Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
5.3.1 InleidingVer voor de eerste grote aanzet tot een grammatica in en van het Nederlands (Radermacher 1568) werd de volkstaal al op hoger niveau gebruikt en verschenen al discussies over de volkstaal. Er is al vaker gewezen op de aandacht voor het wel en wee van de Nederlandse taal van verschillende middelnederlandse auteurs. Bakker & Dibbets (1977: 18) noemt enkele opmerkingen over de woordorde van Jan de Weert, die enkele regels in zijn Spieghel der sonden ( 1350; r. 16874-16887), en uit het voorwoord van Des coninx summe, en een wat duidelijker fragment uit Jan van Boendales Der leken spieghel (1325-1328). Dit laatste, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meest genoemde fragment uit het vijftiende capittel van het derde boek handelt over dichters en dichtkunst en geldt als de eerste poëtica in het Nederlands.Ga naar eind397 De titel van het vijftiende boek is: ‘Hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullen.’ Ook in het veertiende boek wordt over grammatica gesproken: ‘Vander lettren ende vander clergien.’ B III C.XV 15vv
15[regelnummer]
Gramarie is deerste sake;
Want si leert ons scone sprake,
Te rechte voeghen die woorde
Elc na sinen scoonsten accoorde,
Te rechte scriven ende spellen
20[regelnummer]
Ende dat pointelijc voort vertellen.
Men sal ooc voren versinnen,
Hoemen dat dicht zal beghinnen,
Middelen ende daer toe enden,
Ende uter materien niet wenden.
25[regelnummer]
Dat prohemium int beghin
Sal verstandenisse hebben in
Van datter volghet na;
Auctoriteite, alsic versta,
Ende exemple daer toe mede
30[regelnummer]
Sullen hebben propre stede,
Daer hem behoort te stane
Na datter materien hoort ane;
Dat einde vanden dichte sal
Dat voorste besluten al,
35[regelnummer]
Ende daer toe setten proper woort
Also tier materien hoort.
Aldus moet die dichtre sijn
Van rechte een gramarijn;
Want die niet en versinnet des
40[regelnummer]
Wat consten gramarie es,
Alse leecke liede, die en moghen
Te goeden dichters niet doghen;
Want sine hebben gheen fundament
Daer men recht dichten in kent.
45[regelnummer]
Wat helpter vele of ghelesen?
Hi moet een gramarijn wesen
Ende te minsten connen sine parten:
Dat is tbeghin van allen arten:
Die des niet en weet, sijts ghewes
50[regelnummer]
Dat hi gheen goet dichter en es
Noch dichter ooc en mach sijn,
hi Walsch, Dietsch of Latijn.
B III C.XIV 63vv
Het esser zeven, dat weet wale,
Consten gheheten liberale,
65[regelnummer]
Die edel sijn ende zonderlinghe fijn
Ende der andre consten vrouwe zijn.
Deerste sijn Gramaria ende Logike,
Daer na Geometrie ende Musike,
Arismetrike ende Astronomie
70[regelnummer]
Ende die heylighe Theologie.
Gramarie leert ons spreken
Ende te pointe uut reken
Beide sin ende ooc woort
Ende pointelijc dat zegghen voort.
75[regelnummer]
Te rechte scriven ende spellen,
Te pointe dat voort vertellen,
Ten minsten hoort dit den dichtren toe:
Ic sal u wel namaels zegghen hoe.
B III C.XIV 127vv
Maer die zwaerste conste, sekerlike,
Diemen weet in aertrike,
Die subtijlste ende meest gheëert met,
130[regelnummer]
Dats die lettre, dat ghijt wet.
