselbaarheid niet uitgesloten is, al lijkt genus zich meer op de morfologie te richten en significatio meer op de betekenis. Bij Isidorus is daarvan een zekere bevestiging te krijgen, wanneer deze zegt: ‘In persona verbi agentis et patientis significatio est.’ De onduidelijkheid binnen de verdere indeling komt vanuit het verbum neutrum, dat soms gereserveerd wordt voor verba op -o die geen passivum kennen, maar soms ook voor impersonalia en specifiek het werkwoord esse, dat zich als zelfstandig werkwoord onttrekt aan activum of passivum en op een ander plan staat. De Nederlandse grammatici spreken van geslacht, of laten de indeling onder wel of niet genoemde divisio vallen. Het genus neutrum zien wij terug als geschieden, generlei werkwoord of werkwoord des derden geslachts, waarin de klassieke problemen zijn overgenomen. De beide andere genera heten: werkende of bedrijvende werkwoorden en lijdende werkwoorden of lijdwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wezen of zijn en Worden worden ‘zelfstandige werkwoorden’ genoemd, verba substantiva in aansluiting bij de verba neutra. In dit hoofdstuk komen Van Heule en Kók tot een verbum auxiliare, een helpwoord, dat in minder synthetische talen een noodzaak is. Men zou de rol van het auxiliare kunnen vergelijken met dat van het lidwoord, als onvoltooid en voltooid passief-aanduider. Het is vanuit de etymologiagedachte begrijpelijk dat ‘helpwoord’ + hoofdwerkwoord als één geheel (Gestalt) worden gezien! Een semantische benadering steunt dat ook, zoals de jongste taalkundige ontwikkelingen wederom aantonen. De hier geschetste indeling kan ook rechtstreeks achter het werkwoord komen, waarmee het divisio wordt, links van de accidentia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.7 NumerusOver het getal, te verdelen in singularis en pluralis, en voor het Grieks dualis, is naar verhouding weinig discussie geweest. Soms wordt numerus gebruikt voor divisio (woorden + of - numerus) en dan staat het links van de woordsoorten. Aangetekend kan worden dat men het in de middeleeuwen zag als ‘proprietas divisibilitatis’. Numerus behoort in feite tot declinatio, en kent net als genus naast enkel- en meervoud ook geen van beide. Voor collectiva werden benaderingen als meervoud naar intellectus bedacht, want men zag dat vorm en betekenis ook bij numerus soms gescheiden wegen gingen. Ook komt men de redenatie tegen dat er maar één getal is: meervoud, een poging met de nultrap om te gaan (vgl. comparatio). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.8 ModusOok in de wijze waarop de verhouding tussen taaluiting en werkelijkheid gestalte wordt gegeven in een bepaalde werkwoordsvorm, is het ideaaltype de gelijke aanwezigheid van vorm en betekenis. Om formele redenen wil Vossius dan ook niet meer het gebruik van ‘optativus’. Eigenlijk zijn de modi zowat de oudste retorische onderscheidingen, die taalkundig belegt werden door Dionysius Thrax. Ofschoon bij semantische onderscheidingen het aantal telkens uitbreidbaar blijkt, zijn in de grammaticale overlevering vijf modi in zekere zin gestandaardiseerd: indicativus, subiunctivus/coniunctivus, optativus, imperativus, infinitivus. De Nederlandse grammatici nemen, als zij de wijzen behandelen, de indeling in vijf over. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.9 Tempus en conjugatioHet accidens tempus heeft als ‘ideaaltype’ een tijdsaanduiding, gepaard gaande met een vormverandering. Aristoteles heeft tijd tot het distinctieve kenmerk van het werkwoord gemaakt. Ook de tijd was een ‘verschijningsvorm van het werkwoord’, Aristoteles zegt uitdrukkelijk dat hij de tijd van een werkwoord, in feite het gebruik van een werkwoord in andere tijden dan het praesens, geen werkwoord wil noemen maar ‘tijd van het werkwoord’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tijd krijgt in de dialectica der stoïci weinig aandacht. Het morfologische