Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
6.5 De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst (1625)In feite verscheen pas in 1625 een triviumgrammatica die het predicaat compleet zou kunnen dragen, waarmee bedoeld wordt dat de klassieke leergrammatica zoals die door de humanisten opnieuw naar voren geschoven werd, nu in vertaalde vorm voorhanden was. Deze grammatica werd geschreven door Christiaen van Heule (gest. 1655), volgens de eigen aankondiging op het titelblad mathematicus, volgens een brief van Hooft aan Wijtz (Caron 1971: xvii) landmeter, volgens de archiefgegevens te Leiden vachtenploter, door Ampzing 1649 mathematicus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en grammaticus genoemd. Een aantal data uit zijn leven zijn bekend (huwelijk, begrafenis in de Pieterskerk), maar verder is er niet overmatig veel over zijn leven ontdekt. Gezien de vakbekwaamheid waarmee hij De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst had geschreven en de nieuwe wegen die hij in zijn grammatica van 1633 insloeg, zou het voor de historiografie winst betekenen als wat meer bekend werd over de contacten die hij onderhield met zijn tijdgenoten. Voor de vraagstelling van dit onderzoek (hoe zien wij het Latijnse model terug in de volkstaalgrammatica's en waar valt vernieuwing aan te wijzen) is het niet van wezenlijk belang, gericht als het is op het bekijken van de gebruikte systematiek. De Nederduytsche grammatica is bekend van de druk van 1626, maar Caron trof een exemplaar van het werk in de KB aan uit 1625.Ga naar eind426 Pas in deze eeuw is het werk opnieuw uitgegeven, met een inleiding en toelichting door W.J.H. Caron, welke uitgave ongewijzigd is herdrukt in 1971. De aandacht voor Van Heules werk is, afgezien van de grote waardering van tijdgenoten en navolging in de zeventiende en achttiende eeuw, gering geweest. De enige verklaring daarvoor zit hem in het feit dat het niet de allereerste grammatica in het Nederlands is geweest en niet de meest besproken grammatica van die tijd, waarmee de subtiele kwaliteiten van overigens beide werken van Van Heule onderbelicht zijn gebleven. Na een opdracht aan De Hubert, die het jaar ervoor zijn Noodige waarschouwinge had laten verschijnen, volgt een brief aan de lezer, die ik hier, omdat zijn uitgangspunten hierin verwoord staan, even letterlijk, in vertaling, weergeef. Aangezien een taal staat of valt met een geordend taalsysteem, moet alle ongeordendheid noodzakelijkerwijze een onduidelijkheid in het spreken veroorzaken; dit heeft ons, beste lezer, ertoe aangezet om zo'n verwarring te voorkomen door een taalbeschrijving, een werk dat ook enkele Amsterdamse taalbeschrijvers enkele jaren geleden hebben ondernomen, maar aangezien zij in dat werk - naar onze mening - aan verschillende kwesties voorbijgaan of ze onbesproken laten, hebben wij alle onderdelen van de spraakkunst op de wijze van de Romeinen beschreven, opdat degenen die enige kennis van de Latijnse grammatica hebben, zich in dit hier gegeven werk volgens een algemene en gebruikelijke methode zullen kunnen oefenen en zonder twijfel zal ook voor de onervarenen de langbeproefde ordening van de Romeinen niet onvruchtbaar zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen naar het algemeen gebruik en niet het gebruik naar ons eigen oordeel. Ook al verwerpen enkele vooraanstaande personen alle naamvallen behalve de tweede, zoals daar is de beroemde Simon Stevin, die het verbazingwekkende uitdrukkingsvermogen van onze taal via zijn werken heeft aangetoond, en ook Jacob Cats, die door zijn gedichten grote roem behaald heeft, welke schrijvers door de geleerde Hugo de Groot in veel opzichten worden nagevolgd, wij laten dit geschilpunt over aan het oordeel van alle geleerden. Alle elementen in de discussie van die tijd (aansluiting bij Grieken en Romeinen, standpunt der boni auctores auctores, houding tegenover de voorgangers) komen glashelder aan de orde. De behoefte aan beregeling, maar wel met behoud