Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
2.5.1 CharisiusZoals bij de bespreking van Remmius Palaemon al is aangestipt, berustten de verschillen tussen Donatus/Consentius, Charisius/Dositheus en Diomedes op recensieverschillen. Alle werken gaan volgens Barwick terug op Remmius Palaemon. Inderdaad zijn de verschillen klein, zij het dat de grammatica's van met name Charisius en Diomedes uitgebreider zijn. De vierde eeuw heeft een rijke oogst te zien gegeven van het type grammatica dat zojuist besproken is. Het heeft weinig zin allerlei grammatica's weer te geven en te bespreken in een uitvoerigheid als die van Donatus. Wel wil ik even stilstaan bij het werk van Charisius en Diomedes, teneinde een beeld te krijgen van de stevige traditie in de vierde eeuw en de bloei van het beschreven type grammatica. Immers, zoals Sandys 1958: I, 219vv opmerkt, Charisius en Diomedes ‘have the modest merit of preserving for posterity the grammatical teaching of an earlier age.’ Dat hieraan niet direct de naam van Donatus toegevoegd is, heeft vermoedelijk te maken met de beknoptheid van Donatus' werk, want in populariteit nadien kunnen zij hem nauwelijks overtroffen hebben. Een tweede reden kan zijn dat Charisius vooral veel overschreef van Iulius Romanus, Cominianus, Remmius Palaemon, ‘and thus preserved for us much of the earlier grammatical teaching.’ Sandys 1958: I, 231) Flavius Sosipater Charisius (midden vierde eeuw) schreef eveneens halverwege de vierde eeuw zijn Ars grammatica in vijf boeken.Ga naar eind166 In boek I behandelt hij vox, littera, syllaba, dictio. Tevens bespreekt hij in dit boek de veranderingen van het nomen (casus, genus, numerus, ordo=declinatio, conparatio en de pronomina!). Donatus doet dit pas bij de partes orationis en behandelt bovendien hierna de syllabae met versvoeten e.d. Dit naar voren halen van de kenmerken van vnl. het nomen, vóórdat de bespreking van de bijbehorende woordsoorten begint, komt vaker voor, maar dan toch meer gericht op ‘algemene accidentia’. Boek II behandelt na de begrippen genus-species de acht partes orationis met hun kenmerken. Bij het nomen zien wij Donatus' kenmerk conparatio ondergebracht bij de derivativa, omdat het geen algemeen kenmerk van de nomina is. Het pronomen wordt op gelijke wijze behandeld. Het verbum volgt met ondergeschikte wijzigingen. In grote lijnen komt dit met Donatus overeen, op diens eigenaardige gebruik van de term qualitas (= modi + formae) na, maar dat is geen indelingsverschil. Ook | |
[pagina 111]
| |
plaatst Donatus conjugatio direct achter qualitas, terwijl Charisius deze op de kenmerken laat volgen. Soortgelijke geringe verschillen treft men ook aan bij de behandeling van het participium (bij Donatus ná adverbium), waarbij Charisius het laat bij een verwijzing naar de gemeenschappelijke kenmerken bij nomen en verbum. Bij adverbium verwijst hij voor vergelijking naar de eerdere behandeling bij het nomen, terwijl Donatus het ter plekke behandelt. Voor beide is wat te zeggen: de ene behandeling is wat ‘schoolser’, de andere (van Charisius) doet meer een beroep op het begrip (‘wij kennen het verschijnsel conparatio al van het nomen’). De andere woordsoorten volgen met geringe verschillen. Boek III is helemaal gewijd aan het werkwoord, een uitwerking dus van de behandelde woordsoort. Alle conjugaties met voorbeelden en uitzonderingen, iets over inchoativa, impersonalia, frequentativa e.d. Een dergelijke uitwerking mist Donatus. Boek IV behandelt de vitia et virtutes orationis en volgt daarin globaal dezelfde lijn als Donatus. Alleen de schemata worden ook expliciet opgesplitst in ‘lexeos’ (woord) en ‘dianoeas’ (begrip), uitgaande van dezelfde definitie. Boek V besluit met de bespreking van het ‘idioom’, een aansluiting op de praktijk die Donatus mist. Dit uitgewerkter geheel is ook minder gemakkelijk over te nemen ten behoeve van een andere taal. Charisius heeft zijn grammatica geschreven voor Latijnsprekenden. Interessant is te vernemen hoe hij als compilator van Remmius Palaemon, Iulius Romanus en Cominianus ingaat