Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
[pagina 185]
| |||||||||||||
4.2.1 Humanisme in de zuidelijke landen | |||||||||||||
4.2.1.1 ItaliëPetrarca (1304-1374) als instigator van het gebruik van de moedertaal zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen, maar deze ‘restaurator antiquitatis’ dient hier wel als eerste genoemd te worden in de rij der humanistische geleerden die zich met de overdracht der antieke wetenschap bezighielden. De Latijns literatuur is voor Petrarca het belangrijkste erfgoed van de klassieke oudheid geweest en is dat ook voor de meeste humanisten gebleven. Met Petrarca, in Italië, begint het humanisme. Zeven eeuwen na de val van Rome vat men, lijkt het, de draad van de antieke wetenschap weer op. Helemaal waar is dit niet: gedurende de middeleeuwen werden veel klassieke auteurs wel degelijk gelezen, werd veel kennis uit de klassieke oudheid doorgegeven en verder ontwikkeld, maar dat gebeurde in een culturele context - een centrale plaats van de kerk en het christendom - die de klassieke beschaving toch langzamerhand deed verdwijnen. In de renaissance kan men spreken van een herontdekking van veel kennis die eerder niet meer (rechtstreeks) bereikbaar was of die niet paste in het christelijk opvoedkundig denken en het christelijke mensbeeld van de middeleeuwen. De rol van Petrarca in deze ontwikkelingen is nauwelijks te onderschatten. Het zichtbare vertrekpunt van het Florentijnse Italië - Florence speelde een culturele hoofdrol - is het gestaag zoeken naar handschriften, inscripties, herinneringen, kortom getuigenissen van het rijke verleden. Ook de studie van de drie heilige talen werd aangevat: Latijn, Grieks en Hebreeuws, in die volgorde. De grote Italiaanse humanisten uit de dertiende en veertiende eeuw, onder meer Coluccio Salutati en Leonardo Bruni, beschouwden zich als erfgenamen van het streven van Petrarca. Coluccio Salutati (1331-1406) haalde in 1396 de beroemde leraar Grieks Chrysoloras (1350-1415) van Constantinopel naar Florence, waarmee in Florence de bloei van het Grieks begon, een bloei die na de val van Constantinopel in 1453 alleen nog maar zou toenemen; het humanisme raakte hierdoor gedenationaliseerd.Ga naar eind290 Salutati ging op zoek naar Griekse handschriften, vooral handschriften die werk van Homerus bevatten. Eenzelfde interesse ziet men na hem bij humanisten als Giovan Battista Strozzi, Poggio Bracciolini, Niccolò Niccoli en Leonardo Bruni. Leonardo Bruni (1370-1444) legde zich toe op de klassieke geschiedschrijvers (‘De studiis et litteris tractatulus’ (1412-15)) en verzamelde handschriften.Ga naar eind291 Bekend is zijn aanval op de scholastische logica, waarin hij trouwens ook de grammatica en retorica betrekt, en waarin hij als zijn mening te kennen geeft dat de middeleeuwse benadering als geheel weinig goeds te bieden heeft.Ga naar eind292 Toch moet de mening dat de humanisten zich van meet af aan bijvoorbeeld tegenover de scholastische filosofie en taalkunde hebben opgesteld, als te eenzijdig worden | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
gekenschetst. Percival 1976 laat aan de hand van de behandeling van verschillende grammaticale onderwerpen door (Italiaanse) humanisten zien, dat de humanistische grammatica's aanvankelijk nog vrijwel geheel pasten in het middeleeuwse idioom. Hij onderscheidt drie stadia van verwijdering via tien ‘medieval features’, waaruit de logische benadering van de taal binnen de grammatica blijkt. Vanuit die ‘meting’ ziet hij de eerste verwijdering in het werk van Guarino Veronese (Regulae grammaticales) en ziet hij de volgende stap bij Lorenzo Valla, die termen als antecedens, suppositum, appositum zonder meer uit de grammatica heeft verwijderd (Percival 1976:81). Voor het grammaticamodel als geheel zal verandering van die termen een minder grote verschuiving betekenen, zoals in dit hoofdstuk zal worden aangetoond. Dat neemt niet weg, dat het model wel degelijk grote veranderingen ondergaat, alleen al door de gevolgen die een andere gerichtheid, een retorisch-literaire gerichtheid, op de keuze van de onderwerpen en onderdelen heeft. Deze veranderingen kwamen niet alleen omdat de taalgeleerden zo gericht waren op boni auctores en op de klassieke stijlleer. Het voor de literaire grammatica gunstiger klimaat dat ontstond, kwam ook voort uit de behoefte binnen de universiteiten aan betere taalbeheersing. Alle wetenschappen gebruikten het Latijn als communicatiemiddel. Voor elke studie had de student een gedegen kennis van het Latijn nodig. Dit feit kreeg extra nadruk door de opkomst van de universiteiten in de tweede helft van de middeleeuwen. Of men nu rechten studeerde of medicijnen, de student kon alleen mee als hij het Latijn beheerste. Grammatica's die die kennis didactisch zo aanreikten, dat de directe taalbeheersing ermee gediend was, grammatica's die de taalbeheersing dienden: retorische grammatica's, waren nodig voor de studerende en schoolgaande gemeenschap. Grammatica werd naast eerste vak der vrije kunsten ook de poort tot alle wetenschap en kennis. Zo verenigden humanistische en renaissancistische wensen zich in de nieuw opkomende grammatica, eerste deel van de vrije kunsten. Die retorisch-literaire gerichtheid behelsde wat de humanistische geleerden betreft een streven naar antieke latinitas, waarvoor men te rade ging bij Cicero en Quintilianus. Met deze stap, zo is dikwijls betoogd, maakten de humanisten van het Latijn een dode taal en effenden daarmee de weg naar de volkstaal. Het is van belang de antieke eisen voor een goede stijl hier te herhalen, want men kan geen humanistische grammatica openslaan zonder ze daarin tegen te komen. Voor de antieke retoren, waartoe Cicero en Quintilianus behoren, was het probleem van correct taalgebruik geïncorporeerd in de stijlleer. Een goede stijl, had de Griek Theophrastus al gedoceerd, moet voldoen aan de eis van:
De Romein Cicero latiniseerde deze deugden in:
| |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
Bij Quintilianus vinden wij dezelfde eisen terug:
Zij hebben de standaardeisen voor goed taalgebruik gevormd, en de grammatica's uit Rome die dit literair en retorisch gerichte als uitgangspunt hadden, vormden het model voor de nieuwe, klassieke grammatica. In die retorische en literaire gerichtheid speelt elegantia een grote rol. Met voorbijgaan aan de vroegste humanistische grammatica van Guarino Veronese (1418) willen wij eerst de man bespreken, die de weg naar die elegantia gewezen heeft en daarmee de humanistische taalbenadering getoonzet heeft, namelijk Valla. | |||||||||||||