van het eigene, is Van Heules standpunt en ook, wat ik al ten aanzien van de Twe-spraack heb opgemerkt, stelt Van Heule uitdrukkelijk: juist omdat het hele grammaticale apparaat verdietst wordt, moet men uitgaan van het bekende, door iedereen gekende systeem. En dat volgt hieronder. Het model van de grammatica is te vinden in schema 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesprekingUit het schema blijkt wel dat Van Heule woord heeft gehouden: een precieze weergave van het vigerende Latijnse grammaticamodel en een bezinning op de knelpunten. De volgorde der hoofddelen is klassiek. Van Heule heeft zich in hoge mate gevoegd naar de meest gebruikte schoolgrammatica's van die tijd, met name de Grammatica latina van LithocomusGa naar eind427(vooral de eerste twee onderdelen), verder de werken van Caucius, Clenardus, Melanchthon, en natuurlijk de Duitse grammatica's en de Twe-spraack, waarbij nog de invloed van Stevin in algemene zin komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SpellingeHet opvallendste na lezing van de Twe-spraack is wel de beknoptheid van het hoofdstukje over spelling: zes (kleine) bladzijden. Wij hebben in zijn inleiding ook kunnen lezen dat wat Van Heule betreft het zwaartepunt ligt bij de woord- en zinsconstructies en dat hij zich wat de spelling betreft wil beperken tot het bespreken van twijfelgevallen. Bij het alfabet valt op dat Van Heule de i en j heeft aangebracht overeenkomstig het gebruik, en aan de y de waarde van ii toekent, en de z vermoedelijk stemhebbend opvat. De term Tweeklanken heeft de Twe-spraack, evenals drieklanken, die onder de tweeklanken vallen. Er volgt een paragraaf over de uitspraak van de tweeklanken, waarover reeds het een en ander te berde is gebracht.Ga naar eind428 Uit eigen gebruik blijkt dat Van Heule voorstander is van fonetische spellingGa naar eind429 en hij verzet zich dus enigszins tegen de nieuwigheid van gelijkvormigheid. Veel van dergelijke opmerkingen zijn te halen uit andere onderdelen van de orthografie. Voor de bespreking van het gebruikte model heeft de discussie over de toepassing van de spelling alleen zin als die terug- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkt op de wijze van behandeling van de spelling. Dit onderdeel is wel zeer summier, wat niet wordt goed gemaakt door de verwijzing naar de discussie over de letters. Geen driedeling van de letter, al is die indeling wel impliciet aanwezig, gezien ‘de kracht van de y’ (4), en discussie over de juiste uitspraak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OorspronkelikheytMet de syntaxis vormt dit deel het hoofdbestanddeel van de grammatica. Gebruikelijker is het dat nu de lettergreep/prosodia volgt, maar dat gebeurt hier na de etymologia. Er zijn negen woordsoorten (8+1). Zij worden ingedeeld in veranderlijk en onveranderlijk, een letterlijke vertaling van variabilis, sedert Varro in gebruik. Allereerst het ledeken, dat normaliter bij een zelfstandig naamwoord staat, vandaar de naam: [...] om datter by nae geen zelfstandige woorden en zijn/ welke zonder een van deze Ledekens uytghesprooken konnen worden [...] (6/7) Over de combinatie met het substantief wordt in de syntaxis nog verder gesproken. Het ledeken bestaat dus vanuit syntactische noodzaak; het dient daarnaast als indicator van geslacht en buiging en wordt daar ook verder besproken.In feite werd met het lidwoord van de volkstaalbeschrijvers een nieuw standpunt gevraagd. De Duitse grammatica's brachten het lidwoord als aparte woordsoort, in tegenstelling tot de Engelse grammatica's, die vasthielden aan het Latijnse aantal woordsoorten. Door de aansluiting bij de Latijnse naamvallen kreeg het lidwoord bij alle grammatica's een belangrijke rol te spelen bij het naamwoord. De accidentia van het naamwoord zijn zeven in getal, exact volgens Lithocomus, waarbij beide grammatica's comparatio onder qualitas (de indeling in zelfstandig en bijvoeglijk) hebben weggewerkt. Geslacht is het tweede kenmerk: er zijn drie geslachten. Bijvoeglijke naamwoorden hebben alle geslachten en Van Heule geeft dubia & omni generis als bij Lithocomus, zoals ook de erop volgende geslachtsregels, die uiteraard op het Nederlands zijn gericht. De indicator van het geslacht is het lidwoord: Voor de woorden van het manlic ende van het vroulic geslacht stelt men het Ledeken DE [...], ende voor de woorden van het generley geslacht stelt men het Ledeken Het [...]