Dit fragment leert ons iets over de visie op de plaats van grammatica binnen de vrije kunsten, zoals die sedert het begin van de middeleeuwen vastlag: ‘gramarie is deerste sake’, dat wil zeggen de eerste der vrije kunsten. Boendale sluit met zijn opvattingen rechtstreeks aan bij Cassiodorus en Isidorus.Ga naar eind398 Ten tijde van Boendale had in feite, zoals in hoofdstuk 3 is gezegd, de dialectica het primaat, waarmee volgens Vanderheyden (1971: 186) Boendale een conservatieve houding aannam. Dat lijkt niet helemaal correct: in de wetenschappelijke discus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sies en geschriften was dat zo, daarbuiten bleef de grammatica een eerste stap binnen de artes liberales. De grammatica bevatte volgens de middeleeuwse traditie en daarmee volgens Boendale de kunst van het spreken, kennis van de juiste woordvormen en de spelling daarvan, en zelfs de bouw van een verhaal of betoog, vooral langs de te vermijden weg van stijlfouten. Zonder te willen ingaan op de discussie over wat hier onder grammatica wordt verstaan èn wat de grammatica's in werkelijkheid aan stof bevatten, zou ik hier vooral willen stellen, dat het om een Latijnse grammatica gaat. Nergens is in de tekst te vinden dat Boendale aan een volkstaalgrammatica zou denken. Integendeel, als hij over auctoriteite (r. 28) spreekt, doelt hij op de klassieke auteurs.Voor een volkstalige grammatica valt hier niet veel meer uit te halen dan de volgende gesprekspunten:
Het belang, de onmisbaarheid van de grammatica bij elk begin van ontwikkeling wordt duidelijk gemaakt. Dit gegeven is wellicht nog het belangrijkste dat uit het fragment te halen valt, samen met het zonder meer naast elkaar stellen van ‘Walsch, Dietsch of Latijn’, waarmee het besef van de gelijkwaardigheid van de verschillende talen zichtbaar wordt. Die verschillende talen kregen door toenemend verkeer, politieke veranderingen enz. (zie 5.2) steeds meer met elkaar te maken. Dat uitte zich in een toenemende behoefte aan inleidingen in andere talen tot de gespreksboekjes, die bij indelingen meestal bij de lexicografie worden ondergebracht. Het reeds genoemde Livre des mestiers, een Brugs gespreksboekje uit de veertiende eeuw, verdient echter ook een plaats bij de vreemdetalengrammatica's als een van de voorlopers ervan.Ga naar eind399 Beter dan een beschrijving is het een kort fragment te geven, zodat men kan zien dat alfabetisch gerangschikte onderwerpen in gespreksvorm worden behandeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diverse colloquia vormen het overgangsgebied van woordenboek naar vreemdetalengrammatica. Een uiterst populair boekje was het tweetalige Vocabulare (ca. 1530) van Noël van Berlaimont (zie ook 6.2.1), met brieven, gesprekken, uitspraakregels. In de uitgave van 1568 zien wij een gedeelte ‘Coniugaisons, règles et instructions’ en een ‘Corte instructie inhoudende de maniere om wel te leren prononceren ende te lesen’, waarin de uitspraakregels van Frans, Italiaans, Spaans en Nederlands te vinden zijn. Het Vocabulare kent, zo blijkt uit een onderzoek van Verdeyen (1925-1935), uitgaven uit verschillende landen (zie verder 6.3.5). Van Joos Lambrecht, de bekende uitgever en auteur van het Naembouck, is nog bekend Cleyne Colloquien int Vlaemsche ende Franchois. Met onze huidige indelingen binnen de taalkunde weten wij niet altijd goed hoe om te gaan met deze gespreksboekjes/woordenboekjes/beknopte grammatica's. Zij hebben echter bijna ongemerkt, maar onmiskenbaar de weg geopend naar de vreemdetalengrammatica en daarmee naar de beschrijving van het Nederlands. Van een expliciet beschrijvingsmodel is nog geen sprake, daarvoor moeten we kijken naar de schoolgrammatica's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3.2 Nederlands in Latijnse schoolgrammatica's: de vertalingOok in de Latijnse schoolgrammatica rukt de volkstaal op: regelmatig