4.2.1.2 VallaElke beschrijving van het humanistische tijdperk in de taalkunde begint met de Elegantiarum linguae latinae libri sex, de omvangrijke verdediging van het klassieke Latijn van Rome tegen de barbaarse aanslagen erop van de middeleeuwen, geschreven 1440 door Laurentius Valla (Lorenzo Valla, 1407-1457).Ga naar eind293 Apel 1980: 183 zegt hierover: (in dit boek) wurde die schon von Petrarca gestellte Aufgabe, die Regeln der Grammatik aus den Texten der Autoren zu abstrahieren und so die aus dem Mittelalter stammenden Lehrbücher zu ersetzen, in Angriff genommen. Ergänzt wird diese Reform des ‘Triviums’ durch die drei Bücher ‘Dialecticarum disputationum’ (1439), die das philosophische Problem, wie Toffanin sagt, ‘fast auf ein philologisches reduzierten’. In de ‘Praefatio’ tot het tweede boek haalt hij uit naar de bedervers van het klassieke Latijn. Isidorus van Sevilla en de middeleeuwers na hem wordt verweten dat zij na de lichtende voorbeelden van Donatus en anderen ‘maar wat aan schrijven’: [...] ut post eos (sc. Donatus, Servius, Priscianus e.a.) quicumque aliquid de latinitate scripserunt balbutire videantur; quorum primus est Isidorus, indoctorum arrogantissimus, qui cum nihil sciat omnia praecipit.Ga naar eind294 Er is maar één soort Latijn goed, en dat is het Latijn van het klassieke Rome, zoals boni auctores als Vergilius en Ovidius dat hebben gebruikt en Cicero en de zijnen dat hebben omschreven en toegepast. De klassieke grammatici moeten dus weer in ere worden hersteld, waarbij Valla, gezien bovenstaand citaat, de grens legt na Donatus en Priscianus, hoewel zelfs Priscianus niet aan Valla's kritiekGa naar eind295 ontkomt. De aandacht voor de logica en daarmee voor de in taal uitgedrukte gehele gedachte, de zin, zoals die in de latere middeleeuwen zich heeft ontwikkeld, moet in de optie van Valla weer plaatsmaken voor de bespreking van virtutes en vitia, stijldeugden en -fouten als barbarismus en soloecismus. Het woord wordt weer uitgangpunt, én het Latijn van Cicero en Quintilianus. Het grote verschil met de scholastici voor hem is dat Valla het denken aan de taal toetst en niet omgekeerd.Ga naar eind296 De functie van de taal staat centraal. Deze voor- | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
opplaatsing van de taal in het geheel der wetenschappen is karakteristiek voor het humanisme, zeker ook tegenover de renaissance (in engere zin). Na Valla zoeken de grammatici weer aansluiting bij de retorica in plaats van bij de dialectica/logica. Daarmee worden in de grammatica weer andere onderwerpen aangesneden en wordt de op de dialectica geënte taalbeschrijving verlaten.Ga naar eind297 Valla, leerling van o.m. Bruni, doceerde retorica in Rome. Het Standaardlatijn zocht hij terug bij Cicero en Quintilianus, van wie de laatste trouwens duidelijk zijn voorkeur had. In de eerste vijf boeken van Elegantiae geeft hij beschouwingen over grammatica en stijl, in het laatste boek een corrigerende visie op Donatus, Servius e.a. Het werk beleefde tot 1536 negenenvijftig edities!Ga naar eind298 | |||||||||||||
4.2.2 Humanistische grammatica's: vorm en onderwerpen | |||||||||||||
4.2.2.1 ItaliëWij hadden al opgemerkt (4.1) dat de humanistische tijd wel wat weg had van de hellenistische periode vanwege de eerste plaats die de grammatica in de leergang innam. Daaruit vloeide ook het belang van de grammatikoi, de leraren, voort. Een absolute grens tussen geleerden en leraren was er in de vijftiende eeuw niet (denk aan beroemde rectoren als Hegius). Het voortgezette onderwijs werkte met grammatica's die aansloten bij of afkomstig waren van de wetenschappelijke wereld en die wereld, in casu de taalwetenschap, was op haar beurt weer afhankelijk van het taalonderwijs op de scholen. Nu, in de tijd dat overal de werken van o.m. Alexander de Villa-Dei en Donatus (in middeleeuwse bewerking) gebruikt werden, ontstond er behoefte aan een grammatica, waarin de dialecticabenadering zou moeten plaats maken voor een meer literaire gerichtheid, zowel op geleerd niveau als voor de scholen. Het zou een grammatica moeten zijn die zich weer op de vormen richtte en streefde naar passieve (boni auctores) en actieve kennis van de stijl, met voor school de eenvoud en opzet van Donatus en voor de geleerden het bronnenmateriaal en de variaties voor wetenschappelijke discussies. Die grammatica zou de opbouw van een betoog moeten overlaten aan de dialectica en zou de bouwstenen moeten aandragen voor de retorica. Met dat al is het noodzakelijk er nog eens op te wijzen, dat zeker in de komende periode de schoolgrammatica duidelijk moet worden onderscheiden van de geleerdengrammatica, omdat deze twee stromen, zoals in de vorige hoofdstukken ook is aangestipt, verschillende doeleinden nastreven en ook vanuit een verschillende invalshoek werken. | |||||||||||||
4.2.2.2 Guarino VeroneseAls eerste grammatica die zich qua beschrijvingsmodel en onderwerpen van beschrijving distantieerde van de ‘middeleeuwse grammatica’, beschouwt men de Latijnse grammatica van Guarino Veronese, Regulae grammaticales, verschenen in 1418 en dus ver voor Valla's Elegantiae. Eerder werk van Francesco da Buti (1324-1406) sloot nog zeer nauw aan bij de speculatieve grammatica.Ga naar eind299 In Regulae grammaticales is de modistische terminologie aan het verdwijnen. Guarino nam wel nog de voorbeelden in zijn grammatica over van zijn directe | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
voorgangers. Opvallend aan het werk is de beknoptheid: het is louter een korte handleiding, nodig om Latijn te kunnen lezen. Kenmerkend is ook de later algemeen bekende vierdeling:Ga naar eind300 Partes grammaticae sunt quattuor, videlicet litera, syllaba, dictio et oratio; [...]. In latere uitgaven ervan worden overigens weer modistische termen toegevoegd, wat ook best kon, want de opzet van het werk was in feite [...] an expurgated version of late mediaeval grammatical theory, not a radical departure from it. (Percival 1976: 86) In feite, zo merkt Percival verder op, is Guarino's grammatica meer humanistisch vanwege wat zij uitsluit dan vanwege wat zij behandelt (Percival 1983: 315). Kenmerkend voor de literaire gerichtheid zijn ook de titels van drie andere grammaticale werkjes van Guarino: De orthographia, Carmina differentialia en De diphthongis. In zijn grammatica kwamen deze onderwerpen, hoe beknopt ook, aan de orde, onderwerpen die niet voorkwamen in de scholastische grammatica. Hetzelfde kan worden gezegd van de aandacht voor de vormen en de stijl, die overigens maar ten dele terug te vinden zijn in de meestal eenvoudige opzet van de schoolgrammatica's als ars recte loquendi ac scribendi. | |||||||||||||
4.2.2.3 Niccolò PerottiEen nieuwer type schoolgrammatica kwam van de belangrijke humanist Niccolò Perotti (1429-1480), wiens werk Rudimenta grammatices (1468) door Sandys als eerste humanistische grammatica wordt aangeduid. De indeling van de grammatica is weer in vieren:
Een dergelijke verdeling vinden wij ook in de Grammatica van Sulpitius (1475) en die van Aldus Manutius (1501). De mening van Padley, dat de eerste twee delen er verder niet toe doen omdat zij niet tot de ‘grammatical studies’ behoren, moeten wij op grond van de redenatie over de opkomst van de literair-retorische grammatica in 4.2.1 als a-historisch kwalificeren.Ga naar eind301 Wij kunnen zelfs nog verder gaan: een van de belangrijkste kenmerken van de vroege humanistische grammatica's is juist die vierdelige opzet. Op deze manier kon de grammatica het basisvak zijn voor verdere studie. Alleen als men zich goed in woord en geschrift kon uitdrukken, én bepaalde basisbegrippen uit de literatuur kende, kon men verder. Tot het humanistische grammaticaconcept behoorde ook de aandacht voor de stijl, m.n. epistolaire stijl. Die vinden wij voor het eerst in de grammatica van Perottus.Ga naar eind302 Dat geldt ook voor de uitgebreide morfologie, een volgende reden om van een nieuw type grammatica te spreken. Het toegevoegde gedeelte over het schrijven van brieven zorgde ervoor dat de grammatica van Perottus het ka- | |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
