Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
6.8 Ont-werp der Neder-duitsche Letter-konst (1649)Na wat in feite allengs de eerste niet-triviumgebonden grammatica bleek te worden, Van Heule 1625 en in ander opzicht 1633, bevinden wij ons bij de letterlijke vertaling en toepassing in een algeheel trivium van de Latijnse grammatica door Kók wederom in de allereerste fase van verdietsing: de letterlijke omzetting van Latijnse termen in het Nederlands met behoud van begrip en wegens de beknoptheid in toepassing weinig kans op echte botsingen. Of de tijd is voortgeschreden, in hoeverre Kók voorgangers heeft geraadpleegd of eigen ideeën heeft gelanceerd, zal uit de bespreking van het schema blijken. A(l)lardus Lodewijk KóK werd blijkens de gegevens van de bezorger van zijn werk, G.R.W. Dibbets, gedoopt op 17 maart 1616 en stierf in 1653, met achterlating van een flinke reeks vertalingen van triviumwerken en werken op levensbeschouwelijk gebied. Hij was een halfbroer van Lodewijk Meijer, die na Kóks dood nog enkele werken van hem uitgaf. Wat het trivium betreft: de grammatica was geen vertaling, maar was wel zeer schatplichtig aan Vossius' Latina grammatica; bekend was Kóks vertaling van Vossius' Elementa Rhetorica en van Burghersdijks Rudimenta logica en Institutionum logicarum libri duo. Volgens Dibbets ed.1981: xiv moet Kók gezien zijn kennis van het Latijn een van de twee hooft-scholen in Amsterdam hebben doorlopen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1649 verscheen Ont-werp Der Neder-duitsche Letter-konst, Uit de Natuur der Neder-duitsche Taal/ de redelijke ghe-woonte en 't ghe-bruik der ghoede Schrijvers [...] in Amsterdam.Ga naar eind438 Het boekje is niet meer herdrukt en pas deze eeuw weer bezorgd door G.R.W. Dibbets in 1981. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesprekingDe Letter-konst, een bekende letterlijke vertaling van grammatica, wordt gedefinieerd als ‘een konst van wel te spreeken’, waarin wij het bene loquendi herkennen, dat sedert de inrichting van de vrije kunsten de taak van de grammatica was. De vierdeling die volgt, is niet specifiek van Vossius overgenomen, maar algemeen. Aangezien het werk het karakter heeft van één groot schema, zal het gebruikte model zelf inlichtingen verschaffen over verschuivingen in het klassieke of humanistische patroon en zal ik de definities naar voren halen als getuigen van het model. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spelling/Van de lettersDe letter wordt heel aristotelisch als element gepresenteerd: ‘een on-deelbaar deel van een Reden’. Er zijn er 27, maar net als in de Twe-spraack valt dat aantal te herleiden tot de u-v-w-kwestie en de twee soorten r en s. Met naam, ghe-stalte/maaxel en maght wordt de traditie sedert de Stoa voortgezet. De ‘ghe-stalte’ valt in wat ongelijkwaardige delen uiteen: hoofdletter, waarnaast kleine letters verondersteld worden, en druk- en schrijfletters. Potestas/maght is de klank. Een klinker als een letter die ‘van zich zelf klinkt’ (6, Vossius 1650: 2 ‘per se sonat’) en een medeklinker die dat niet doet, is wel ongeveer het minimale dat men erover kan zeggen. De indeling in mutae en liquidae heeft zich na de afwijkende behandeling van Van Heule hersteld. Kók heeft het trouwens over half-klinkers (semivocales) en volgt daarmee de tussenindeling van Vossius. En daarmee is de orthografie klaar en heeft de twee kleine bladzijden niet eens gehaald. Voor beschrijvers van het gebruikte model is dit prettig: er wordt een overgeleverd beschrijvingsmodel gegeven zonder daarmee de bedoeling te hebben het Nederlands te beschrijven. Tot nu toe lijkt de opmerking van Dibbets ed.1981: xxxiii, ‘een louter praktisch werk’, zelfs nog wat aan de zonnige kant. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maat-klank/ Van de Letter-ghreepenMaat-klank heet de prosodie bij Kók, en daarmee is de term na Van Heules klankmaet weer in oude vorm teruggebracht. De titel van het hoofdstuk en de term die het onderwerp karakteriseert, geven samen de dubbele taak van het prosodiegedeelte aan: binnen de opbouw van elementen naar lettergrepen en vanuit lettergrepen vast de basis waarop de metriek berust. Een Letter-ghreep is een deel der Reden/ on-ghe-deelt in klank [...]. (7) De noodzakelijke toevoeging van Vossius 1650, ‘uno spiritu prolata’ zou hier niet hebben misstaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze lettergreep kan verschillende opbouw hebben, zoals de ‘ghe-daante’ meedeelt (zie schema; ghe-daante heeft hier de taak die qualitas vaak verricht, een inhoudelijke verdeling), en heeft drie toevallen/accidentia: accentus/tonus (gravis, acutus en circumflexus), spiritus (geaspireerd of niet) en quantitas (brevis, longa en communis), een verdeling die in beschrijving teruggaat op de ‘grote’ Vossius, de Aristarchus. Daarmee volstaat de prosodie, met het schema. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oór-spronklijkheidt/ Van de WoordenTot nu toe heeft Kók, evenals zijn voorbeeld, Vossius' Latina grammatica, niet meer gedaan dan het model sec, maar niet eens helemaal uitgewerkt, aanleveren. De toepassing, door andere grammatici geprobeerd en/of toegelicht, ontbreekt in de beide voorgaande delen. ‘Oór-spronklijkheidt’ handelt over het ‘onder-scheidt der woorden’ (‘discrimina dictionum’). Het woord van Kók en Vossius luidt respectievelijk: Woordt is een deel der Reden/ welk zelf iet be-tekent/ en in gheen be-tekenende deelen kan ghe-deelt worden. (9) est autem dictio, seu vox, pars orationis, quae ipsa aliquid significet; sed in partes significantes dividi non possit. (5) Het valt op dat voordien geen definitie van woord gegeven is. Species en figura komen alle woorden toe als ‘ghe-meene Toe-vallen’, universele accidentia (vgl. Vossius en Ramus), wat al in de klassieke oudheid werd gedaan, maar enigszins verdween in de schoolse grammatica's uit de vroege middeleeuwen. Primitiva en derivativa, alsmede simplicia en composita zijn hiermee vooraf behandeld. Handig is dat wel: het maakt duidelijk dat alle woorden bepaalde mogelijkheden bezitten en voorkomt dat eenzelfde accidens telkens uitgelegd moet worden. Systematisch gezien kan het rommelig zijn, omdat indelingscriteria en onderverdelingen twee aparte zaken zijn, en accidentia het complete ‘plaatje’ van een woordsoort moeten leveren. Beide volgordes zijn zichtbaar in de loop der eeuwen. Kók heeft het er ook niet eenvoudiger op gemaakt, door de volgorde van de algemene accidentia en de indeling om te draaien: Vossius geeft eerst de indeling in veranderlijk en onveranderlijk en dat houdt het schema systematischer. Kók doet dat na de andere indelingen: in ‘Ver-anderlijk’ en ‘On-ver-anderlijk’. De veranderlijke/buigbare woorden hebben vervolgens vier accidentia gemeen: analogia, anomalia, numerus en persona. Deze getrapte wijze van accidentia toekennen is te vergelijken met het groeperen van patronen met gelijke binnenbouw, buitenbouw enz. Het groepeert zuiver, maar leidt af van de oorspronkelijke kenmerkenbundelingen die de woordklassen uiteindelijk in de klassieke voorstelling zijn. Per woordklasse wordt het nu moeilijker een compleet beeld te krijgen. Dat de variabilia alle onregelmatig of regelmatig kunnen zijn - van oudsher geen accidens! - is juist, maar het wordt gevaarlijk om Vossius' benadering voort te zetten en ook numerus en persona op alle variabilia van toepassing | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