. (9) Van onze grammaticale visie uit is dit vreemder dan het waarschijnlijk toen was: gezien de lange inclinatiegeschiedenis die het lidwoord achter zich heeft en de puur grammaticale functie die ermee gepaard gaat, is het te begrijpen dat er volkstaalgrammatica's zijn, zoals de Engelse, die het lidwoord niet als woordsoort opvoeren vanuit een beschrijvingsmodel dat de betekenis een actieve rol toekent. De klassieke naam en de vertaling weerspiegelen deze visie, die overigens in de traditionele grammatica enigszins terug te vinden is: de is geen bijvoeglijke bepaling bij vrouw, is wel een primaire voorbepaling bij in de structuralistische visie. Dat het lidwoord geen accidentia meekrijgt, is een extra indicatie van de tweeslachtige positie die het inneemt in de reeks woordsoorten. Casus zou toch als accidens niet misstaan. Het is echter de vraag in hoeverre ca- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sus (of buiging) accidens is of substantia en die vraag kwam helaas in de Latijnse grammatica niet aan de orde. De tweede flexie wordt via de afwijkende genitief besproken. Species is precies overgenomen: primitiva, derivativa en de bijzondere afleidingen. Het Latijn in margine laat ook geen misverstand bestaan over aard van indeling of bron. Getal en figuyr lopen eveneens parallel met het Latijn, zelfs de voorbeelden zijn waar mogelijk vertaald. De naamvallen hebben de namen van de Twe-spraack, de indeling rectus en obliqui (rechte, gebogene (21)) is gehandhaafd. Ook de paragraafjes met bijzonderheden zijn gebleven (getiteld: Observatio Merk). De uitleg van de naamvallen verschilt nogal van die van de Twe-spraack: Van Heule zet waar mogelijk het vormelement voorop en omschrijft de naamvallen achtereenvolgens als:
De naamvallen worden als een eenheid van twee zaken gebracht, een vormveranderingskant en een functionele kant. Die vormverandering vindt niet altijd plaats, zie de eerste en vijfde naamval. Ook in andere naamvallen zit het moeilijk met de buiging, al is dat niet in de definitie vermeld, maar elders: De woorden van het Vroulic geslacht/ en veranderen in geen Geval/ dan alleenlic in de Ledekens/ ende als zy eene S aennemen [...]. (26) Bij buyginge komen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig aan de orde, en het verdwijnen van naamvallen door assimilatie (bij woorden op s). Verder gaat Van Heule niet, trouw als hij is aan het Latijnse model (zes naamvallen), maar ook aan de realiteit (geen buiging). Deze opsplitsing zou het in principe mogelijk maken als volkstaalgrammatica een eigen weg te gaan zonder de aansluiting met de internationale vakliteratuur te verliezen. De definitie van het naamwoord, dat nog ongedeeld is, laat zich gemakkelijk naast die van Lithocomus zetten: Nomen est dictio variabilis quae rem nominat. (9) De declinaties bij Lithocomus worden vervangen door talrijke opmerkingen over bijzonderheden bij de buiging en anomala. De voornaemen worden als volgt omschreven: De Voornaemen zijn woorden/ welke voor eenen naem ofte in de plaetse van eenen Naem gestelt worden/ altijt eenen zeekeren persoon ofte ding aenwijzende / ende zijn deze/ Ik, Hy, Zy, Die, Deze, Wie, Welke, Mijn, Dijn, Onze, V, Geene. (36) Lithocomus' ‘quae pro nomine posita idem pene significat’ staat hier iets van af, Van Heule spreekt liever van ‘aenwijzen’ dan van ‘significare’, hij gebruikt significare eigenlijk in zijn oorspronkelijke betekenis. De Latijnse accidentia worden gevolgd, al zijn casus en declinatio samen genomen in ‘buyginge’. Via para- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digmata