kenmerk tempus is door hen nergens expliciet in verband gebracht met het lekton. Men komt in de fysica de drie tijden tegen: verleden, heden en toekomst. Zij delen de tijden in in bestemde (*hôrismenoi) en onbestemde (*aoristoi) en houden het oog op het voltooide aspect (*suntelikos) en het onvoltooide, duratieve (*paratatikos). En dit stramien wordt op de drie fysieke tijden toegepast. De toekomst is onbestemd en valt dus onder de *aoristoi. Schematisch voorgesteld (zie ook 1.4.5): Onder ‘tempus’ geeft Priscianus het onvoltooid aspect van de tegenwoordige tijd aan (‘quod contineat’), ‘praesens imperfectum’. Met de verleden tijd zit dat anders; die heeft naast het onvoltooid ook een voltooid aspect (‘si ad finem perveniat praesens inceptum’) en als dat verder terug ligt, is het plusquamperfectum. Het futurum ‘ex praesenti nascitur’; de verdeling in voltooid en onvoltooid acht Priscianus voor het Latijn minder raadzaam. De Nederlandse grammatici volgen in principe het Latijnse tijdensysteem, althans naar het semantisch aspect ervan, want qua vorm zitten zij met het probleem van de overwegend perifrastische tijden. Met de toevoeging van het hulpwerkwoord passen de Nederlandse grammatici de categorieën in in het overgeleverde systeem. Conjugatio behandelt de groepen vormvarianten, zoals declinatio dat doet bij de naamwoorden. De overlevering kent vier conjugaties, die waar mogelijk wordt overgenomen. Het interessante ervan is het synchronische vormensysteem, dat in de twintigste eeuw opnieuw werd ‘uitgevonden’ door de structuralisten, nadat de historische taalkunde haar best had gedaan de oude klassen te determineren. Noordzakelijkerwijs moet er met restklassen gewerkt worden, met anomala. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.10 Species en figuraHoewel species ook in logische zin (subklasse) wordt gebezigd, gebeurt dat veelal goed gescheiden van de grammaticale term. Species duidt op de afleiding, op grond waarvan men woorden kan onderscheiden in primitivae en derivativae. De verbinding met de ‘logische species’ kan wellicht bij Apollonius Dyscolus worden gevonden, die zegt: ‘De verlenging van het woordeinde heet species, omdat deze verandering aan het eind van het woord aan het woord als het ware een nieuwe vorm geeft, die het woord blijft doen herkennen.’ Bij pronomen en verbum heet zo'n verschijnsel persoon! Het is een interessante morfosemantische draai die aan species wordt gegeven, waaraan in de historiografische litera- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuur weinig aandacht wordt besteed. Schematisch weergegeven is Apollonius' visie: De betekenis van species is hier een taalkundige en minder wat Padley 1976:167 noemt ‘semasiological’, aangezien dat kenmerk handelt over de in essentie oorspronkelijke woorden (fons). De daarvan afgeleide woorden hadden natuurlijk noodzakelijkerwijs een andere vorm. Sanctius merkt dan ook op dat er nogal wat verwarring heerst in de termen. We komen species nu eens tegen als forma, dan weer als figura. ‘More Logicô’ noemt men echter species ‘partes generi subjectas’, zodat van lego de species zijn legens, lectio, lector, wat Varro trouwens onder declinatio liet vallen. Vanwege de gebondenheid aan vorm is het kenmerk figura, dat te onderscheiden is in simplex en compositum en in twee- of driedeling ook decompositum, in de grammatica's eigenlijk niet helder meer te onderscheiden. Het een is semantisch, het ander morfologisch. In de Nederlandse grammatica's vormen deze accidentia geen onderwerp van discussie; hun plaatsen in het model vindt men terug, als algemeen accidens links van de woordsoorten (Kók) en als accidens rechts. De onduidelijke grens tussen species=oorspronkelijk/afgeleid, met haar logisch-semantische herkomst, en figura=enkelvoudig/samengesteld is vooralsnog ongewijzigd in de Nederlandse grammatica's overgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2.11 PersonaAristarchus gaf aan het pronomen ‘het persoonlijke’ als onderscheidend hoofdkenmerk (Priscianus XVIII, 1065: ‘Itaque bene dicebat Aristarchus, coniuga esse personis pronomina ...).’ Sedertdien wordt het pronomen als de persoonaanduider gezien. Gezien de zaken die door het pronomen worden vertegenwoordigd, moet persona ruim worden opgevat. Discussie is daar nooit over geweest. Wél over de grens tussen nomen en pronomen: eigen aan het voornaamwoord is volgens Priscianus dat het ‘pro aliquo nomine poni et certas significare personas’. Priscianus vindt dat men dat moet zoeken in de ‘innerlijke’ kenmerken en niet in het buigingsgedrag, want dan kom je er niet. Welnu, als het pronomen onbepaald is, dus geen personen aanduidt, is dat aanleiding om van nomen te spreken. Daarmee komt de twijfel: is er nu een grammaticale persona naast een verwijzing naar de werkelijkheid? Connotatie en denotatie zijn soms moeilijk te onderscheiden, zie bijvoorbeeld: Pronomen est pars orationis, quae pro nomine proprio uniuscuiusque accipitur personasque finitas recipit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook persona van het werkwoord, waar het reeds door Aristoteles te zamen met tijd als ‘verschijningsvorm van het werkwoord’ wordt genoemd, is verdeeld in drieën:
Priscianus merkt over dit kenmerk op: het getal komt voor bij woorden die ook het kenmerk persona hebben; nomina, verba, participia, pronomina. Is er geen persoon, dan is er geen getal, bijv. verba impersonalia. Bij onder meer Vossius 1650: 7 staat dan ook: Dictionibus variabilibus accidunt haec quattuor; analogia, anomalia, numerus & persona. Toch blijkt (zie schema's) dat dit kenmerk meestal niet genoemd wordt bij nomen en participium. Isidorus verdeelt oratio in nomen en verbum, die resp. ‘significant personam et actum’. Semantische en formele zaken lopen hier parallel. De Modisten brengen deze twee benaderingen in een verband:
Voor Ramus zijn er maar twee kenmerken: persona en tempus! Vossius verdeelt het werkwoord (divisio) in personalia en impersonalia, nadat hij persona al als algemeen kenmerk van de buigbare woorden had gegeven. Hier komt dus een kenmerk voor de indeling. Via de persoonlijke en onpersoonlijke werkwoorden komen wij weer terecht bij persona # nomen, de handelende persoon die als (persona) finita in de uitgang van het werkwoord is opgenomen of apart in de vorm van een nomen of pronomen het werkwoord regeert. Persona blijkt altijd bedrieglijk eenvoudig gepresenteerd, en is gecompliceerder dan men op het eerste gezicht zou denken. Wij kunnen de betekenis van het kenmerk herleiden tot:
In het systeem is persona op verschillende niveaus terug te vinden. De verschillen zijn te herleiden tot:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien kan worden gesteld, dat hoe meer naar links het kenmerk komt te staan, des te minder het op de woordvorm betrokken is. De vertaling van deze term is algemeen: persoon, evenals de indeling: eerste, tweede en derde persoon. Indirect geeft Radermacher (1568) aan dat het naamwoord een persoon betekent en het voornaamwoord het naamwoord vervangt. Ook Van Heule is die mening toegedaan (‘om dat de namen der Persoonen de Persoonen ten vollen uytdrucken’) en ook volgens hem het voornaamwoord de persoon aan. Het kenmerk staat rechts van de woordsoort. Discussiestof levert de term niet; algemeen wordt naar persoon of zaak gewezen als het om de semantische verwijzing gaat. Bij Van Heule betekent de term soms ‘handelende persoon’ en komt in de buurt van het begrip ‘onderwerp’: [...] alle werkwoorden volgen naa den persoon die het werk doet. Leupenius volgt hem daarin. De Nederlandse werken volgen zonder discussie de aangereikte mogelijkheden, waarbij Kók persoon in navolging van Vossius een kenmerk der veranderlijke woorden laat zijn en het kenmerk links van de buigbare woorden plaatst als algemeen distinctief kenmerk. |
|