Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
2.3.1 RetoricaHet zou minstens even interessant zijn geweest te zien wat Varro binnen het kader van de encyclopaedia als grammatica had gebracht. Zoals bekend probeerde | |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
hij de groeiende stof van alle wetenschappen in een encyclopaedia van negen boeken (Disciplinarum libri IX)Ga naar eind140 samen te vatten en te ordenen. Deze helaas verloren gegane leergang bevatte de canonieke zeven vrije kunsten (grammatica, dialectica, rhetorica, musica, geometrica, arithmetica en astronomia) en bovendien nog medicina en architectura. Want wat wij in de moderne tijd als een soort afsluiting van een opneemproces hebben zien gebeuren met de klassieke teksten, nl. volledige vertaling van alle teksten waardoor kennis van de oorspronkelijke taal voor de eigen ontwikkeling niet meer nodig was, dat gebeurde ook in de tijd van Varro: van hellenisering van Rome zijn wij terechtgekomen in latinisering van de Griekse wetenschap en cultuur. Oorzaken daarvan zijn onder meer een groeiend zelfbewustzijn vanwege de Romeinse rol in de wereld, de grotere rol die het Latijn daarmee kreeg en het bewustzijn dat het Latijn in stilistisch opzicht het Grieks kon evenaren. Het tijdperk van bezinning op eigen bronnen en eigen taal werd naast Varro vooral ook voltooid door de andere leerling van Stilo, M. Tullius Cicero (106-43). Cicero gold nadien als het hoogtepunt van het Grieks-Romeinse versmeltingsproces en als meester van de klassieke latiniteit.Ga naar eind141 Hij was niet alleen politicus, redenaar en een van de belangrijkste prozaïsten, maar tevens de figuur die zijn volk beschaving bracht. Hiertoe hebben vooral zijn didactische geschriften bijgedragen. Ofschoon hij zich weinig met grammatica of rechtstreekse taalbeschrijving als zodanig heeft beziggehouden, is zijn invloed juist ook op grammatici zo groot geweest, dat hij ook binnen de geschiedschrijving van de grammatica niet onvermeld mag blijven. Die invloed is naast het toegankelijk maken van de Griekse filosofische werken en artes liberales toch vooral in zijn voorbeeldfunctie als stilist en in zijn retorische studies, met name De oratore.Ga naar eind142 Daarin stelt hij de eisen voor goed taalgebruik, die, met de omschrijvingen uit de Rhetorica ad Herennium en het latere werk van Quintilianus, door de grammatici steeds zo geciteerd en vervolgens uitgewerkt werden. Wij herinneren ons nog uit de Griekse periode dat die eerste retorische deugd, nu latinitas, werd uitgewerkt in de technè en dat die technè een plaats kreeg in de filologenopleiding. (I,144) Audieram etiam, quae de orationis ipsius ornamentis traderentur: in qua praecipitur primum, ut pure et latine loquamur; deinde ut plane et dilucide; tum ut ornate; post ad rerum dignitatem apte et quasi decore: singularumque rerum praecepta cognoram. Zoals ook de grammatica van Dionysius Thrax mede haar vorm kreeg door de context waarbinnen zij diende, zo kunnen wij ons voorstellen dat de Romeinse grammatica's in het spoor van Dionysius de eisen omtrent goed taalgebruik, in retoricaal verband gesteld, uitwerken voor gebruik binnen een bepaalde context. En die context mogen wij retoricaal en filologisch noemen, want de stoïsche invloeden, nog sterk aanwezig bij de oudste Romeinse grammatici, nemen af. Het is, om het binnen het verband van de encyclopaedia te formuleren, de retorica die de leidende positie van de dialectica gaat overnemen en die het werkterrein en het doel van de grammatica gaat bepalen. Of, om het in een andere tegenstelling te formuleren: de analogisten schrijven de verdere geschiedenis der taalkun- | |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