rakter kreeg van een complete cursus Latijn en een van de populairste humanistische grammatica's werd.Ga naar eind303 Als we de opzet van de grammatica (zie voor de structuur het schema) verder bekijken, valt de gelijkenis met Donatus op, maar zelfs Donatus' grammatica is uitgebreid vergeleken bij de beknopte en geserreerde vorm van deze humanistische schoolboekjes. Evenals in Donatus' werk wordt de catechismusvorm gehanteerd: Quid est grammatica. Est ars recte loquendi recteque scribendi scriptorum et poetarum lectionibus observata. (Aiijv). De nadruk legt Perottus na deze omschrijving van de grammatica op de plaats die de grammatica inneemt in het geheel van de vakken: [...] hec est initium et fundamentum omnium disciplinarum [...]. (Aiijr) Als fundament en noodzakelijk eerste stap in welke studie ook krijgt de grammatica, hoe bescheiden van vorm ook, een uiterst belangrijke rol toebedeeld. Het boekje heeft ongeveer het karakter van de Donatus maior, met dien verstande dat het de catechismusvorm van de minor hanteert. Zeer uitgebreid is naar verhouding (een derde van de hele tekst) het gedeelte over de epistolaire stijl. | |||||||||||||
Bespreking | |||||||||||||
LitteraAan het eerste deel van de grammatica wordt zeer weinig aandacht besteed: Perottus volstaat met vermelding van de letters en de hoofdindeling. Waarschijnlijk kan daar, didactisch als het werk is ingesteld, een orthografie voor gedacht worden. Perottus ziet littera wel als kleinste eenheid, een opbouw van klein naar groot, die sinds Aristoteles gemeengoed is: Quid est littera. Est minima pars vocis composite. (Aiijv) | |||||||||||||
SyllabaEveneens schematisch van opzet. Een grondstramien wordt gegeven en de accidentia (zie schema). Opvallend is dat de stap naar versvoet hier niet wordt gemaakt. | |||||||||||||
DictioDe bekende acht woordsoorten worden opgenoemd en verder ingedeeld en niet veel meer dan dat. Leggen wij de definitie van het nomen naast die van Donatus, dan krijgen wij het volgende beeld: Perottus: Quid est nomen: Est pars orationis cum casu corpus aut rem proprie communiterque significans. Andere definities vertonen eenzelfde gelijkenis. Het naamwoord heeft niet het accidens comparatio. Het werkwoord sluit in grote lijnen aan bij Priscianus (zie schema). Het werkwoord is gedefinieerd als volgt: | |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
Verbum quid est pars orationis declinabilis cum modis et temporibus sine casu agendi vel patiendi significativa. (B4r) Uitgangspunt is Priscianus, zoals ook bij de overige woordsoorten Donatus en Priscianus de toon aangeven. Voor het participium moet de benaming genus gesplitst worden en reserveert Perottus significatio voor het werkwoordelijke genus. Het zijn kleine, praktische verschuivingen en aanpassingen die aan de structuur van de grammatica weinig tot niets veranderen. Pr(a)epositio, adverbium, interiectio en coniunctio volgen in de volgorde van Priscianus. | |||||||||||||
Constructio (syntaxis) + de figurisIn ‘De constructione ordinis’ worden verschillende combinaties besproken, waarin convenientia- en regimenproblemen te herkennen zijn. Syntaxis zet zich voort in het hoofdstuk over stijl in de traditie van Donatus. In het schema staan de behandelde onderwerpen. Het is, alles bijeengenomen, het gewichtigste onderdeel van de kleine grammatica geworden. | |||||||||||||
De componendis epistolisNieuw is de toevoeging van een hoofdstuk over de briefstijl, waardoor het een compleet taalleerboek wordt. De immense populariteit is wellicht mede hieraan te danken (Percival 1983: 319). Recapitulerend kunnen wij stellen dat:
De leerling wordt een minimum aan instrumentarium geboden. Dit wijst al op een ontwikkeling die in Erasmus' werk een hoogtepunt zal vinden: al lezend en oefenend leren, formulae i.p.v. voorschriften, natuurmethoden. De verbreiding van Perotti's grammatica was groot, ook in het noordelijke Europa. De didactische vorm van Rudimenta zet zich na Donatus weer voort in de vijftiende eeuw. | |||||||||||||
4.2.2.4 De invloed van VallaMet de grammatica van Perotti zien wij het retorische type grammatica opkomen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw verscheen in Italië nog een belangrijke Latijnse grammatica, van de hand van Giulio Sulpizio Verulano (Sulpitius): De arte grammatica opusculum compendiosum (ca. 1475). Hierin wordt het credo van Valla na de eerste stap van Perottus al weer zichtbaarder. Een serie onderwerpen die tezamen de Rudimenta vormen, maar anders dan bij Perotti geen volkstaalvoorbeelden. Sulpizio ziet het liefst het Doctrinale verdwijnen, | |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
onklassiek als het is, en stelt er een simpel raamwerk tegenover, geschreven rondom grammaticale onderwerpen. De Romeinse literatuur komt voor het eerst ruim aan bod in de grammatica van Giulio POMPONIO Leto, die vanwege de aansluiting in terminologie bij Varro in populariteit verre achterbleef bij grammatica's als die van Perotti, maar wel indirect invloed uitoefende (Percival 1976: 85). Aan het verschijnen van Aldus Manutius' Rudimenta [...] (1501) kan men zien dat de literair-retorische grammatica zoals Valla voor ogen stond, inmiddels gevestigd is geraakt. | |||||||||||||
4.2.2.5 Spanje, Portugal en FrankrijkIn deze vroege periode van het humanisme, eind vijftiende en begin zestiende eeuw, zien wij in Spanje een zo mogelijk nog beknoptere grammatica dan die van Perotti verschijnen, de Introductiones Latinae explicitae (Salamanca 1481). Dit werk, geschreven door Antonio de Nebrija (Nebrissensis, 1444-1522), is eeuwenlang een van de meest gebruikte Zuid-Europese grammatica's van het Latijn geblevenGa naar eind304 en verscheen in vertaalde vorm in 1631 in Engeland. Nebrija, die ook een grammatica van het Spaans schreef, geldt als de grondlegger van het Spaanse humanisme, van ‘the reinstatement of classical learning and pre-medieval grammatical theory’ (Padley 1976: 19), die de taak op zich nam de Spaanse Augiasstal te reinigen. Nieuw in zijn grammatica was de behandeling van gerundium en supinum in het verlengde van de woordsoorten. Bekend was reeds de toevoeging van de versleer. In Portugal komen invloedrijke grammatica's pas later, zoals De institutione grammatica libri tres (1572) van Manuel Alvares (1526-1582). In Frankrijk waren in de eerste dertig jaar van de zestiende eeuw onder meer de volgende grammatica's uitgebracht: Despauterius, Valla, Pontanus, Doctrinale, Melanchthon, Manutius, Datus, Perottus, Diomedes (Chevalier 1968:66). Het werk van de Vlaming Despauterius werd in Frankrijk gedrukt en zou in Frankrijk en elders een van de meest gebruikte grammatica's worden. | |||||||||||||
4.2.3 Humanisme in de noordelijke landen | |||||||||||||
4.2.3.1 De NederlandenHet Italiaanse humanisme, geconcentreerd in en rondom Florence, werd geëxporteerd door toenemende contacten tussen kerkelijke vertegenwoordigers en geleerden. Een grote impuls daartoe gaf het Concilie van 1439, toen vertegenwoordigers van kerk en wetenschap uit oost en west in Florence bij elkaar kwamen.Ga naar eind305 Het eerste écht vruchtbare contact met het Noorden werd gelegd door Eneo Silvio Piccolomini (1405-1464), de latere paus Pius II. Meer dan enig ander voor hem deed hij aan de verbreiding van het humanisme. Tijdens zijn pausschap werd de universiteit van Bazel opgericht, die een grote trekpleister zou worden voor humanisten: met name Erasmus verbleef daar lange tijd. De activiteiten van de Italiaanse humanisten strekten zich nu ook uit tot Frankrijk, Engeland, Duitsland en de Nederlanden. Duitse studenten kwamen in groten getale naar Italië om les te krijgen van de vermaarde humanisten. Een nog nauwere band met Italië zien we bij de Spanjaard Nebrija, de Engelsman Lina- | |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