te achten. Meteen bij Lidt gaat dat al mis: wat is de persoon van het lidwoord, en van het naamwoord? Het wordt niet hernomen, niet uitgelegd, het komt niet terug in het schema bij de woordsoorten zelf. De verschillende woordsoorten worden als volgt getypeerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
LidtHet lidwoord wordt net als in de Twe-spraack als naamvals- en geslachtsaanduider beschreven: Lidt is een woordt, welk, veel-tijdts on-scheidelijk an de Naam-woorden ghe-hecht, der zelve Vallen en Ghe-slacht be-tekent. Verdere behandeling geschiedt onder het naamwoord, zoals ook eerder (de Twe-spraack) steeds gebeurde. Hiermee blijft de positie van de woordsoort onduidelijk: enerzijds geplaatst in het verlengde van de accidentia en andere onderscheidingsmiddelen, anderzijds als eerste der veranderlijke woordsoorten genoemd. Bij de anderssoortige indeling verdwijnt deze moeilijkheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naam-woordtNaam-woordt is een Woordt / welk voor-neemlijk een zaak zonder Tijdt be-tekent. (11) Van Heule gaf dit zo niet aan; het definiëren met + tijd of - tijd roept herinneringen op aan Aristoteles, die met tijd de principalia nomen en verbum tegenover elkaar stelde. Sanctius merkt daar nog over op (I, 5) dat je op deze manier nomen niet onderscheiden krijgt van participium. De definitie mist een positief onderscheidend accidens, maar Kók bevindt zich in groot gezelschap! De indeling in zelfstandig en bijvoeglijk is overal elders te vinden, al had Van Heule (1625) gelijk met deze indeling achter ‘gemeyn’ te zetten en daarmee te voorkomen dat er bijvoeglijke eigennamen ontstonden. Kók plaatst in zijn schema ‘ghe-daanten’ tegenover ‘toe-vallen’ en plaatst zelfstandig en bijvoeglijk achter ghe-daanten: het indelingskenmerk. Op Vossius en vele andere grammatica's gaat de definitie van het zelfstandig naamwoord terug: Zelf-standighe Naam-woorden zijn, welke in een Reden by zich zelf be-staan en, by een Werk-woordt ghe-voeght zijnde/ een vol-komen zin maaken; als Jan, Pieter, Klaas, mensch, paerdt, enz. (11) Dan volgt de indeling eighe - ghe-meene Naam-woorden, waarop de adjectieven volgen met de eigenschap ‘gheen vol-komen zin’ te maken. Nu blijven er voor de naamwoorden drie accidentia over: genus, casus en declinatio. De geslachtsregels nemen enkele bladzijden in beslag en Kók heeft veel daarin overgenomen uit Van Heules werk. ‘Val’ kent de namen en de omschrijvingen van de Twe-spraack; in principe wil Kók de ablativus er niet bij hebben. Alleen de vocativus heeft een syntactisch en daarmee formeel criterium: ‘en welke nimmer een ledeken by zich lijdt’ (14). Het schema van ‘buighing’ (en daarmee de inhoud van de term) is nieuw: Buighing is der Woorden ver-andering. (14) Declinatio est variatio dictionis in fine per casus. (Vossius Lat.gr. 29) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder declinatio valt elke woordeindeverandering, niet alleen de naamvalsuitgangen. Terecht is ‘per casus’ weggelaten, want genus, casus, comparatio, species en figura vallen onder buiging. Schematisch gezien is dit wat ingewikkelder, want species en figura zijn gemeenschappelijke accidentia en keren nu terug, niet als rechtstreeks accidens, maar als onderdeel van een accidens, wat wiskundige moeilijkheden oplevert (zie hierover verder hoofdstuk VII). Dibbets 1981: 22 verwijst voor deze stap naar de Aristarchus van Vossius, die op zijn beurt teruggaat