de (door anomalieën in het systeem toe te staan), hoezeer redenaars als Cicero ook uitgaan van consuetudo, van usus. Dit klinkt tegenstrijdiger dan het is. Inderdaad pleit Cicero voor het volgen van usus en keert hij zich fel tegen de al te dogmatische analogisten, maar Paul Morillon (1978: 253-262) stelt terecht dat Cicero veel te systematisch van benadering was om bij de toenmalige anomalisten te kunnen horen. Verdere eisen van hem wijzen ook een andere kant op: oefening en instructie door middel van ratio, doctrina en lezing van beroemde schrijvers (antiquitas). Wij moeten bij het spreken dus wel goed de naamvallen, tijden, geslachten en getal aanhouden en er mag geen ‘perturbatio ordinis’Ga naar eind143 zijn. Daartoe moeten wij goed op de ratio letten (149). En de invulling daarvan komt uit de praktijk en wordt ondersteund door de grammatica. De dorre formalistische houding der analogisten wijst Cicero echter af, omdat dan consuetudo in het gedrang komt. De invloed van Cicero op de retorica en indirect op de grammatica is zeer groot geweest. De humanisten vallen weer op Cicero en Quintilianus terug als het om zuiver en sierlijk Latijn gaat. Maar ook de strijders voor het gebruik van de moedertaal dragen hem hoog in het vaandel. Het eerste pleidooi voor de moedertaal van Coornhert (1522-1590) bijvoorbeeld is te vinden in de vertaling van Cicero: Officia Ciceronis, Leerende wat yegelijck in allen staten behoort te doen (1561),Ga naar eind144 waarbij ook de vertaling zèlf trouwens wapen in de strijd is. Ook de staatsman en letterkundige Marnix (1540-1598) maant de mensen de volkstaal even juist en zuiver te gebruiken als het Latijn en stelt Cicero ten voorbeeld, evenals de grote verdietser en wiskundige Stevin (1548-1620) dat in zijn Dialectike doet. En bij allen vinden wij eisen terug die wij van Cicero kennen: zuiver en echt Latijn spreken, aangepast aan de omstandigheden en juist, d.w.z. volgens de regels der grammatica. Een werk dat op dit gebied eveneens grote invloed had, is de Rhetorica ad Herennium (1ste helft 1ste e.v.C.), die aan een retor grotendeels dezelfde eisen stelt ten aanzien van goed taalgebruik: IV,17 Quae maxime admodum oratori adcommodata est tres res in se debet habere: elegantiam, conpositionem, dignitatem. Het begrip elegantia wordt vervolgens nader uitgewerkt: Elegantia est quae facit ut locus unus quisque pure et aperte dici videatur. Haec tribuitur in Latinitatem et explanationem. Latinitas is zuiver Latijn (sermonem purum), zonder fouten. Er zijn twee soorten fouten mogelijk: soloecismus (in de constructie) en barbarismus (in de woorden). Hoe die vermeden moeten worden, ‘in arte grammatica dilucide dicemus’, is dus een taak voor de grammatica. Uit een en ander valt te lezen, dat het terrein dat men de grammatica liet, een zuiver ‘technisch’ terrein was, waarvan de grenzen aangegeven werden door een retorische naast de overgeleverde filologische context. De wetenschappelijke discussie van Varro maakte gedeeltelijk plaats voor de opkomende schoolgrammatica en -retorica, gebruikt binnen de Romeinse leergan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||
gen of daarop toegespitst. Deze leergang was evenals in Griekenland driedelig. Eerst de onderbouw bij de ‘magister’ of ‘ludimagister’ (de grammatistes van Griekenland), dan de grammaticaschool onder leiding van een ‘litteratus’, ‘literator’ of later ‘grammaticus’ (vgl. de Griekse grammatikos) en tot slot de retoricaschool met hoger onderricht van de ‘rhetor’, later ‘professor’ (in niveau te vergelijken met de Griekse sophistes en philologos).Ga naar eind145 Stonden de hellenistische scholen in het teken van literatuurwetenschap, het republikeinse Rome keert de zaak om: orthoepeia is de voornaamste taak van de grammatica, heel duidelijk sinds Cicero. De oorzaak van deze prioritering is volgens Reich 1972 wellicht dat men vond dat in een democratie iedere burger zijn taal moest beheersen. Volgens Quintilianus vallen in de Latijnse grammatica twee delen waar te nemen:
Dit laatste is voornamelijk te herleiden tot de invloed van het werk van Quintilianus' leermeester: Remmius Palaemon (1ste e.). Als Reich gelijk heeft met de genoemde verhouding tussen democratie en taalbeheersing, dan valt aan te nemen dat die verschuiving van de gerichtheid der grammatica, naar spreken èn literatuur beide, iets te maken heeft met het feit dat inmiddels Rome een keizerrijk is geworden. De burger zou dan niet meer medeverantwoordelijk voor het heil van de staat zijn en zijn aandacht op andere zaken richten, vooral de kunst. Een feit is dat in die tijd de retorica haar centrale rol in de algemene ontwikkeling ging verliezen en zich ging terugtrekken op het terrein van de voordrachtskunst. De grammatica was en bleef in de keizertijd echter de basis voor elke opleiding; zij had als doel het klassieke Latijn te leren via een systeembeschrijving, zij diende als hulpwetenschap voor literatuur en spreekvaardigheid voor de hogere retorica. De ontwikkeling als hiervoor geschetst wordt zichtbaar in de bewerking van Dionysius Thrax' Technè door Remmius Palaemon in de vorm van een grammatica die te karakteriseren valt als kritiek en exegese van literatuur. | |||||||||||||||||||||
2.3.2 Dionysius Thrax - Varro - Remmius PalaemonQ. Remmius Palaemon was een beroemd grammaticaleraar. Zijn hoofdwerk, een sterk op Dionysius Thrax georiënteerde ars grammatica, is verloren gegaan, maar door de grote invloed op de latere grammatica's heeft met name Barwick 1922 (1967) behoorlijk kunnen reconstrueren wat het werk ongeveer bevat moet hebben. Wat de opsomming van termen en rededelen betreft verlaat ik me dan ook op zijn bronnenstudie. Barwick stelt dat, zoals de Griekse Technè grammatikè uiteindelijk op de stoïsche technê peri phônês (lexisbeschouwing) voortbouwt, ook de Romeinse ars grammatica daarop teruggaat en daar in vorm zelfs nog veel strakker bij aansluit, want, zegt hij (230): [...] Dionysius Thrax beschliesst seine Darstellung mit den merê logou, in der römischen ars grammatica aber folgen auf diese, genau wie in der stoischen technê peri phônês noch die vitia und virtutes orationis. | |||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||
En dat kan men zich, gezien de op retorica gerichte grammatica, goed voorstellen. Ook de stoïci waren op retorica gericht, dat gaf aan hun logica die praktische uitwerking die dialectica wordt genoemd, de op de discussie gerichte, sermocinale logica. Het gaf aan hun beschouwingen op lexisniveau, vooral van de al vaker genoemde Diogenes van Babylon, een retorisch karakter: de op het gesprek gerichte taalbeschrijving. Zo bevatte hun lexisgrammatica drie delen: de klanken, de rededelen en de stijlfouten en -deugden. Het is niet zo verwonderlijk dat Dionysius Thrax, gezien de filologische context waarin hij werkte, deze retorisch gerichte uitbouw niet opnam en zich beperkte tot de klanken en rededelen. De stoïci hadden in hun lexisgrammatica enkele syntactische kwesties aangesneden, maar dat reikte niet verder dan regimen, ordo, convenientia, problemen die aan de orde komen wanneer je elementen bij elkaar zet om een zin te krijgen, hetgeen wat anders is dan de grammatica van het lekton, welke laatste tot het terrein van de dialectica bleef behoren. Die uitbouw van de lexisgrammatica in syntactische richting (elementen # zin) zien wij nadien ook bij Apollonius Dyscolus optreden, maar is in feite al direct in de Romeinse ars grammatica te vinden. En dit type grammatica vinden wij door de eeuwen heen terug, bij Donatus, Diomedes enz. Daar waar sprake is van stijlfouten en -deugden (bijvoorbeeld bij Diomedes), zien wij een literair gerichte aanpak. Nog een ander verschil met de technè grammatikè van Dionysius Thrax valt in het oog: het strikte systeem van partes orationis raakt gaandeweg ingevulder met woordvormen. | |||||||||||||||||||||