op het begrip grammatica en op belangrijke theoretische kwesties als de analogie-anomaliekwestie. Een bespreking van wat grammatica is en welk veld zij bestrijkt, bevat de tekst niet. Wel gaat Charisius in op de eisen voor de latinitas, het correcte taalgebruik: (I,15) constat ergo Latinus sermo natura analogia consuetudine auctoritate Deze bekende begrippen zijn exact dezelfde termen en in dezelfde volgorde geformuleerd als Varro dat deed en worden nog eens nader omschreven. Natura, de aard of het wezen van de woorden, acht Charisius een onveranderlijk gegeven, een historisch getint gegeven weliswaar, maar niet zoals Varro dat doet ook ‘etymologisch’ ingevuld.Ga naar eind167 De analogia van een taal is een uit de natuur (wezen) voortgekomen ordening (systeem); ongeordende taal is van beschaafde taal te onderscheiden als zilver van lood.Ga naar eind168 Consuetudo, het gebruik/de gewoonte, is niet gelijk aan de analogie, maar aan de taalgebruikers. Aanvaard wordt uiteindelijk alleen wat kracht krijgt door gezamenlijk gebruik en dat gebruik vereist geen systeem maar staat er wel voor open.Ga naar eind169 Auctoritas is het nieuwste grammaticabegrip. Het heeft niets van ratio, natura of consuetudo, maar wordt slechts door de mening van de redenaars gevestigd. Als men hun zelf zou vragen waarom zij het volgden, zouden ze moeten bekennen het niet te weten.Ga naar eind170 Interessant is voorts dat Charisius voor de verdere invulling van het begrip analogia teruggaat op Aristophanes en Aristarchus. Er zijn 5 rationes (=analogiae): | |
[pagina 112]
| |
(I,17) genus, casus, exitus, numeri, syllabarum, soni. De zesde is van Aristarchus: simplex/compositum. Daarmee bedoelt men dat de woorden in die zaken overeen moeten komen, wil er sprake zijn van analogia, of om met Varro te spreken, similitudo. Dit laatste is belangrijker voor de geschiedenis van de grammatica dan men zou denken. Want naarmate men hogere eisen stelt voor de gelijkheid van woorden, d.w.z. voor een paradigma, is er minder gelijk. Dit is ook wat de tegenstanders der analogia, de anomalisten, altijd hebben aangevoerd: de willekeur van wat men uitkiest om gelijk te zijn, de willekeur dus van paradigma's (de gelijkheden kunnen ook ‘in rebus’ en ‘in rationibus’ zijn). | |
2.5.2 DiomedesDiomedes (tweede helft vierde eeuw) schreef evenals Charisius en Donatus in de vierde eeuw een ars grammatica,Ga naar eind171 die paste in de lijn van Remmius Palaemon. Het bijzondere van Diomedes' grammatica is voor ons dat de tekst volledig is overgeleverd. Als karakterisering geldt in meerdere mate dan voor het werk van Charisius, dat pedagogische aanpak en grammaticale systematiek niet altijd tot een ideale synthese leiden.Ga naar eind172 Boek I geeft ‘universi sermonis membra’, de acht partes orationis. Boek II bevat niet alleen ‘observationes’ maar ook ‘structuram’ en alles wat voor en na de partes orationis komt, te weten: de voce, de definitione, de arte, de littera, de grammatica, de syllaba, de communi syllaba, de accentibus, de dictione, de pronuntiatione, de discretione, de modulatione, de latinitate, de generibus, de qualitate locutionum; vervolgens: de metaplasmis, de schematibus, de vitiis orationis (barb. en sol.), de virtutibus orationis (tropi), de compositione. In feite is deze opsplitsing van de stof te vergelijken met de ars minor en maior van Donatus. Ook daar eerst simpelweg de acht woordsoorten en vervolgens ‘de voce’ enz. Bij Donatus worden in de maior de partes orationis herhaald omdat het twee verschillende boeken betreft; Diomedes herhaalt ze binnen één grammatica niet. Boek III is bij Diomedes het einddoel: ‘tertia pedum qualitatem, poematum genera metrorumque tractatus.’ Metriek en verdere zaken uit de dichtkunst, ongeveer zoals Donatus en vooral Charisius die behandeld hebben, echter met meer nadruk en veel uitvoeriger. Veel heeft Diomedes daarbij gesteund op Suetonius ‘de poetis’. Met de uitvoerige bespreking van het werk van Donatus en vergelijkenderwijs Charisius is voldoende de stand van zaken in de vierde eeuw weergegeven, al moet daarnaast nog nadrukkelijk worden gewezen op het grote aantal grammatica's uit deze tijd, die ook nadien gebruikt werden. Naast het zeer literair gerichte werk van Diomedes noem ik nog ConsentiusGa naar eind173, van wiens sterk op Donatus gerichte ars grammatica slechts twee stukken overgebleven zijn. Voorts DositeusGa naar eind174 die nauwer aansluit bij Charisius en wiens werk eveneens lange tijd als | |