op Varro. Bij Varro gaat het begrip declinatio meer naar het indelingsprincipe ‘variabilia’ toe dan bij Vossius. Het is een bij Van Heule aansluitende gedachte om een formeel uitgangspunt te nemen en dat aan te houden; het doorkruist echter het ‘horizontale’ kenmerkensysteem zoals o.m. door Ruijsendaal 1982: 42vv is beschreven. Als wij even afstappen van varroniaanse trekjes als natuurlijke en vrijwillige buiging, lijkt de beschrijvingsmethodiek ook ramistische trekjes te bevatten: een zekere dichotomie, gecombineerd met het uitgangspunt dat grammaticale betekenis altijd formeel terug te vinden is in morfologische elementen. Het vervolg van de uitwerking (zie schema) bevat geen opzienbarende verrassingen; wel lijkt Kók aansluiting te zoeken bij Van Heule 1633, zoals Dibbets op verschillende plaatsen laat zien. Na het besproken uitstapje keert Kók terug in het stramien van Vossius' schoolgrammatica met het pronomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor-naamVoor-naam is een ver-anderlijk Woordt/ welk eerstlijk op een Naam-woordt ziet/ én ten tweden by ghe-vólgh een zaak be-tekent [...]. (19) Pronomen, quod primariò nomen respicit, secundariò verò rem significat. (Vossius Arist. 116) Niet de schoolgrammatica, maar de ‘geleerdengrammatica’ volgt Kók hier. De verdere indeling en de accidentia volgen de Latina grammatica, behalve ‘persoón’, het kenmerk dat onopvallend tussendoor wordt aangegeven. Differentiatie in vormen wordt ook door Kók nagestreefd, zoals we eerder hebben gezien bij Van Heule. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werk-woordtEen belangrijk onderdeel van de vormleer is het ‘Werk-woordt’. Hierin volgt Kók globaal Vossius en Van Heule. In het schema van Kók is het werkwoord verdeeld in ‘ghe-daante’ en ‘toe-vallen’; in de tekst wordt het genus verbi als divisio gepresenteerd. Dit gebeurt vaker en maakt ook het verschil met mijn schema uit. ‘Ghe-daante’ wordt in de tekst als indelingsprincipe niet verwoord; in het schema helpt het de dichotomie vormen. Het al of niet verwoorden van ‘ghe-daante’ is voor het niveau waarop men een verschijnsel wil zien, belangrijk. Bij de ‘ghe-meene Toe-vallen’ zouden wij het ‘ghe-tal’ terug verwachten, dat Van Heule toch ook heeft. Het wordt niet besproken, en daarmee volgt Kók Vossius precies. Dat geldt ook voor de tijden, die een getrouwe weergave zijn van Vossius' systeem en niet alleen het zijne. Dat de betekenis van de verschillende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
tempusaanduidingen meegegeven is, is nieuw in de Nederlandse grammatica en maar gedeeltelijk bij Vossius terug te vinden. Bij Lithocomus is een enkele aanvulling te vinden. Op het punt van conjugatio worden steeds iets andere indelingsprincipes gehanteerd door de achtereenvolgende grammatici. De Twe-spraack heeft, evenals Heyns 1605, 5 conjugaties. Van Heule 1625 kent er vier en brengt een restgroep; Van Heule 1633 kent er vijf, waarmee overigens het verschil in aantal geen oplossingen brengt. Kók heeft de volgende omschrijving:
Anomala worden niet behandeld. De perifrastische tijden worden gevormd met ‘Help-woorden’, waarmee Kók aansluit bij zijn voorgangers. De paradigmata beslaan vele bladzijden, waarna het deelwoord aan de orde komt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel-woordtDeel-woordt is een Woordt door Vallen buighzaam en een zaak met Tijdt be-tekenende. (43) Vossius voegt hier nog aan toe ‘a verbo derivata’, wat bij andere grammatici niet terug te vinden is. De kenmerken ‘ghe-slacht, Ver-ghe-lijking’ en ‘Tijdt’ zijn ten opzichte van Vossius niet compleet: casus/declinatio hoort er