Canonieke onderwerpen van de grammaticaMet het werk van Remmius Palaemon moet de inhoud van de grammatica wel de canonieke vorm hebben gekregen: de partes orationis vormen het zwaartepunt, gevolgd door de vitia en virtutes orationis en voorafgegaan door de klankleer, met aan het begin van het geheel de definitie en indeling der grammatica. Al deze onderdelen zijn al in de Griekse technai aan te wijzen; in latere termen verwoord: definitio, de litteris et accentibus, etymologia, syntaxis (is nog geen apart onderdeel). Voor de accidentia, de grammaticale kenmerken, wijst Barwick de Stoa als gemeenschappelijke bron van Dionysius Thrax en de Romeinen aan, met name Diogenes van Babylon en Dionysius Halicarnassus (retor die van 30 tot 8 v.C. te Rome verbleef).Ga naar eind146 Varro zou volgens Barwick 1922: 109 in zijn ars grammatica (eerste deel van zijn encyclopaedia) exact in de lijn van Dionysius Thrax en Remmius Palaemon gezeten hebben, met ten opzichte van Dionysius het verschil dat hij al vitia en virtutes orationis zou hebben toegevoegd, zoals de auctor ad Herennium e.a. al hadden aangegeven. Barwick gaat wat betreft deze vorm van grammatica zelfs terug tot eind tweede eeuw v.C. Ofschoon Varro's ars grammatica geheel verloren is gegaan, mogen wij veronderstellen dat het werk een zeer grote invloed heeft gehad en dat het werk van Remmius Palaemon er een voortzetting van is. Wij volgen Barwick niet verder in zijn precieze uiteenzetting, hoe door vergelijking van verschillende compilatorische werken als van Charisius een beeld geschetst kan worden van het werk van Remmius Palaemon, waar de latere gram- | |||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||
matica's direct of indirect op teruggaan, een beeld van de ‘schoolgrammatica’ door de eeuwen heen. Hier kan worden volstaan met het opsommen van de onderwerpen die hij behandeld heeft, het globale model waarin de latere werken overeenkomen. De inleiding tot de grammatica in de vorm van een ‘definitio’ vinden wij precies zo bij Dionysius. Waarschijnlijk hebben daarbij ook de opmerkingen over accent en interpunctie gestaan. In dit inleidend gedeelte zal waarschijnlijk zowel in de ars van Varro als die van Remmius Palaemon iets over latinitas gestaan hebben en de eisen die daaromtrent gesteld werden. Wij weten dat Varro vier eisen stelde: natura, analogia, consuetudo en auctoritas. Resten daarvan vinden wij in de latere grammatica's terug. Een lichte wijziging moeten wij ook verwachten in de termen zelf. Zo kan men in plaats van natura etymologia vinden, auctoritas heeft vetustas vervangen. De opzet is als volgt: een vierdeling, oplopend van letter naar zin, waarbij het woord werd beschouwd als ‘de kleinste lettergrepeneenheid met betekenis’. | |||||||||||||||||||||
BeschrijvingssysteemRemmius Palaemon heeft zeker elke littera nomen, figura en potestas toegekend, begrippen die wij van de stoci kennen. Ook de driedeling die wij overal vinden in vocales, semivocales en mutae. De lettergreep werd beschouwd als een verbinding van een klinker en een medeklinker, kon prosodisch kort of lang zijn, van nature of door positie. Van de lettergreep naar het woord (dictio), dat gedefinieerd werd als de kleinste lettergrepencombinatie met betekenis. Vanuit het woord ging men naar de zin (oratio). Opvallend is dat het schema van de Griekse acht woordsoorten (Aristarchus) gehandhaafd blijft, zij het dat de lidwoorden, die het Latijn niet heeft, plaats hebben gemaakt voor het tussenwerpsel. In het schema zijn de veronderstelde termen en begrippen opgenomen, in ieder geval die waarvan men zeker kan zijn dat ze door Remmius Palaemon gehanteerd zijn. Het systeem waarmee een en ander werd beschreven, werkte in feite met drie instrumenten:
Voor de eerste twee afdelingen van de grammatica (littera en syllaba) zijn deze kenmerken van een ander karakter dan voor de woordleer, waarin wij accidentia van morfosemantische aard zien: het hebben van een naam hoort de letter toe, het hebben van een getal hoort sommige woordsoorten toe. Het is opvallend en is tot nu toe weinig bestudeerd, dat deze kern van het ‘beschrijvingsmodel’ in wezen niet toe te passen lijkt op het vierde onderdeel, de | |||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||