cre, en de Friese Nederlander Roelof Huisman, beter bekend als Agricola (1444-1485). | |||||||||||||
AgricolaMet Agricola kunnen wij afstappen van de al te filologische invalshoek in dit gedeelte van de geschiedschrijving. Eerder is al opgemerkt, dat het humanisme evenzeer een pedagogische als filologische beweging is te noemen. De filologische origine, de gerichtheid op zuivere teksten en het zich afkeren van het middeleeuwse Latijn zijn via het Italiaanse humanisme belicht. De grote inbreng van de Noordelijke landen is de pedagogische kant. Daarmee zijn we terug in de samenstelling van de leergang, de artes liberales of de encyclopedia. Wij hadden al gezien, hoe binnen de ‘triviale’ opleiding grammatica weer de eerste plaats kreeg in deze talige kant van de leergang. Gedurende de middeleeuwen was allengs de dialectica steeds belangrijker voor de grammatica geworden. Vanuit de filologische en stilistische eisen der humanisten wordt het literaire taalgebruik, geïnspireerd door de ars rhetorica, het richtsnoer bij de opstelling van de grammatica. Bezien over het geheel wordt de taal in de leergang de belangrijkste basis voor verdere studie: de artes sermocinales treden op de voorgrond.Ga naar eind306 Vóór alles kijkt men eerst naar het encyclopedisch concept van de Romeinen met het doel van daaruit orde te scheppen in de leervakken. Alleen vanuit een samenhangende gedachte kon een goed leerplan opgezet worden. Het doel van de studie is niet meer het ‘zinloos’ leren van regels, maar het verrijken van de geest met nuttige kennis, het gelezene goed kunnen begrijpen en interpreteren en vooral ook goed en ‘sierlijk’ kunnen spreken.Ga naar eind307 De natuurlijke samenhang van de vakken wordt ook door Agricola in zijn De formando studio uitgebreid besproken en vooral in het tweede boek van zijn belangrijkste werk De inventione dialectica.Ga naar eind308 Van de Stoa stamt de driedeling van het wereldbeeld in physica, ethica en logica. Onder physica, het vermogen tot het wezen der dingen door te dringen, vallen de vrije kunsten.Ga naar eind309 De hierbij behorende inzichten vallen onder de ethica. Logica regelt uiteindelijk het denken. Het doel van de gezamenlijke artes is het verkrijgen van kennis en het vermogen die kennis tot uitdrukking te brengen. Onder dialectica laat Agricola ook de inventio uit de retorica vallen (vgl. Cicero en Quintilianus), waarmee de dialectica de poorten tot alle artes opent. Men zou zeggen: hoe kan dat nu, is juist niet retorica de leidende discipline geworden? Inderdaad, maar dat uit zich bij Agricola in het retoriceren van de dialectica. Voor Agricola moet de weergave der gedachten concreet zijn (grammatica), helder (dialectica) en sierlijk (retorica).Ga naar eind310 Als men het denken richt op de natuur, dan krijgt men het onderdeel physica met de fysieke verhoudingen (geometria), getalsverhoudingen (arithmetica), harmonie (astronomia) en ritmen en melodieën (musica). Van een dergelijke leergang vormt de taal in feite de basis. De allereerste gereedschappen voor die basis dient de grammatica te geven. | |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
Alexander Hegius was een van de eersten die deze benadering van het onderwijs toepaste. Daarmee zitten wij in een omgeving, die van zeer grote betekenis is geweest voor het humanisme in de Nederlanden en Duitsland. | |||||||||||||
Devotio modernaAlexander Hegius (± 1430-1498) was in de jaren 1474-1483 rector van de Deventer school van de Broeders des Gemenen Levens. Deze beweging is van groot belang geweest voor het Nederlandse en Duitse humanisme.Ga naar eind311 De Moderne Devotie ontstond als religieuze beweging in Overijssel aan het einde van de veertiende eeuw.Ga naar eind312 Samen met de aan haar verwante Windesheimse kloosterorganisatie zocht deze beweging weer alle inspiratie in de bijbel zelf. De bijbel werd daartoe in de oorspronkelijke taal bestudeerd en zo kwam men in de klassieke oudheid terecht en keerde zich af van het middeleeuwse Latijn. Deze gerichtheid op de overgeleverde schrifturen, het belang dat aan het boek in het algemeen gehecht werd, is naast de mystieke inslag kenmerkend voor de Moderne Devotie; van de mystieke kant heeft Thomas à Kempis blijvend getuigenis afgelegd. Naast de boekproductie - de broeders schreven boeken af en de goede handschriften werden verkocht - was het geven van onderwijs een bron van inkomsten. De beweging, die zich al spoedig verbreid had in de Nederlanden, Westfalen en het Rijnland, had grote scholen in o.m. Deventer, Zwolle, Utrecht, 's-Hertogenbosch en Luik. De school in Deventer telde ten tijde van Alexander Hegius tweeduizend leerlingen en was de belangrijkste kweekplaats voor het Nederlandse humanisme. Zo werd de liefde voor goede handschriften onderwezen aan leerlingen als Erasmus, Busch, Murmellius en anderen. De eerste internationaal befaamde humanisten behoorden dus tot die bijbels-humanistische richting met een liberale inslag, die zo typerend is gebleven voor de aanvankelijke Nederlandse inbreng in de Noordelijke cultuur. Door Hegius en de zijnen werden opnieuw de artes onderwezen en daarbinnen speelde de taal een hoofdrol. Hegius nam Agricola's indeling globaal over. Onder zijn leiding nam de studie der klassieken een steeds belangrijker plaats in. Maar de aandacht voor taal concentreerde zich minder op de grammatica als wel op de geretoriceerde dialectica of de retorica zelf. De kennis van usus is van wezenlijk belang en die kan weliswaar mee verkregen worden door structuurkennis van taal, maar oefening baart uiteindelijk de kunst. Het ‘retorisch-functionele taalgebruik’Ga naar eind313 is kenmerkend voor deze periode en bepaalt ook de vorm en het gewicht van de grammatica in de opleiding. Niet exegese van de Schrift of denkscholing waren zozeer het doel van het grammaticaonderwijs, als wel
De grammatica's, schoolgrammatica's, vertonen, of zij nu uit Nederland of uit andere landen komen, zeer veel overeenkomst: zij dienen alle het hierboven omschreven doel, dat nog zuiverder gesteld is door de grootste humanist uit zijn tijd, de Rotterdammer Erasmus. | |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