wordt een aantal zaken toegelicht, waarbij tevens afscheid wordt genomen van du. Over het werkwoort zegt Van Heule: Een Werkwoort is een woort/ welck eene Werkinge beteykent/ ofte die men zelf doet/ ofte die men lijd/ ofte die van een ander gedaen wort. (41) Met ‘die van een ander gedaen wort’ zijn de neutra bedoeld, een onderscheiding die sedert Donatus de ‘geen-van-beide’-klasse bevat, die door een mengeling van formele en semantische criteria beschreven wordt, maar te herleiden valt tot een klasse onovergankelijke werkwoorden van verschillende types.Ga naar eind430 In het genus komt Van Heule daarop terug met ‘werkwoorden des derden geslachts’, waar hij het neutrum meer in de lijn van Priscianus afgrenst dan Lithocomus. Niettemin blijft de beschrijving van het neutrum een vooralsnog moeilijke zaak voor de lezer,Ga naar eind431 maar dat is altijd zo geweest, getuige de uiteenzetting van Luhrman 1984: 381vv; in het slotoverzicht kom ik hierop terug. Daar komt nog bij een benadering die sterk doet denken aan de benadering van het lidwoord. Opnieuw komen kenmerken van een woordsoort in ‘bijgevoegde’ woorden terecht: nu zijn het de hulpwerkwoorden, door Van Heule in vervolg op de Twe-spraack ook terecht zo genoemd, anders zou er geen passief gevormd kunnen worden, want ook Van Heule hanteert het notionele passiefbegrip.Ga naar eind432 Ook het verbum substantivum rekent hij onder het genus, zoals meer werd gedaan. Het lijkt erop dat Van Heule een begin maakt met kuising van dit accidens. De voortzetting in 1633 zal moeten uitmaken, of dit werkelijk zo is. De vertaling geslacht is letterlijk en neemt de homonymie uit het Latijn mee. De term ‘werkwoort’ is nu voor het eerst als term voor verbum gebruikt, voordien kwamen wij haar tegen als vertaling van ‘verbum activum’. Het eerste accidens is qualitas, dat gebruikt wordt als divisio en daarom vaak buiten de accidentia gegeven wordt. Van Heule keert terug in het oude stramien conform zijn bedoeling. De verdeling in personale en impersonale is conform het Latijn, zij het dat het Latijn alleen met de werkwoordsvorm kon volstaan en Van Heule Het/Men moet toevoegen, wat overigens dan ook een kenmerk van het impersonale wordt. De verdeling in actieve en passieve impersonalia ontbreekt (refert, oportet vs curritur), waarmee een constructie als ‘er wordt gedanst’ niet aan de orde komt. Hier voegt Van Heule het zelfstandig werkwoord Wezen of Zijn aan toe, als verbum substantivum, maar tevens in de rol die zij in het passief spelen, waarbij dan ook ‘hebben’ gevoegd wordt, door Van der Wal 1982: 58 tezamen terecht een ‘vormkenmerk’ van de werkwoorden in de volkstaalgrammatica's genoemd. Het ‘derde geslacht’ bestaat uit werkwoorden die geen passief hebben, waartoe Van Heule ook het werkwoord ‘zijn’ rekent. Na het geslacht komt het getal, species (waarin de afleidingen worden behandeld) is overgeslagen. Getal noch figuyr leveren iets opvallends en evenmin levert persoon discussiestof. Maniere, modus, brengt vijf wijzen van het werkwoord, die niet als bij Lithocomus zijn toegelicht, maar die wij via de voorbeeldzin moeten leren kennen. Al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leen de ‘Onbepaelde manier’ wordt omschreven als ‘de welke geen zeekeren Persoon/ nochte getal en begrijpt’, zoals ook Lithocomus zegt. Niet aangegeven zijn de modus gerundi, gerundium en supinum (oppugnandum en amatu), verwonderlijk gezien het feit dat de perifrastische tijden wel volop aanwezig zijn en Van Heule er niet voor terugschrikt een categorie met behulp van omschrijvende vormen te handhaven, als een soort ‘Gestalt’. De tijden, praesens, imperfectum, praeteritum plusquam perfectum en futurum imperfectum zijn in precieze vertalingen aanwezig (zie schema). De ‘onvolkomen Toekomende tijt’ wordt toegevoegd aan de hand van ‘Ik zoude minnen’ naast ‘Ik zal minnen’. Er zijn vier conjugaties, die worden gevolgd door anomala. Zij worden naar hun tweede en derde hoofdtijd gevormd vanuit de infinitief. zoals ook Lithocomus feitelijk aangeeft.