komen vertalingen voor bij de Latijnse teksten, worden paradigmata vertaald of worden Latijnse begrippen in het Nederlands toegelicht. Een bekend voorbeeld is Exercitium puerorum grammaticale per dietas distributum, dat in 1485Ga naar eind400 is verschenen te Antwerpen. Het schoolboek bestaat uit twee traktaten. Het eerste traktaat bestaat uit vijf, het tweede uit acht hoofdstukken; alle hoofdstukken zijn in porties verdeeld die in een dag konden worden afgewerkt. Van der Wal (1988) heeft de vertalingen bekeken, met name wat betreft de passieve constructies. Zij komt tot de conclusie dat wij een positief oordeel kunnen hebben ‘over de observatie en impliciete beschrijving van de Middelnederlandse naamvalsfeiten’ (246). De vertaling der werkwoordstijden laat echter zien dat men er vooral op uit was het Latijnse tijdensysteem goed weer te geven en er minder op lette of het correct Middelnederlands was (Van der Wal 1988: 254). De toelichter wilde vooral de verschillen met de moedertaal weergeven; op de beste momenten betekende dat ook een goede observatie en notatie van het Middelnederlands. Dit vertaalbewustzijn is een belangrijke factor geweest in de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de volkstaalgrammatica. De didactische kern daarvan heb ik al aangestipt bij humanisten als Erasmus en Vives. Op de belangrijke rol van de vertalers is al eerder gewezen. Ook in de opkomst van de volkstaalgrammatica's speelt de vertaling een grote rol. Cable (1984: 88) zegt in dit verband: It would seem that while scholars were debating the merits of Latin and English the issue was being decided by the translators. Een belangrijk gevolg van vertalen is natuurlijk het behoudende effect voor het grammaticamodel, als niet op een gegeven moment het bewustzijn van werkelij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke verdietsing komt, d.w.z. dat men de genoteerde verschillen tussen de Latijnse taalstructuur en de structuur van de volkstaal hun uitwerking laat hebben op het beschrijvingsmodel. Ik ben ervan overtuigd dat die vertaling-bij-Latijnse-paradigmata in dat opzicht een remmende werking heeft gehad, omdat het de afstand tussen Latijns model en Nederlandse taal overbrugde. Die verkleinde afstand, en daarmee het invoeren van het Latijnse model in het Nederlands, is goed te volgen in alle paradigmata met vertaling, waarin alles gedaan wordt om de Nederlandse syntaxis te laten aansluiten bij de Latijnse morfologie. Het vertaalprincipe valt te plaatsen onder imitatio, zoals uit de behandeling van de grammatica's in hoofdstuk 6 ook zal blijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.3.3 De beregeling van de volkstaal: de spellingEen van de eerste zaken die voor beregeling in aanmerking kwam (zie 5.2.4), was de spelling, het eerste deel van de grammatica. Voor de behandeling van de spelling, hier en in de volgende paragrafen, dienen wij twee zaken goed uit elkaar te houden: het model waarmee de spelling beschreven en bestudeerd wordt - men zou het de ‘grammatica van de spelling’ kunnen noemen - en de voortdurende discussie over welke klanken aan welke tekens verbonden moeten worden. Het mag vanuit de gehele vorige tekst duidelijk zijn dat het in dit werk om die ‘grammatica van de spelling’, de connotatieve kant, te doen is, om de adaptatie van de Latijnse orthographia aan de volkstalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeschrijvingsproblematiekDe vraag ‘hoe spellen wij onze taal het beste?’ hield al degenen die zich wilden inzetten voor de opbouw van de moedertaal, in eerste instantie nog het meest bezig. Men had de beschikking over het Latijnse alfabet en vanuit de toen vigerende uitspraak zocht men - eerst onbewust (de Middelnederlandse letterkunde), daarna bewust (de renaissance) - naar de juiste verhouding tussen klank en teken. Men zat daarbij zo vast aan het Latijnse alfabet, dat men het niet blijvend durfde te riskeren bepaalde tekens (bijvoorbeeld de c en de x) uit het alfabet te verwijderen. Die vreesachtigheid op dit punt heeft in de eeuwen daarna haar eigen gevolgen gehad. In wezen is de discussie daarover nog steeds gaande. Anderzijds heeft diezelfde houding ervoor gezorgd dat de West-Europese talen in hoge mate van hetzelfde type spelling gebruik maken. De aansluiting bij de traditie was een belangrijke zaak, waar ook spellinghervormers niet licht van afstapten, zelfs al bestempelden zij de heersende gewoonte als ‘kruepele’ (Van der Schuere 1612: 3). Een vervolgvraag in feite een nog klemmender vraag waarmee men zich moest gaan bezighouden, was de eenheid van spelling bij verschil in uitspraak. Een derde, voor onze modelgeschiedschrijving belangrijke vraag was: hoe zullen wij de spelling beschrijven, wat te formuleren valt als: welke metataal, welk beschrijvingsmodel koos men en welke uitgangspunten hanteerde men daarbij? Jellinek (1913-1914, II: 21v) heeft de problematiek van deze en andere benaderingen van het zoeken naar de juiste verhouding klank-teken, door haar te splitsen in drieën, technisch gekarakteriseerd. Hij onderscheidde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zoeken naar de juiste klank-tekenverhouding kan, bij juiste ontcijfering achteraf ons een schat aan gegevens verschaffen over de uitspraak van het Nederlands.Ga naar eind401 De algemene mening gedurende de renaissance was dat men klank en teken zoveel mogelijk in overeenstemming met elkaar wilde brengen: een overeenstemming die echter berustte op de kennis van de uitspraak van het Latijn (de vergelijkende benadering dus). Dit lijkt een wel heel problematisch en onzeker uitgangspunt, maar Hellinga 1968: 51 en Caron 1972: 8v hebben ons al gewaarschuwd niet te snel te oordelen. Wij moeten er immers van uitgaan dat in werken als Erasmus' De recta Latini Graecique sermonis Pronunciatione Dialogus de toen vigerende uitspraak van de verschillende Latijnse tekens nauwkeurig is gegeven. Daarnaast zien we ook een poging - Ramus 1562 is daarvan een goed voorbeeld - tot aanpassing van het tekensysteem aan de fonetiek (de akoestische benadering). Nederlandse voorbeelden daarvan zijn onder meer Sexagius 1576 en De Heuiter 1581. Een tegenbeweging ontstond vanwege de onherkenbaarheid en de verwarring in de aansluiting bij de internationale (Latijnse) literatuur. De ‘akoestische’ spelling had gedeeltelijk succes, zij is onder meer in de Twe-spraack te vinden: de ae is een gheluyd vallende tusschen de ,a, ende ,e, (t'welck ons de schaepen met haar bae leren). Schapen en andere dieren werden te hulp geroepen, maar daarmee kwam men er nu eenmaal niet. De genetische benadering, de derde beschrijvingscategorie, heeft in de Lage Landen de nog steeds moeilijk te bevatten maar algemeen als groot werk bestempelde Spreeckonst van Montanus opgeleverd. Dit werk heeft overigens weinig sporen nagelaten in de klankleer van de nadien verschenen grammatica's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SpellingwerkenNadat in de ons omringende landen al de nodige spellingwerkjes verschenen zijn (Duitsland 1527, Frankrijk 1542), verschijnt in 1550 in de Nederlanden een boekje, geschreven in dialoogvorm, 72 bladzijden dik, van Joos Lambrecht, eveneens de schrijver van het Naembouck: Néderlandsche Spellijnghe. De bedoeling van Lambrecht was enige uniformiteit in de spelling aan te brengen, die zijns inziens in het onderwijs en elders ontbrak. Deze uniformiteit werd nu echter wel vanuit het Gentse dialect aangepakt. Ofschoon niet expliciet gaat Lambrecht uit van de klassieke driedeling van de kleinste eenheid littera (nomen, figura, potestas), die verdeeld wordt in vocalen ‘zonder de welke men ghean sillebe noch woord/ op zijn recht/ spellen en magh noch en can [...]’ (A vir), waaronder diftongen inclusief triftongen, en consonanten ‘de welke nemmermear alleane | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[...] en móghen sillebe noch woord ghemáken [...]’ (A viiv), met mutae en liquidae. Veel besprekingen gelden denotatieve problemen, het beschrijvingsmodel als zodanig sluit aan bij Priscianus en anderen. De Bruggenaar Adriaen van der Gucht schijnt een Vlaemsche orthographie geschreven te hebben, maar er is nooit een exemplaar van het werk gevonden. In 1576 verschijnt De orthographia linguae Belgicae, in het Latijn gesteld door Antonius Sexagius (Antoon van t'Sestich), die het typisch humanistische standpunt huldigt dat kinderen (in ieder geval ook zijn kinderen) eerst hun moedertaal goed moeten kennen alvorens Latijn te leren. Het is niet verwonderlijk dat Sexagius wat het spellen betreft uitgaat van een vergelijkende houding (zie hierboven), maar zelfs hij grijpt af en toe naar nieuwe tekens om het Mechels correct op schrift te krijgen. Ook Sexagius gaat uit van het klassieke beschrijvingsmodel. Het tweede probleem waarmee men zich zou moeten bezighouden, was de eenheid van spelling bij verschil in uitspraak. Tot nu toe hebben wij te maken gehad met pogingen vanuit bepaalde dialecten tot een spelling te komen. Aandacht voor dit probleem kwam van Pontus de Heuiter, wiens Nederduitse orthographie [...] in 1581 bij Plantijn werd gedrukt en uitgegeven. De in Delft geboren De HeuiterGa naar eind402 schreef zijn boek speciaal voor de schoolmeesters en trachtte een standpunt in te nemen dat zowel voor het noorden als voor het zuiden aanvaardbaar zou zijn. Daar knoopte hij meteen zijn wens aan vast de taal te ordenen en de ‘schoonheit’ van de moedertaal te vergroten,Ga naar eind403 iets wat mogelijk zou zijn als er een lingua exculta zou komen die het mooiste van alle dialecten in zich zou verenigen. Als Pontus de Heuiter Sexagius ter sprake brengt, zegt hij: ‘[...] want zijn voorneme alleen is te leren plat Brabants: t'mijn opreht Nederlants [...]’ (30), en over Adriaen van der Gucht staat vermeld: ‘[...] zoukende plat Brux die zinen te leren schriven/ dwelc mede mijn voornemen contrarij [...] (30). Overigens is voorts ook bij De Heuiter de letter verdeeld in ‘Gedaente/ Name ende Kraht’ (31), zijn er 24 letters en ziet de auteur het onderdeel letter in het grammaticale stramien letters-syllaben-woorden-redens (36). De vocalen zijn kort en lang, de consonanten kennen ‘muten’, ‘semivocalen’ en doubbele’. Ook hier weer aansluiting bij het klassieke beschrijvingsmodel. Van 1612 kennen wij de Nederduydsche Spellinge van Jacob van der Schuere.Ga naar eind404 De inhoud bestaat zoals gewoonlijk uit letters, uitspraak, meerklanken, lettergrepen, leestekens en afkappingen. Nomen, potestas en figura (tMaekzel, de Naem, de Kracht (10)), de opsomming van het alfabet, indeling in mutae en liquidae, in alles zien wij de Latijnse voorbeelden terug. Deze eerste verdietsingen van de orthografie hebben de eerste grammatici tot voorbeeld gediend. Van der Schueres ideeën vinden wij weer terug in het spellingwerkje van Richard Dafforne, Grammatica ofte leez-leerlings steunsel, dat in 1627 verscheen, drie jaar na het Voor-loperken van Abraham van Gherwen. Met de in het Latijn gestelde Orthographia Belgica van Cornelius Giselbertus Plemp (Amsterdam, 1637), die eerder, in 1632, een uiterst summier geschriftje in het Nederlands had doen verschijnen, eindigt dit korte overzicht van de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spellingwerkjes in de Nederlanden. Daarna verschijnt er natuurlijk het een en ander, maar de discussie werd in wezen in de grammatica's voortgezet. In de genoemde spellingwerkjes zijn natuurlijk ook opstapjes naar de grammatica waar te nemen, zoals Daffornes bespreking van de prosodie en de lettergrepen en vooral Plemps paradigma van enkele werkwoorden. Het niveau van de grote voorgangers hebben deze werkjes bij lange na niet gehaald. |
|