ErasmusIn feite valt er geen grammatica van Erasmus te bespreken, maar de invloed die hij heeft uitgeoefend op onderwijs en wetenschap, is dusdanig dat de plaats van deze vermaarde filoloog en pedagoog hier nader aangeduid moet worden. Erasmus, later voluit Desiderius Erasmus Roterodamus, werd in 1467/9 geboren in Rotterdam. Na de eerste jaren onderwijs ging hij naar de Broeders in Deventer voor verdere studie, waar hij als twaalfjarige Agricola ontmoette. Daarna werd hij naar het convict van de Broeders des Gemenen Levens in Den Bosch gestuurd en vervolgens naar het klooster Steyn bij Gouda. Onder de schrijvers die hij toen las, dienen voor ons doel vooral Cicero, Quintilianus en Valla genoemd te worden, benevens de kerkvaders Hiëronymus en Augustinus, en tot slot de belangrijkste Italiaanse humanisten. In 1492 werd hij priester gewijd; in 1495 trok hij naar Parijs om er theologie te studeren. Als in 1499 zijn Engelse leerling Lord Mountjoye hem meeneemt naar Engeland, ontmoet hij behalve Thomas More John Colet, door wie hij gesterkt raakt in het idee dat christelijke vroomheid tot nieuw leven zou kunnen komen door de geest der antieke humanitas. Over zijn reizen door Europa, naar Engeland, Frankrijk, Italië en vooral naar het Zwitserse Bazel, waar hij zijn drukker Johann Froben vond en waar hij ook zou sterven, zal ik hier niet verder uitweiden. Zijn contacten met alle grote geleerden uit zijn tijd en zijn groeiende (Socratische) overtuiging dat kennis noodzakelijk is om goed te handelen en dat onwetendheid tot den boze leidt,Ga naar eind314 doen hem kennen als iemand voor wie een religieuze houding gepaard gaat aan een wetenschappelijke instelling. Ook Erasmus verzorgde vele edities van klassieke werken. Zijn beroemde Adagia (1500) en Moriae Encomium, sive Stultitiae laus (1509) interesseren ons voor ons doel minder dan zijn verhandelingen over taal en onderwijs. Toch dient nog te worden vermeld dat Erasmus' uitgave van het Nieuwe Testament een hoogtepunt is in zijn filologische arbeid. Paus Leo X beschouwde de editie als een excellente wetenschappelijke bijdrage aan de kerk en ook Luther gebruikte Erasmus' uitgave! Humanistische opvoeding wil voor Erasmus zeggen: een opvoeding in de zin van Quintilianus.Ga naar eind315 Om verder te komen moet een leerling een goed, standvastig karakter hebben, dat doordrongen is van de geest van Christus, en - voor die tijd vanzelfsprekend - het mannelijk geslacht. Over de eisen die aan de knapen en aan de opleiding gesteld worden, handelen De ratione studii (1512) en De pueris statim ac liberaliter instituendis (1529). Natuur, verstand en oefening vormen het drietal begrippen dat daarin naar voren treedt en dat wij nog veel vaker zullen aantreffen, ook in de Nederlandstalige sfeer. De wegwijzer tot de studie van het zuivere Latijn is De duplici copia verborum ac rerum commentarii duo (1512), naast De recta Latini Graecique sermonis pronuntiatione (1528). Taalvaardigheid (‘verba’) dient weliswaar een hoger doel, cognitio rerum (‘res’), maar in feite staat Erasmus in de discussie over het belang van verba in | |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
verhouding tot res aan de verba-kant. Dat was voor Agricola nog anders: eruditio (res) was het doel van de opleiding en eloquentia (verba) was daar een onderdeel van en een middel toe. Hoewel Erasmus stelt, dat grammatica de basis vormt van alle vakken, Grammaticen esse disciplinarum omnium fundamentum (Opera omnia V, 851B), is hij even duidelijk tegen het dorre regels leren en vindt hij dat de dagelijkse oefening met mensen die de taal goed spreken, meer zin heeft. Zo blijft eruditio ‘binnen de kring der taal’.Ga naar eind316 Zijn zo net genoemde De Copia wijst ook op een taalopvatting die bestrijdt dat men dingen maar op één manier zou kunnen zeggen. Voorbeelden (‘formulae’) geven dat aan en zo zien wij hier een hoogtepunt van de imitatiogedachte. Daar nam Erasmus met zijn De lingua usu atque abusu (1525) trouwens al wat meer afstand van. Hier treffen wij de eerste monografie over het taalgebruik aan. Met de centrale plaats in de cultuurontwikkeling voor de taal en de nadruk op usus sluit Erasmus aan bij Valla, niet echter in het vaste geloof dat et scientiae pars est quaedam nescire.(Ep. 337.419) Met de nadruk op usus, en vooral die van goede schrijvers, krijgen auctores weer een prominente rol in de artes. Dat is in filologische kringen altijd het geval geweest, maar deze kringen waren zoals we gezien hebben in de latere middeleeuwen beperkt van omvang en spreiding (scholen van Chartres en Orléans, z.d.). De eisen die Erasmus stelt aan het taalgebruik, zijn gemakkelijk te herkennen als klassieke eisen met de stellingname van Valla. In De Copia (cap. XGa naar eind317) formuleert hij deze als volgt: [...] ut apta, ut Latina, ut elegans, ut pura sit oratio. Het begrip elegantia wordt dan uiteengezet: Elegantia partim sita est in verbis receptis ab auctoribus idoneis, partim in accomodando, partim in compositione. De verdere uitleg laten wij even voor wat die is. Belangrijker is wat verder volgt: de manieren om te variëren, de formulae die het voorbeeld geven. De grammatica die bij een dergelijke richting past, is
Die richting ging de grammatica van Perottus al uit en wij zullen zien dat de grammatica's uit Erasmus' tijd sterk betrokken zijn geraakt op auctores. Ofschoon beknoptheid (rudimenta) het overheersende kenmerk is van de vroege humanistische grammatica's, wil dat niet zeggen dat er geen diepgaander studies zijn verschenen. Dat zijn echter vaak deelstudies en ons onderwerp geldt de (school)grammatica, het gehele model van taalbeschrijving en wat men daartoe in het onderwijs rekende. Veel grammatica's uit die tijd bevatten echter nogal | |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
wat citaten en, zoals Kukenheim het noemt, ‘andere niet ter zake doende geleerdheid’.Ga naar eind318 Na het korte overzicht van belangrijke tijdgenoten van Erasmus zullen enkele van deze grammatica's besproken worden. | |||||||||||||
4.2.3.2 De Duitstalige landenDe invloed van Erasmus was vooral in de Duitstalige landen en Engeland groot. Met name in Zwitserland had hij een grote kring volgelingen. Zijn meest toegewijde leerling was Beatus Rhenanus, de man die ook de eerste biografie van Erasmus schreef en de eerste complete editie van zijn werk bezorgde.Ga naar eind319 In Heidelberg doceerde Agricola, die evenals diens leerling Hegius al eerder besproken is. Belangrijk voor ons onderwerp is Johannes Reuchlin (1455-1522), die in Bazel Grieks en Latijn gaf en Hebreeuws.Ga naar eind320 Reuchlin hoorde tot de zogenaamde middengroep van humanisten, zoals ze in Duitsland wel ingedeeld worden:
Een dergelijke indeling (vgl. Pfeiffer 1976) is wellicht wat erg schematisch, maar wel bruikbaar om een bepaalde ontwikkelingslijn in de gaten te houden, want onmiskenbaar raakte het humanisme in de Duitstalige landen op den duur sterk verbonden met de reformatie. Reuchlin heeft grote invloed gehad op het onderwijs van het klassieke Grieks, dat hij zelf van Griekse immigranten in Parijs had geleerd. Bij een familielid van hem, Philipp Schwarzerd, beter bekend onder zijn Griekse naam Melanchthon (1497-1560), zullen wij wat langer stil staan, omdat Melanchthons invloed op de protestantse scholen zeer groot was. Melanchthon was een bewonderaar van Erasmus. Toen hij echter in Wittenberg Luther ontmoette, die daar al enkele jaren zijn eigen opvattingen verkondigde ten aanzien van het geloof, raakte hij onder diens invloed en stelde nadien alles in het werk om onderwijs in de geest van Luther te bevorderen. Niet voor niets gaf men hem de eretitel Praeceptor Germaniae. Door Melanchthons bemoeienissen met het onderwijs en de leergang kwam er in Duitsland een onderwijsprogramma, dat eenheid bracht in het streven van humanisme en reformatie. Noodzakelijkerwijs moest de kennis van de klassieke tijd iets prijsgeven aan de bijbel,Ga naar eind321 maar ook voor Melanchthon bleef de eerste plaats in de leergang voorbehouden aan de grammatica en daarbij behorend volgens de humanistische traditie de stijlleer. Het Quadrivium kreeg een verandering in de optie van Melanchthon:
Als gevolg van de gerichtheid op de bijbel kreeg de studie van het Grieks een steeds belangrijker plaats. Deze hergroepering van de artes rondom de bijbel is een grote verandering in het onderwijs. Niet langer is ‘humanitas’ het richtsnoer van het onderwijs, maar de bijbel, zoals Dolch 1971 ook aanhaalt uit Luthers geschriften:Ga naar eind323 | |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
[...] vor allen Dingen sollte in den hohen und niederen Schulen die vornehmste und gemeinste Lektion sein die heilige Schrift und den jungen Knaben das Evangelium. Ook bij de hergroepering rondom de bijbel bleef het onderwijs gebonden aan het mannelijk geslacht. Dat onderwijs stelde het christen zijn centraal, zoals dat ook gedurende de vroege middeleeuwen gebeurde. Een ander aspect van de reformatie, het toenemend gebruik van de volkstaal, willen wij liever later belichten, als de verdere renaissance ter sprake komt. | |||||||||||||
4.2.3.3 EngelandErasmus is verschillende malen in Engeland geweest. Daar ontmoette hij John Colet en Thomas More, met wie hij levenslang bevriend zou blijven. Bevriend was hij eveneens met Thomas Linacre (1460-1524), ‘Melanchthon's counterpart as a humanist with a European reputation’.Ga naar eind324 Linacre is een van de eerste grote humanisten die ook buiten Engeland bekend raakten. Door zijn oom, Selling, werd hij gentroduceerd bij PolitianusGa naar eind325 in Florence (1485/6), waar hij Latijn en Grieks ging studeren. Tevens bezocht hij de Academie van Aldus Manutius. Linacre werd de leraar van Thomas More, Erasmus en Colet. Daarnaast werd hij in toenemende mate in beslag genomen door zijn activiteiten op medisch terrein.Ga naar eind326 In 1523 werd hij leraar van prinses Mary, tezamen met Vives. Voor haar schreef hij in het Engels (later in het Latijn vertaald door Buchanan) Rudimenta grammatices. Het handboekje van 36 pagina's is weer een typische vertegenwoordiger van de vroege humanistische schoolboekjes, praktisch en puur ter begeleiding van spreken, lezen en schrijven. Voorts kennen wij van hem De emendata structura Latini sermonis libri sex (1524). Linacre, wiens grammatica wij hier niet verder bespreken, deelde op klassieke wijze de acht woordsoorten in in buigbaar en onbuigbaar. Het verdere accidentiasysteem sluit nauw aan bij Priscianus. Voor verdere bespreking verwijzen wij naar Vorlat 1975 en Michael 1970. Linacre heeft de studie van het Grieks in Engeland opgezet (Gaza). Zijn werk over de syntaxis werd een standaardwerk. Hij ging voort in de traditie van de klassieken, Donatus en Priscianus, en ook Diomedes, en met de houding en koerswijziging die Valla had aangebracht. Naast hem dient nog vermeld te worden William Lily (Grammatices rudimenta). Ook in Engeland zien wij twee typen grammatica verschijnen: het eenvoudige schoolboek (‘rudimenta’) en de diepgaande studie, d.w.z. de literaire uitweiding, soms in aparte afleveringen gebracht. Zij sluiten grotendeels aan bij de traditie sedert resp. Donatus en Priscianus. Hoe dat gebeurt, kan beter worden getoond aan de hand van Melanchthons grammatica, die voor het vasteland aanmerkelijk meer betekende. | |||||||||||||
4.2.4 De humanistische schoolgrammatica in de noordelijke landen tot 1540 | |||||||||||||
4.2.4.1 DespauteriusBij grote namen als Linacre en Melanchthon moeten wij ons een hele reeks andere bekende namen denken, namen die niet van belang zijn als het om vernieu- | |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
wing van theorie of grammaticamodel gaat, maar wel namen die op de meest gebruikte schoolboekjes prijkten. Als eerste noemen wij de Vlaming Johannes van Pauteren (De Spauter, ± 1480-1520), beter bekend als Despauterius, die na enkele werken over de dichtkunst en accentenleer zijn Rudimenta uitbracht in 1514 (geraadpleegd de editie van 1551Ga naar eind327). Na wat strubbelingen met de kerk kreeg Despauterius erkenning en in 1514 verving de Synode van Mechelen het Doctrinale, waarvan de Rudimenta een bewerking vormden, door Despauterius' grammatica. Het grammaticale werk van Despauterius werd door Robert Estienne in 1537 te Parijs uitgegeven en besloeg in totaal meer dan 600 pagina's. Vanuit Parijs zette de grammatica haar zegetocht voort door geheel Frankrijk, waar zij tot de achttiende eeuw populair bleef. Ook in de Lage Landen was de grammatica zeer populair en in verschillende streken als schoolboek voorgeschreven, verlucht als het was met de volkstaal. De Rudimenta, met de vier vertrouwde hoofddelen litera, syllaba, dictio, oratio, waren concentrisch opgebouwd vanuit het inmiddels beproefde simpele beschrijvingsmodel (zie schema). Het bevat een uitgebreider gedeelte ‘paulo maiora & difficiliora, pro ante intelligentibus’ (p. 33). In vraag- en antwoordvorm worden eerst de rudimenta gegeven en vervolgens wordt er wat nader op het een en ander ingegaan. Zo wordt litera in pars I omschreven als: Mínima pars vocis compósitae, quae scribi potest indiuídua (3) terwijl in het derde gedeelte litera omschreven wordt als een voortgebracht ‘elementum’, waarmee aansluiting wordt gezocht bij Aristoteles. Het gedeelte van de ‘lítera’ beslaat amper één bladzijde. Syllaba wordt vervolgens gedefinieerd als: Literârum comprehénsio sub único spíritu, & aliquando una lítera: ut Aue. Met de vermelding van vier diphthongae wordt in enkele regels dit gedeelte ‘afgewerkt’. In III worden dan de accidentia gegeven. Syllaba behandelt de lengte en accenten van lettergrepen. Voorts het etymologiagedeelte: Quid est díctio? Mínima pars oratiônis áliquid signíficans: vt Homo. Net als bij Melanchthon komen eerst de gemeenschappelijke accidentia, in de lijn van Priscianus. Dan komen de woordsoorten aan de orde: nomen def.: ‘[...] signíficat substántiam cum qualitâte própria vel commúni. (4) Met een syntactisch argument wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord: potest per se stare cum verbo in sensu perfécto: ut Poêta scribit. en... non potest ... Het laatste accidens van nomen is beslist nieuw en systematisch gezien zeer consequent: ‘quia significat rem de qua fit sermo’. | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
pronomen: Ego, quae pars oratiônis? Pronômen. Quare? Quiá loco próprii nóminis pónitur, & certam signíficat persónam. Het verbum is een ‘pars oratiônis cum témpore, & persóna, sine casu, aut ágere áliquid, aut pati, aut néutrum signíficans.’ Een omschrijving in de traditie van Donatus. ‘Amo’ is personale, ‘oportet’ impersonale, waarbij nog vermeld staat: ‘Theutonicè “het moet”’. Ook amatur, men mint, geldt als impersonale. Voor adverbium heeft Despauterius de overgeleverde definitie in petto: ‘[...] pars oratiônis que adiécta verbo, significatiônem eius explânat atque implet.’ Over participium denkt Despauterius volstrekt eender als zijn voorgangers: ‘[...] pars oratiônis partem cápiens nóminis, partémque verbi.’ Van het nomen heeft het genus en casus, van het verbum tempus en significatio, van beide numerus en figura. coniunctio, ‘[...] pars oratiônis, annéctens, ordinánsque senténtiam, heeft drie accidentia (zie schema). Praepositio is ‘[...] praepósita áliis pártibus in oratiône, significatiônem eârum aut complet, aut mutat, aut mínuit [...].’ Er is maar één accidens, casus, en bovendien wordt nog onderscheid gemaakt tussen losse en aangehechte (dus voorvoegsels en voorzetsels). Interiectio tot slot is ‘[...] pars oratiônis significans mentis afféctum voce incondita.’ Eén accidens: significatio, en daarvan zijn er talloze. De syntaxis wordt in feit niet uitgewerkt, al is er wel een definitie van gegeven: Quid est orátio? Dictiônum cóngrua ordinatio: ut Homo albus. In het tweede deel wordt daar wat nader op ingegaan: Secúnda pars huius opusculi, Van blz. 23 tot 33 worden via voorbeeldzinnetjes allerlei regimen- en convenientiakwesties aan de orde gesteld. Het begint aldus: Deus sanctus, éstne orátio bene Latîna? Etiam. Quare? Quia adiectîuum & substantîuum concórdant in génere, número, casu. Onder adiectivum verstaat Despauterius dan zowel nomen (bonus), pronomen (meus) als participum (lectus). Met ‘ego sum’ wordt het verbum finitum geïntroduceerd en met ‘amo Deum’ de verdere aanvulling. Tot zover het overzicht van Depauterius' Rudimenta. Het is enigszins misleidend, dat van Despauterius de Rudimenta besproken zijn, allerminst zijn meest in het oog lopende werk. Daarvoor moeten we zijn bij de Syntaxis en Commentarii Grammatici (1538); het laatste werk werd in onze contreien zeer veel gebruikt. Het rechtstreekse beschrijvingsmodel is hieruit echter duidelijk geworden; met de bespreking van ‘geleerde’ grammatica's kan worden gewacht tot er zich vernieuwingen in de theorie voordoen die de humanistische | |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
grammatica veranderen. Dat betekent dat ingegaan wordt op de theorieën van Scaliger, Ramus en Sanctius, omdat die vernieuwing danig heeft doorgewerkt in de schoolgrammatica, zowel in het Latijn als weldra in de volkstalen. Van Despauterius' syntaxis merkt Padley 1976: 55/56 het volgende op: Searching out the kernel of theory involves working through an immense amount of trivia, in which grammatical rules, stylistic directives and examples from authors are almost inextricably mingled. What emerges from all this is an overwhelming tendency, even greater than that of the Roman models, toward the use of semasiological criteria in analysing linguistic structure. [...] In samenhang met dit laatste noteert Padley het verdwijnen van het begrip consignificatio, en daarmee het dooreen gebruiken van de begrippen dictio en partes orationes (de lexicale en syntactische lagen). | |||||||||||||
4.2.4.2 MelanchthonNaast de Latijnse grammatica, Grammatica latina (Orthographia en Etymologia in 1525, Syntaxis en Etymologia in 1526), is ook Melanchthons Griekse grammatica van belang: Institutiones Graecae Grammaticae (1518). Deze handelde over de letters en de woordsoorten.Ga naar eind328 Melanchthon voegde daar nog een syntaxis aan toe. Dat zullen wij vaker tegenkomen: apart uitgegeven onderdelen van de grammatica, vaak later in één band uitgebracht. Maar eerst een overzicht van de Latijns grammatica; voor het schema is een Groningse editie van een eeuw later genomen (1654, Grammaticae latinae Praecepta,Ga naar eind329 zie schema), die qua indeling niet verschilt van de eerste editie. Grammatica definieert Melanchthon als certa loquendi et scribendi ratio. De al genoemde hoofddelen van de grammatica zijn ook bij Melanchthon aanwezig, al zijn zij twee bij twee verschenen. De orthographia is niet zo uitgebreid, het werk is in feite geschreven voor de etymologia (vormleer), waarvan de definitie luidt: Etymologia, id est proprietas dictionis, docet enim discrimina casuum in dictionibus. Etymologia is zuiver een naamvallenleer volgens deze definitie. De acht woordsoorten volgen en uit het schema zal duidelijk worden, dat de klassieke grammatica met ondergeschikte veranderingen wordt voortgezet. Opvallend is de aandacht voor anomala, bij alle humanistische grammatica's terug te vinden. Alles wordt via voorbeelden uit de klassieke literatuur toegelicht en aangetoond. De ablativus wordt als typisch Latijnse naamval aangeduid! Dat is niet vreemd aan het feit dat Melanchthon eerder een Griekse grammatica heeft geschreven. Het is ook te merken aan de behandeling van de lidwoorden. De indeling van de accidentia sluit aan bij Priscianus. | |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
Er valt een verschuiving van de indelingen waar te nemen richting semantische criteria (zie ook Padley 1976: 38). Bij de verba rekent Melanchthon onder modi ook het gerundium en supinum, die wegens hun nominale karakter daar in de klassieke literatuur nooit geplaatst zijn. Ook de indeling finitum-infinitum ontbreekt. Voor nadere toelichting van de conjugaties verwijst hij naar Donatus. De onregelmatige werkwoorden, defectiva en impersonalia volgen op de vier conjugaties. De definitie van praepositio is merkwaardig (259): praepositio est propemodum articulus, verbo nomen adjungens, quod aliquam facti circumstantiam significat. De omschrijving ‘propemodum articulus’ houdt verband (articulus!) met de Griekse grammatica. Priscianus spreekt in dergelijke zin over het voegwoord, dat eveneens een woord is dat voor een ander woord geplaatst wordt. Bij coniunctio hamert Melanchthon op een goede verbinding van zinnen. Men zou dit werk kunnen kwalificeren als een compendium, dat in beknoptheid aansluit bij eerder besproken grammatica's en bedoeld is als voortzetting van de traditie van Donatus. Zoals we ons herinneren komt bij Donatus de syntaxis aan de orde via de vitia, nl. soloecismus, een fout maken tegen de syntaxis. Melanchthon omschrijft syntaxis (deze verscheen een jaar later) als: ratio contexendae orationis et coniungendarum vocum. Het doel van de syntaxis is: de gedachten zo helder en eenduidig mogelijk tot uitdrukking te brengen. Deze syntaxis sluit qua opzet aan bij ‘de constructione’ van Priscianus, maar is natuurlijk summier. De syntaxis van nomen en verbum wordt uitgebreid behandeld, daarna volgen de constructiemogelijkheden van de andere woorden. Spoedig na de syntaxis verscheen de Prosodia, oftewel ‘accentus syllabarum’. Al spoedig werd dit met de syntaxis samen uitgegeven. Het geheel is even beknopt als wij in de vroege middeleeuwen bij Isidorus en anderen hebben gezien. Isidorus bleef trouwens dichter bij Donatus in het syntaxisgedeelte. Voor het overige zijn het dezelfde ‘rudimenta’, dezelfde ‘artes minores’ die niet de literaire uitwerking met citaten hebben zoals we bij Charisius, Diomedes en Priscianus hebben gezien. Geen ‘geleerde’ grammatica, maar een basisschema. Weldra komt die uitgebreide literaire grammatica weer op, die tevens dieper op de theorie ingaat. Eerst wordt nog een grammatica in deze traditie besproken, dus vóór de theoretische werken van Sanctius e.a., vooral omdat dit werk het Grieks als object van beschrijving heeft en in de noordelijke landen veel gebruikt is en daarmee mede tot voorbeeld heeft gediend van de eerste grammatica's in de moedertaal. | |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