Wat later via de historische grammatica als regelmatig viel te kwalificeren, wordt in deze synchronische indeling onder anomala gerangschikt. De indeling doet een stuk zwakker aan dan die van de Twe-spraack, omdat te veel vragen onbeantwoord blijven door voornamelijk van de toevoegingen uit te gaan (het zwakke werkwoord) en de vocaalwisseling er onvoldoende bij te betrekken. Eerst met Lambert ten Kate (1723) vangt de historisch-taalkundige beschouwing van de stamvorming der sterke werkwoorden aan, overigens nog altijd een eeuw vóór het werk van Grimm! Paradigmata volgen van het werkwoord hebben en zijn in alle tijden, wijzen en personen. De ‘deelnemingen’ volgen, deels als aparte woordsoort: des tegenwoordigen tijts en des voorleden tijts. De ‘voorzettingen’ worden onderverdeeld in losse (voorzetsels) en gekoppelde (voorvoegsels), de klassieke indeling (appositione vel compositione) die met de opkomende zinsleer verdwenen is. De ‘bijwoorden’ zijn woorden die ‘by een Werkwoort gevougt’ (67) worden. Uit de bijgevoegde voorbeelden van de verschillende betekenissen zijn ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huidige onbepaalde hoofdtelwoorden en onderschikkende voegwoorden te halen. Daarmee is aan significatio als enige kenmerk voldaan. Lithocomus meldt nog figura en species en zeker dit laatste kenmerk had door Van Heule genoemd kunnen worden: Veel Byvouglicke woorden/konnen bywoorden worden/ende eyndigen wel meest in lic. (69) Het onderdeel comparatio (onder significatio merkwaardigerwijs) is door Van Heule apart gezet in een Merk-hoofdstukje, alleen om op te merken dat in de superlatief de e wordt weggenomen om een bijwoord te maken. Met ‘koppelingen’ en ‘tusschenstellingen’ besluit Van Heule dit onderdeel, dat bij vergelijking met het Latijnse model de indruk wekt niet te willen afwijken en moeilijkheden voorlopig nog maar even zo goed mogelijk onder te brengen, in ruil voor een herkenbare verdietsing van een overbekend model. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KlankmaetIn Lithocomus komt nu een aantal orthografische kwesties ter sprake, waarna de prosodie volgt. Door Van Heule worden eerst de leestekens (Byteykens, distinctiones) besproken en dan volgt een aangepaste bespreking van de ‘Klank der Silben’. Daarin gaat het om de afwisseling klemtoon-geen klemtoon, waarmee de klassieke indeling van accentus in acutus-gravis-circumflexus niet gevolgd kan worden. In de metriek kan men er echter met onze dichotomie wel komen, omdat quantitas, de lengte der lettergrepen, ook verstaan kan worden als hard-zacht, waarmee vertaling van dit gedeelte mogelijk wordt. Van Heule springt onduidelijk om met semifortis, zoals bij testament, wat als lang-kort-lang wordt aangeduid, maar waarvan gezegd wordt dat van alle woorden die op Ment eindigen, de laatste lettergreep lang is. De oppervlakkige klemtoonverhandeling volgt in ieder geval de lijn van Lithocomus en is eveneens de opmaat tot de versleer, Rijm. Van Heule behandelt ‘staenden dicht’ (krijt-smijt), ‘Vloeyenden dicht’ (krijten-smijten), waarbij glijdend rijm onder de dactylus gezocht moet worden, waarmee wij weer in de klassieke metriek zitten. De figuren (syncope, paragoge enz.) worden behandeld, alsmede de combinatie met muziek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TsamevougingePlaats en gebruik van het lidwoord, een volkstaalgebonden onderwerp, wordt toegelicht: eigennamen hebben geen lidwoord bij zich ‘om dat de namen der Persoonen de Persoonen ten vollen uytdrucken’ (84/85) en het verschil tussen ‘de’ en ‘een’ schuilt in het genoemd zijn in een voorgaande zin of het anderszins bekend zijn. Bij de bijvoeglijke naamwoorden komt het zelfstandig gebruik aan de orde en de plaatsing ten opzichte van het zelfstandig naamwoord (een begin van patroonindeling!). Met het zelfstandig naamwoord gaat Van Heule verder: vooral de verhouding tussen twee bijeengeplaatste substantieven en de genitief daarbij wordt