Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
[pagina 281]
| |||||||
VI De Nederlandse grammaticale werken 1568-17006.1 De Voorreden: aanzet tot een grammaticaNa de Twe-spraack lijkt de Voorreden vanden noodich ende nutticheit der Nederduytscher taelkunste uit 1568 wel het meest besproken werk uit de oudste periode van de Nederlandse grammatica. Lange tijd heeft deze aanzet tot een grammatica op naam gestaan van Coornhert, van wie bekend is dat hij omstreeks 1568 gedurende zijn ballingschap in het Rijnland aan een grammatica was begonnen. Bostoen 1982 heeft echter aangetoond dat dit ten onrechte was en thans staat vast dat de auteur Johan Radermacher was, een geleerde koopman uit de Antwerpse kring van Abraham Ortelius, die zich in 1567 in Londen had gevestigd als vertegenwoordiger van Gillis Hooftman,Ga naar eind405 nadien terugging naar Antwerpen en via Aken in Middelburg belandde, waar hij in 1617 overleed. In zijn Londense periode ontstond de grammatica in opzet. Bostoen beschrijft, in een poging deze voor ons betrekkelijk onbekende enigszins te plaatsen, zijn contacten met de firma Plantijn, zijn omgang met bekende mensen uit de 4000 mensen tellende Nederlandse gemeenschap in Londen en vooral de titels van zijn boeken, die bekend zijn vanwege de veiling ervan in het huis van zijn zoon Steven in 1634 en waaruit Radermachers belangstelling voor Nederlandse bijbelvertalingen blijkt. Hoe weinig men nadien ook van Radermacher of Rotarius vernomen heeft, bestudering van het handschrift heeft de zekerheid gebracht omtrent de schrijver. En in het licht van mijn eerdere overwegingen met betrekking tot de factoren die hebben bijgedragen tot de opkomst van de volkstaal, waarin naar voren kwam dat het naast de kerk de wereld van handel en opkomende techniek was, waarin behoefte ontstond aan gebruik van de volkstaal en dus aan beregeling ervan, kan men deze geleerde koopman als exemplarisch beschouwen voor de sfeer waarin de volkstaal op hoger niveau kansen kreeg. In 5.2.4 is al geschetst hoe ook Radermacher was opgegroeid in de tijd dat imitatio van de klassieken als eerste stap werd gezien op weg naar ontwikkeling van de volkstaal, hoe ook bij hem de wens een eigen trivium te scheppen logisch voortvloeide uit de gedachte dat daarmee een basis werd geschapen voor de complete verdietsing van de wetenschap. Hieronder geef ik in het kort zijn inleidende ideeën weer. | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
God heeft de mens onderscheidingsvermogen gegeven op alle levensgebieden. Omwille van schoonheid en nut streeft de mens naar het beste. Hij leert regels en geboden, niet omwille van de regels zelf, maar zoals een reiziger ook wil weten welke weg de beste is naar het doel. Zo vergaat het de taalgebruiker, die in de grammatica een gids aantreft, waarin de regels staan, die ‘van natueren ingeboren sijn’. (2ro)Geen menselijk vermogen is zo volmaakt, dat het geen ‘leeringhe’ behoeft, zowel in het spreken, schrijven, als ‘het reden oft bescheet geven’ (2 ro). Daarmee zijn de begrippen gegeven die ook in de Rederijck-kunst al gevallen zijn (zie 6.3). De taal moet men ‘cierlijken ende rijkelijken’ (4vo) gebruiken en daartoe dient men de regels te kennen. Er zijn velen die zich goed hebben geoefend in Grieks, Latijn en andere talen, maar het Nederlands niet lezen omdat er weinig op niveau in wordt geschreven (4vo). Een goede vertaling van goede literatuur en van de Bijbel is een eerste stap, een grammatica de tweede. Natura (natuere), ars (kunstregels, kunst), exercitatio (leeringhe, oeffening): in 5.2.4 is gememoreerd hoe deze begrippen door de auteur benaderd worden. Boni auctores moeten daar nog worden bijgevoegd; en imitatio als navolging van het model, maar eerst als vertaling. Radermacher gaat dan over op de wenselijkheid van een trivium (5ro):
Radermacher wil hieraan beginnen, want de geleerden ziet hij het niet doen, die schrijven liever in een bekende wetenschapstaal ‘waerbij haere geleertheyt bij den gheleerden blijken ende vernaemt werden moghe’ (5ro). Dat is toch eigenlijk een schande: Ende waer't sake dat de gheleerden van onsen tijde de helft in haer moeders tale geschreven ende overgeset hadden dat sij in Latijn geschreven ende uut den Griekschen overgeset hebben, onse tale waere sonder twijfel nu so wel met alderleye schriften begaeft dat sij de Grieken ende Latinisten in veel saken derven soude [...]. (5vo) De uiteindelijke grammatica is zo rudimentair aanwezig, dat wij eigenlijk alleen maar kunnen vermoeden hoe deze geworden zou zijn bij voltooiing. Er staan namelijk alleen nog de definities van de woordsoorten en dat is alles. Het belangrijkste deel van die definities kan hier nog weergegeven worden, zodat men een indruk kan krijgen van de wijze waarop deze grammatica gestalte had kunnen krijgen. Radermacher beschouwt de woordsoorten als de materie waarop de re- | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
gels inwerken. Na de beschrijving van de grammatica als ars bene loquendi geeft hij onmiddellijk de volgende definities:Ga naar eind406 Een ‘Namelijk’ woord [zelfstandig naamwoord] is: waermede eenich dink genaemt wordt dat in hem selven wat is ende metten verstande mach verstaen of gepeinst worden [...]. Hiermee eindigt het fragment, waarin we kunnen zien dat in het nomen wat modistische invloeden nog merkbaar zijn en voor het overige de gemiddelde klassieke en humanistische grammatica kan tekenen voor de benadering van Radermacher. |