4.2.4.3 ClenardusDe Griekse grammatica is bij de besprekingen ten onrechte nauwelijks aan de orde gekomen; daarom volgt aan het slot van deze eerste humanistische periode in het Noorden de bespreking van een veel gebruikte Griekse grammatica, die van Clenardus,Ga naar eind330 welke in 1530 te Leuven voor het eerste verscheen en als exemplarisch kan gelden voor veel werken uit die tijd. Deze zestiende-eeuwse Brabantse grammaticus, eigenlijk Nic. Cleynaerts geheten, studeerde te Leuven Latijn, Grieks en Hebreeuws en reisde vervolgens naar Parijs om Budé (Budaeus) te zien. Guillaume Budé (1468-1540) was een vriend van Erasmus en Reuchlin en veelzijdig humanist, die al de weg insloeg naar de renaissance in engere zin, d.w.z. de verwerking van de klassieke kennis ten behoeve van de verdere ontwikkeling van zijn cultuur. In dit verband willen wij echter vooral wijzen op zijn Commentarii linguae graecae uit 1529, die voorafgingen aan een Grieks woordenboek van zijn hand: Thesaurus linguae graecae. Als groot voorstander van encyclopedische kennis komt hij in het volgende hoofdstuk nog aan de orde. Een van Budés grootste verdiensten was dat hij Frans I ertoe bewoog het Collège Royal (later Collège de France) op te richten. Budé stelde zich dit voor als een nieuw Mouseion (vgl. deze instelling in Alexandrië). Clenardus reisde niet alleen naar Parijs om Budaeus te zien, maar hij ging ook naar Afrika om Arabisch te leren. Daarvan terugkomend overleed hij te Granada in 1542. De indeling van zijn Institutiones linguae graecae is als volgt. Allereerst komen de 24 letters met figura, nomen en potestas aan de orde in het gedeelte ‘Literae et Accentus’. vocales: breues, longae, ancipites (soms kort, soms lang); duplices), liquidae, semivocales; accentus:acutus, grauis, circumflexus; Alles vergezeld van de nodige voorbeelden. Nu komen de acht woordsoorten: articulus, nomen, pronomen, verbum, participium, aduerbium, coniunctio, praepositio. Wel een lidwoord dus, geen interjectio. Clenardus bespreekt eerst de voor meer woordsoorten geldende kenmerken casus en numeri en gaat daarna pas op de woordsoorten over. Onder articulus vallen: het lidwoord, het ‘adverbium vocandi’, pronomen relativum. Ook brengt Clenardus hiermee het pronomen interrogativum en demonstrativum in verband. Van het nomen geeft hij vervolgens de: declinationes simplicium en contractorum. | |||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||
Daarin komen wij - impliciet - de geslachten tegen. Deze paradigmata worden gevolgd door ‘anomala genere’. Wat deze grammatica van een uitgebreider en meer literair gericht type doet zijn dan de vorige, is de bespreking ‘de motione’ en ‘de formatione’. Vervolgens komt comparatio aan de orde, en de numeralia met hun tekens. De derivativa worden onderverdeeld in gentilia, possessiva, diminutiva, denominativa en verbalia. Al deze hoofdstukjes bevatten kenmerken van het nomen, die meer als morfologische reeks worden gebracht. Datzelfde gebeurt met het pronomen, waarvan de persoonsvormen worden besproken en de betekenissen possessivum, demonstrativum en relativum. Tevens komen composita ter sprake en infinita. Schematischer komt het verbum aan de orde met alle bekende accidentia. Apart komen augmenta ter sprake, die een temporele taak kunnen hebben en in de verschillende dialecten anders uitpakken. Vervolgens worden de paradigmata uitgewerkt. Van de adverbia worden de betekenissen (significationes) vermeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen primitiva en derivativa. Opsomming van de betekenissen loci, temporis enz. Clenardus schikt interjectio onder de adverbia. De bespreking volgt van comparatio en derivatio. Praepositiones zijn er 18 en zij worden tevens in compositio-verband besproken. Vervolgens bevat de 387 pp. tellende grammatica een uitgebreide (258-387) ‘Index omium graecarum vocum absolutissimus’. Een grammatica dus zonder syntaxis. De Griekse grammatica gaat uit van hetzelfde beschrijvingsmodel als de Latijnse grammatica, met natuurlijk de wijzigingen die veroorzaakt worden door het feit dat het object een andere taal is. Voor de ontwikkeling van het beschrijvingsmodel hebben wij de voorkeur gegeven aan de Latijnse grammatica, omdat ook de nu besproken grammatica weer de voorkennis van de Latijnse grammatica veronderstelt en het ‘Latijnse’ beschrijvingsschema niet expliciet aan de orde stelt. | |||||||||||||
4.2.5 Het klassieke modelIn het vervolg van de zestiende eeuw zullen verschuivingen in het grammaticapatroon optreden door nieuwe theoretische inbreng. De (minder bekende) grammatica's die hierna nog verschijnen in de zestiende eeuw, laten wij onbesproken, aangezien het patroon zoals dat met Melanchthon, Despauterius en Clenardus aan de orde gekomen is, voldoende zichtbaar gemaakt is. De meer ‘geleerde’ grammatica's, die uitgebreider zijn, bieden, zoals wij naar aanleiding van Despauterius' Syntaxis al hebben opgemerkt, geen veranderingen in de opzet. Het begrip ‘grammatica’ houdt voor de vroegere humanisten in een vierdelig model (orthographia, prosodia, etymologia, syntaxis), waarin de basisbegrippen gegeven worden op de verschillende terreinen waarmee de leerling met het lezen van de klassieken in aanraking komt. Het uitgangspunt is de (school)grammatica | |||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||
uit Rome van het retorisch-literaire type. Soms verschijnen de delen apart, wat niet wil zeggen dat daarmee het begripsveld van de term grammatica veranderd zou zijn, integendeel, de delen zijn gedacht in de overgeleverde verhoudingen: litterae, syllabae (al of niet met inleiding tot versleer), partes orationis en constructio (syntaxis) vormen de viergeleding van het type schoolgrammatica dat in deze tijd op diverse scholen figureert. Het is een minimale grammatica, volgens het stramien van Donatus en Priscianus (wat grammaticale kwesties betreft). Centraal staan de partes orationis, waardoor de orthographia en prosodia als voorafgaande delen beschouwd kunnen worden, en de syntaxis, de groepering van woorden in zinsverband volgt. Dat alles is exact zoals wij het kennen uit de klassieke retorisch- en literair-gerichte grammatica. In veel gevallen kan men bijna aan reproductie denken, aan de stencils die menig leraar heden ten dage aan zijn of haar leerlingen verstrekt om de grammaticale stof nog beter op de lessen te laten aansluiten. Geen wonder, want het object dat beschreven moet worden, is het klassieke Latijn uit de tijd van de voorbeeldgrammatica's. Ondanks de minimale rol die de grammatica werd toebedeeld in de opvatting van Erasmus e.a. blijft het basisschema altijd door gehandhaafd. Veelal is het een nieuwe editie van Donatus of een bewerking daarvan. Padley 1976 concludeert dat dit Early humanism is above all literary and normative. (16) Er zou als typering ‘schoolgrammatica’ aan toegevoegd moeten worden, immers dat model is de norm. Verschillen met de middeleeuwse grammatica zijn er dus te over, maar nu in de omgekeerde richting als beschreven in het hoofdstuk over de middeleeuwen. De logische invalshoek is verdwenen, het onderscheid tussen vox, dictio en pars orationis vervaagt. Ook de definiëring van de woordsoorten, die uit de schoolgrammatica's soms zelfs verdwenen is, wordt steeds vager en ook semantischer. Consignificatio, een sleutelwoord uit de middeleeuwse grammatica, verdwijnt naar het onderdeel syntaxis en doet geen dienst meer om grammaticale categorieën te onderscheiden. Zoals men in de middeleeuwen woordsoorten soms met syntactische middelen beschreven zag, zo ziet men nu de syntaxis vanuit de woordsoortenleer beschreven. Wel vindt de indeling van het nomen in substantivum en adjectivum nu steeds meer plaats vóór de opsomming van de accidentia, een stap op weg naar het adjectief als woordsoort. Wij zullen dit uit Rome voortgezette model verder volgen na de bespreking van de theoretische vernieuwers. In ieder geval mogen wij constateren, dat het humanisme nu het onderwijs geheel veroverd heeft. Het is de tijd dat de volkstalen ook in de grammatica een kans krijgen, waarover in het volgende hoofdstuk meer. |
|