belicht. De voornaamwoorden krijgen vooral een semantische toelichting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GrontDe werkwoorden zijn natuurlijk de belangrijkste proeve naast de naamwoorden. De interessantste systeemverandering schuilt in de invoering van het begrip gront dat uit de dialectica is gehaald (subjectum) om ‘het geene daer de Werkinge op spreekt’ als zinsdeel contouren te geven: De gront van het Werkwoort/ is het geene daer de Werkinge op spreekt/ als Ik doe dat, hier is/ Dat de gront van het Werkwoort/ ende als men zegt Ik beminne alle menschen, hier is Alle menschen de gront van het Werkwoort. (93) Het lijdend voorwerp, want dat is hier geboren, wordt niet als accusatief gepresenteerd, maar echt als zinsdeel, dat ten opzichte van het werkwoord (en de behandeling strekt zich uit tot het gezegde, waarmee Werkwoort soms zeker als gezegde opgevat kan worden) verschillende plaatsen kan bezetten: Ik hebbe werk, Ik hebbe werk gehadt, na het meewerkend voorwerp (‘aen welken yet gegeven of gebrocht wort’): Hy gaf hem Dat werk. De bijwoordelijke bepaling (‘den persoon [...] daer de gront van het Werkwoort afkomt’) komt achter de gront: Ik hebbe het werk van hem; dit geldt ook voor causa instrumentalis. De gebiedende en andere wijzen veranderen de plaats van de ‘gront’; Van Heule presenteert hier de bijzinsvolgorde, waarin het lijdend voorwerp voor het werkwoord komt. In dit gedeelte heeft Van Heule een eigen hoofdstuk geschreven in de taalkundegeschiedenis. Dit kon hij doen, omdat met Latijnse middelen onze zinsstructuur niet kon worden beschreven en de herkenbaarheid van de grammatica als geheel niet werd aangetast. De greep naar de dialectica is vanzelfsprekend, daar werd immers de (logische) structuur van de mededeling behandeld. Het ontkennend partikel en wordt door Van Heule ‘koppelinge’ genoemd, voor het gemak van herkenning, zoals het elders ‘ledeken’ is genoemd; wij zouden daar een andere term wensen, die op een gegeven moment ook gekomen is. Het komt vlak voor het werkwoord. De scheidbaar samengestelde werkwoorden, het tijdgebruik, de praktizering van gerundia en supina en de lijdende vorm volgen, waarna Van Heule verder gaat met de complementen van het werkwoord, geregistreerd via de naamvallen en niet verder toegelicht. Regimen van de voorzetsels, enkele aantekeningen over het bijwoord en voegwoord completeren dit klassiek opgezette, maar moderniserend uitgewerkte gedeelte van de syntaxis. De volgende hoofdstukken bevatten verschillende typisch renaissancistische discussiepunten: Eenige Aenmerckingen omde Vreemde woorden vande Nederlantsche te onderscheyden. Na nog wat losse gevallen te hebben besproken, volgt een bladzijdenlange ‘Tafel der Zelfstandige woorden’ met de genusaanduidingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitVan Heule 1625 laat zich lezen als een vertaling van het klassieke model in een volkstaal, waarin vanwege de herkenning - iedereen kende dit model immers en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen ander - niet tegelijkertijd naar vernieuwing werd gezocht, waar ondanks de Twe-spraack toch nog allerminst sprake was van een eigen traditie of ontwikkeling. De twee opvallendste vernieuwingen die Van Heule zich heeft veroorloofd, zijn een zekere ontkoppeling van vorm en functie der naamvallen en daarmee de introductie van een zinsdeel. Deze punten liggen in elkaars verlengde: Van Heule heeft de noodzaak gevoeld de syntactische component uit de Latijnse morfologie te halen, maar wilde daarbij de herkenbaarheid van het bekende taalbeschrijvingsmodel niet te veel aantasten. In de volledigheid van dit grammaticamodel kan men een eerste complete vertaling van de humanistische grammatica zien. In het zoeken naar manieren om onderwerpen uit de zinsleer te behandelen binnen de grammatica en daarmee een niet aan het trivium gebonden spraakleer te creëren, kan men een renaissancegrammatica zien: een klassiek opgezette, maar moderniserend uitgewerkte grammatica. |
|