nog bij. Kók is echter al uitgebreider dan zijn voorgangers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bywoordt‘By-woorden’ worden niet alleen als bepaling bij het werkwoord gezien, zoals de voorgangers van Kók het zagen, maar in navolging van Vossius ook bij het substantivum, pronomen en participium. Aangezien Kók niets uitwerkt, moeten wij bij Vossius lezen dat hier ook het adjectief mee beoogd wordt; verklaard wordt er verder niets. De accidentia hebben vergeleken bij de voorgangers een uitbreiding ondergaan. Tot nu toe werd alleen de betekenis in ogenschouw genomen; Kók is consequenter in het systeem en wijst in navolging van Vossius vier kenmerken aan: ‘Be-tekening, Ver-ghe-lijking, Ghe-daante en Ghe-stalte’. De bekende serie betekenissen volgt, de trappen van vergelijking van de bwbn's,Ga naar eind439 de vorming van bijwoorden via achtervoegsels, samenstellingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor-zetselLetterlijk vertaald is de definitie van het Voor-zetsel, en het is daarmee uitgebreider dan wij tot nu toe hebben gezien: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor-zetsels zijn on-buighzaame Woorden, waar door een Naam-woordt by een Werk-woordt ghe-voeght wordt, om een oórzaak, plaats, tijdt, t'zaamen-voeghing óft be-roóving te be-tekenen. (46) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koppel-woordtDe ‘Kóppel-woorden’, die ‘woorden en sprueken t'zaamen-voeghen’, kennen behalve betekenis ook orde, maar deze verschillende plaatsing is mogelijk door de voegwoordelijke bijwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In-wurpselMet de ‘In-wurpsels’ eindigt de etymologia. Alleen ‘be-tekening’ heeft het als accidens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
T'zaamen-voeghing‘Over-eenkomst’ (convenientia) en ‘Heersching’ (regimen), alsmede locatio vullen de syntaxis. Twee substantieven komen overeen in naamval, al heeft het tweede soms de tweede naamval, zoals ook in Vossius staat. Congruentie tussen lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord; tussen relativum en antecedent; tussen onderwerp en persoonsvorm. Voorts wordt gekeken naar genitivus partitivus en andere afhankelijke situaties, naar het werkwoord en zijn complementen (ook, net als bij Van Heule, het complement bij zijn), het deelwoord en de aanvullingen, de plaatsing en taak van het bijwoord, voorzetsel, voegwoord en tussenwerpsel. Met een overzicht van de leestekens besluit Kók het werk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitHet werk van Kók is schematisch, liever nog: is een schema, een model. Dat schema is grotendeels afhankelijk van Vossius' beide grammatica's en verder, in Nederlandse aangelegenheden, van Van Heule. In het model heeft Kók verschillende verdeelpunten aangebracht in de trant van Ramus, maar dan heb ik het over de notatie. Wat de inhoudelijke noties betreft, heeft de grammatica een formelere indeling gekregen dan tot dan toe gebruikelijk was. Kók was af en toe gevangene van deze schemazucht en heeft niet te veel moeilijkheden gezocht in de confrontatie met teksten, met taalgebruik. Daardoor is er een verfijnde indeling ontstaan met terugkerende accidentia en indelingstermen, die op zichzelf systematisch lijken, maar in uitwerking mankementen vertonen. Voor de verdere beregeling van het Nederlands lijkt het werk minder bedoeld dan voor de verdere modelontwikkeling. Aangezien deze vertaling van het Vossiusmodel niet aan de taal is getoetst, kan van een werkelijke modelontwikkeling eigenlijk geen sprake zijn. Niet voor niets probeert Leupenius na Kók Van Heules vernieuwingen weer op te nemen. |