Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
6.7 De Spreeckonst (1635): een hoofdstuk apartEr zijn weinig werken die zoveel respect en zo weinig doorgronding kennen als de compleet nieuwe benadering van het Nederlands van de hand van de in Delft geboren dominee Peter Berch, beter bekend als Petrus Montanus (1594/5-1638): Bericht van een niewe konst, genaemt De Spreeckonst [...], Delft 1635.Ga naar eind435 Daarin beschrijft Montanus ten behoeve van schoolmeesters en taalleraren, maar ook dichters, geïnteresseerden in logica en fysica, medici èn ouders(!): den rechten en tot nuu toe verborgen aert van alle uitspraec: als met naemen, vande Oude ende veel Niewe Letteren, vande Woordleeden, Woorden, Reedensneen, Reedenleeden, ende Reedenen [...]. (Titelpagina) Het werk van Montanus heeft een heel eigen plaats in de historiografie van het Nederlands, die geheel valt buiten het traditionele kader waarin de oudste Nederlandse grammaticale werken zich bewegen. Tot nu toe is het klassieke taalbeschrijvingsmodel gevolgd, vanuit de vraagstelling hoe het dit model vergaan is in de overgang naar de volkstalen in West-Europa. Aan de andere kant behoort een werk als dat van Montanus in elke geschiedschrijving de plaats te krijgen die het verdient: als eerste zelfstandige benadering van het Nederlands, internationaal gewaardeerd en uniek in de empirische opbouw van klankstructuur naar zinsstructuur met behulp van methodieken en classificaties, die gebaseerd zijn op de klassieke dialectica, maar ‘modern’-dichotomisch geordend zijn. Met zijn Spreeckonst beoogde Montanus een algemene uitspraakleer te geven, die als legger kon dienen voor alle ‘byzondere’ spraakleren, zoals die van het Nederlands. Het werk was in de eigen tijd en lang daarna in binnen- en buitenland meer bekend dan gekend. Pas in deze eeuw kwam daar verandering in: de fonetici Eijkman en Verschuur verdiepten zich in Montanus' klankleer met haar volstrekt ei- | |
[pagina 327]
| |
gen terminologie. In vervolg daarop hield Wirth-van Wijk 1980 zich met de materie bezig, echter vanuit een invalshoek die noch bij Montanus, noch bij de thans vigerende stromingen in de fonetiek en fonologie aansloot.Ga naar eind436 zodat de drempel bleef. In feite komt de hedendaagse fonologie er meer voor in aanmerking als intermediair te dienen tussen De Spreeckonst en de hedendaagse lezer. Hopelijk brengt het onderzoek van Hulsker de helderheid die nodig is om de betekenis van Montanus voor onze taalkundegeschiedenis nu eindelijk te traceren.Ga naar eind437 Een van de redenen die worden aangevoerd ter verklaring van de betrekkelijke ontoegankelijkheid van het werk, is de volstrekt Nederlandse terminologie (zie o.m. Vivian Salmon 1986), wat meer zegt over iemands talenkennis dan over het wezenlijke argument voor ontoegankelijkheid: de a-historische terminologie die Montanus bezigt, het voor het eerst niet vertalen van het Latijn. Op dat moment ontbreekt een kader voor de lezer. Dat neemt niet weg dat er over de inhoud van het werk wel iets valt op te merken in het kader van de klassieke lijn die in dit werk wordt gevolgd. Boek I geeft een nauwkeurige beschrijving van de ‘Oorzaken der uitspraec’, dat wil zeggen van het spreekorgaan, van de lucht die nodig is voor het voortbrengen der spraakklanken (‘asemtuich’), de standen van het spreekorgaan (‘Vormtuich’) en de typen geluid. Boek II handelt over de letteren en daarin treft de methodiek: een inventarisatie van spraakklanken met behulp van articulatorische kenmerken, waarmee het klankmateriaal kan worden gecategoriseerd. Het klankmateriaal waarmee Montanus werkt, de ‘stof’, resulteert in vorm, ‘form’, waarmee Montanus aansluiting zoekt bij de theorie van Aristoteles en, dichter bij huis, de dialectica van Stevin. In de vorm komt de taalstructuur naar voren. De betekenis die men daaraan zou willen hechten, wil Montanus buiten beschouwing laten. Zelfs als hij overstapt naar grotere gehelen, de ‘woordleeden’ (boek III), de ‘woorden’ (boek IV), de ‘redensneen’ (boek V) en de ‘reedenleeden’ (boek VI), gaat hij strikt uit van de klanken en klankgroeperingen, kortom van de klankstructuur die op alle niveaus structureel beschreven kan worden als draagster van de betekenis, als bestaansvoorwaarde van betekenisoverdracht. Daarmee hoeft de betekenis zelf, de benoeming, niet te worden beschreven. Montanus verwijst wel naar de ‘tael’ als klank+betekenis, maar de indeling van betekenis, zo zou men kunnen concluderen, dient elders te geschieden. Het valt te begrijpen dat het zuiver fonetische uitgangspunt een volledig andere indeling geeft dan de klassieke taalkunde voorhanden had, een indeling die de kiem in zich droeg van de latere structuralistische en vooral generatieve fonologie, welke laatste ook de theoretische aansluiting had op de woord- en zinsleer, hoewel de kenmerkenbundeling, die toch zo mooi zou aansluiten bij de klassieke woordsoortenleer, niet het uitgangspunt lijkt van de klankbeschrijving van Montanus. Eerder een dichotomisering die de vertakking van klanksystemen moet verhelderen. | |
[pagina 328]
| |
Met de lettergreep (‘Woortlit’) wordt de stap gezet naar grotere structuren, naar de combinatie van klanken die in hun grotere gehelen hun positie gekenmerkt krijgen door de klemtoon. Daarmee zijn we beland in de woordleer, de ‘derde Soorte van uitspraec’. Ook hier het spreken als uitgangspunt: Een Woort is een uitspraec, welc een Opperwoordlit begrijpt. Het woord als groepering klanken rondom een hoofdaccent. De accentenleer heeft ook in onze eeuw de nodige literatuur opgeleverd ten aanzien van de woordbegrenzing. Langs deze weg vermijdt Montanus in ieder geval onduidelijke woordklassen als praepositio (als prefix en als woordsoort): we krijgen te maken met ‘Woortcleefsels’ (affixen) tegenover ‘Gront’, het grondwoord, dat nadrukkelijk wordt onderscheiden van het stammorfeem (‘bloote woorden’). Vanuit de accentenleer worden de verschillende vormen van afleiding en samenstelling bekeken, alsmede deletie, epenthese enz. Het vijfde boek behandelt de woordgroep: Een Reedensnee is een uitspraec welk een Opperwoort begrijpt. Het betreft woorden die gegroepeerd zijn rondom een via accent aangemerkt hoofdwoord. Dit principe wordt voortgezet in het zesde boek, waarin de zinnen vanuit de musische laag zijn beschreven. Dit werk heeft zoals gezegd geen vervolg gekregen, waarschijnlijk omdat het te eigen van karakter was. Men heeft het, gezien de keren dat de naam Montanus opduikt, bewonderd zonder het na te volgen of te gebruiken. |
|