Aristarchus en voegde in plaats van het artikel, dat het Latijn niet had, de interiectio toe. Ook de voorbeelden komen vaak nog uit het Grieks.
Van Remmius Palaemon hebben alle grammatici het model en veelal ook de uitwerking overgenomen. De tweede eeuw met o.m. Flavius Caper, de derde eeuw met o.m. Iulius Romanus en de vierde eeuw met de zeer grote hoeveelheid grammatica's, van Donatus, Charisius, Diomedes, Marius Victorinus e.a.: allen volgen min of meer hetzelfde schema. Hoogtepunt en tevens eindpunt in deze reeks is Priscianus (6de e.). Dat Priscianus volledig aansluit bij Dionysius Thrax maar vooral bij Apollonius Dyscolus en tevens aan het eind van een zich ontwikkelende Romeinse grammatica geplaatst kan worden, zegt wel iets over de rol van de Romeinen, maar zegt tevens heel veel over de ontwikkeling na hem.
Priscianus baseert zich vooral op de geschreven taal en daarvan in het bijzonder de literatuur. Het woord is uitgangspunt in het woordsoortengedeelte, de betrekking tussen de woorden in het syntaxisgedeelte. Het werk opent met vox, littera en syllaba. Het prosodiegedeelte, vaste traditie in Rome, ontbreekt bij Priscianus. De bekende vierdeling in orthographia, prosodie, etymologia (woordsoorten) en syntaxis is dus een indeling die aansluit bij de Romeinse ontwikkeling. Aan verschillende veranderingen in de beschrijving is te merken dat Priscianus aansluit bij de Griekse bronnen (o.m. de verhouding nomen - pronomen). Ook de ruime aandacht voor de syntaxis is opvallend. Deze syntaxis, navolging van Apollonius Dyscolus, is een pure lexisgrammatica-syntaxis. Daarmee bedoel ik dat de zin niet wordt gezien als (weergave van een) gedachte-eenheid (lekton), maar bekeken wordt op puur talig niveau, als verbinding van woorden (lexisgrammatica).
Men kan zich afvragen waarom met name de woordvolgorde, een belangrijk punt van de latere syntaxis (na de 18de eeuw), niet meer aandacht kreeg; of, om de vraag anders te stellen, waarom Priscianus' syntaxis niet (nog) meer op de onze lijkt. Daarvoor zijn twee elkaar aanvullende redenen aan te geven.
(1) De Latijnse taal is nog synthetischer van karakter, m.a.w. een groot deel van de syntaxis zit hem inderdaad in de woordvormen. Maar men kan natuurlijk tegenwerpen dat het Latijn, zeker de gesproken taal, een vaste voorkeur heeft gekend voor een bepaalde woordvolgorde.
(2) De tweedeling van òf woordverbinding òf logische structuur en dus een zaak van de dialectica, wordt pas later verlaten; dan krijgt op het talige vlak de betekenis in de grammatica een rol te spelen naast de vorm.
De lexisgrammatica, ontwikkeld in een retoricaal kader, onder invloed van de filologie literair gericht geraakt (en bepaald geen filologische grammatica), is ook bij Priscianus lexisgrammatica gebleven. Het beschrijvingssysteem is verder verfijnd, uitgewerkt en aangepast aan het Latijn. Zij bestaat uit canones van analoge woordvormen, voorafgegaan door een beschrijving van de litterae, met de toevoeging van de verbinding der woorden.
definitio, divisio en accidentia zijn de gereedschappen waarmee men de taalvormen en hun betekenissen probeert systematisch te beschrijven. Het zijn univer-