[pagina 113]
| |
schoolboek in gebruik is geweest. Voor zijn werk geldt ook, dat daardoor in de loop der tijden het werk nogal wat veranderingen onderging. Verder dienen uit deze tijd nog genoemd te worden Marius Plotius Sacerdos en een zekere Probus (een ander dus dan die uit de eerste eeuw). Sacerdos schreef drie boeken. Het eerste handelt over de acht partes orationis, met aansluitend ‘de soloecismo, de barbarismo, de metaplasmis, de ceteris vitiis, de schematibus, de tropis’. Het tweede boek bevat een overzicht van de nomina naar declinaties geordend en de verba, naar conjugatie, gevolgd door een syntaxis, ‘De structura’ geheten. Dit tweede boek is ook onder de auteursnaam Probus overgeleverd.Ga naar eind175 Het derde boek handelt over de metriek. In dezelfde tijd, wij zitten nog steeds halfweg de vierde eeuw, schreef Marius Victorinus zijn ars grammatica, waarvan niet veel meer over is. Over het werk zelf valt weinig te zeggen;Ga naar eind176 het is voorzover dat na te gaan is, een eenvoudige ars, die begint met vox, litterae enz., ‘dipende forse dall' essempio di Apollonio Discolo’.Ga naar eind177 Belangrijker was Marius Victorinus in feite als orator en als commentator van Aristoteles en Cicero, als vertaler van Porphyrius en Aristoteles (De interpretatione, Analytika). Als ingewijde in de aristotelische logica en dialectica is hij zeer veel gebruikt, vooral door Boëthius (480-524), op wie wij aan het begin van het hoofdstuk over de Middeleeuwen zullen terugkomen, aangezien hij als intermediair tussen de antieke wereld en de Middeleeuwen te beschouwen is. Datzelfde gold al voor Hiëronymus en Augustinus (354-430), en het geldt voor Cassiodorus: zij staan aan het begin van de Middeleeuwen, ook al wortelen zij nog volledig in de klassieke tijd. Zij leven in wat wij naar Foucault een discontinue tijd kunnen noemen, waarin de breuklijnen zichtbaar worden die leiden tot een nieuwe wetenschapsontwikkeling, een nieuw epistèmè.Ga naar eind178 In deze historiografische studie is gekozen voor de hoofdlijn en karakteristieken van een tijdperk, door welk grof raster het boeiend samengaan van laat-antieke en vroeg-christelijke wetenschapsuitingen in één archeologisch tijdperk min of meer verloren gaat. Een extra reden om dit te durven doen, is het feit dat aanvankelijk de grammaticale modellen niet verschillen en de inkleuring voor de overzichtelijkheid dus op de gebruikelijke geschiedkundige manier kan plaatsvinden: het christelijke uit deze discontinue tijd naar de Middeleeuwen trekken, het klassieke nog laten behoren tot de antieke tijd. In deze tijd van overgang kan nog het encyclopaedische werk van Martianus Capella (tussen 410 en 427 geschreven) vermeld worden: De nuptiis Philologiae et Mercurii. In de vorm van een allegorie, die het huwelijk tussen Mercurius en Philologia voorstelt, karakteriseert Capella de zeven vrije kunsten in de vorm van zeven bruidsmeisjes. Het werk is voor een groot deel gebaseerd op Varro, heeft ook diens volgorde. In de vroege Middeleeuwen is het het voornaamste, vaak enige tekstboek en is dan ook zeer invloedrijk. De christelijke retoricus Sec. Memor Felix reviseerde de tekst in 498 of 535. Een blik op de korte uiteenzetting van het vak grammatica,Ga naar eind179 leert ons niets nieuws: van litterae naar syllabae naar de partes orationis, die met enkele kenmerken worden genoemd. Duidelijk moet naast Capella een echte grammatica gebruikt worden; het is al- | |
[pagina 114]
| |
leen als inleiding bedoeld. Die andere grammatica, bijvoorbeeld Donatus, zal echter het model vertonen, dat ons nu genoegzaam bekend is en in meesterlijke beknoptheid is overgeleverd. |
|