syntaxis, althans niet op het type schoolgrammatica dat hier aan de orde is (literair-retorisch). In vergelijking met de aandacht voor de klankleer en de woordsoorten heeft de syntaxis bij Remmius Palaemon en de grammatici na hem weinig aandacht gekregen. Wel had men al vroeg de vitia latinitatis vastgelegd, maar tot een echte uitbouw naar de zinsleer kwam het niet, deze bleef in feite het terrein van de dialectica. De invulling van deze opvatting van de syntaxis komen wij bij Donatus, Charisius en anderen tegen. De verschillen in verdere behandeling, die wij straks tussen met name Donatus en Charisius zullen zien, zijn volgens Barwick gekomen door de verschillende recensies. Zo constateerde hij dat deze ervoor gezorgd hadden, dat er min of meer twee groepen grammatica's ontstonden, die beide op een verschillende recensie berustten maar uiteindelijk dezelfde bron hadden: enerzijds de groep Donatus, Consentius enz., anderzijds de groep Charisius, Dositheus enz., waarbij Diomedes een soort tussenpositie innam. In het vervolg wil ik laten zien hoe het werk van Donatus en ook Charisius en Diomedes eruitziet, mèt het bewustzijn dat niet zij school hebben gemaakt, maar dat zij zich in een school bevinden die te herleiden is tot het werk van Remmius Palaemon (vooral Charisius) en vermoedelijk zelfs voor een deel tot de ars grammatica van Varro, maar hoe dan ook uiteindelijk tot de Griekse modellen. Met dit voor ogen kunnen wij een grammatica bespreken die weliswaar tot een school behoort, maar min of meer compleet is en de school vertegenwoordigt. In globale zin is de oorsprong van de Romeinse ontwikkeling al geschetst, maar voor wij over gaan op ‘schools’ werk, om meer zicht te krijgen op de brede stroom van het grammaticale denken, moeten wij nog stilstaan bij het zeer invloedrijke werk van Quintilianus, de leerling van Remmius Palaemon. | |||||||||||||||||||||
2.3.3 QuintilianusDe uit Spanje afkomstige M. Fabius Quintilianus (35-95) was leerling van Remmius PalaemonGa naar eind147 en de retor Cn. Domitius Afer. Hij werkte als advocaat en was een bekend leraar in de welsprekendheid. Hij was de eerste die een betaalde functie kreeg in de door keizer Vespasianus opgerichte retoricascholen en telde daar o.m. Plinius de Jongere en misschien zelfs Tacitus onder zijn leerlingen. Na twintig jaar leraarschap trok hij zich daaruit terug en schreef in ongeveer tweeëneenhalf jaar zijn hoofdwerk Institutio Oratoria.Ga naar eind148 Naast Cicero geldt hij als de belangrijkste Romeinse retoricus. Ander werk, waaronder De causis corruptae eloquentiae en waarschijnlijk redevoeringen, is verloren gegaan. In Institutio Oratoria schetst Quintilianus de opleiding tot redenaar binnen het opvoedingsideaal van Cicero: het retorica-onderricht moet tot formele beheersing van de ‘rederyck-kunst’ leiden, maar dat is op zichzelf niet voldoende: het moet verbonden zijn met een ruime mate van algemene en zedelijke ontwikkeling, uitgewerkt in een leergang (‘quem Graeci enkuklopaideian vocant’). Daarin ziet Quintilianus, evenals Cicero, voor de ouders (‘nec de patribus tantum loquor’! I, 1, 6) een zeer belangrijke rol weggelegd. De rol van de leraar vindt hij in | |||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||
het verlengde daarvan liggen. Quintilianus' werk geeft ons door zijn pedagogische bekwaamheden een beeld van het Grieks-Romeinse opvoedingssysteem. Er wordt niet alleen een vak geleerd, er wordt cultuur overgedragen, een Latijnse cultuur die de Griekse beschaving verwerkt heeft en naast de grote Griekse namen ook Romeinse kan zetten. Dat Varro en vooral Cicero veelvuldig genoemd en geciteerd worden, hoeft niemand die enige kennis van de voorafgaande tijd heeft, te verbazen. En onze belangstelling voor hem wordt natuurlijk nog groter als we zien dat het retorica-onderwijs van de zestiende tot de achttiende eeuw mede gebaseerd was op Quintilianus' werk. Kort samengevat komt de inhoud van zijn boeken naar zijn eigen woorden op het volgende neer (I Pr. 21vv):
Voor de geschiedenis van de grammatica is het werk in twee opzichten van groot belang: het bepaalde mede de plaats en het belang van grammatica-onderwijs in de klassieke tijd én het ging rechtstreeks op taalkundige kwesties in, wat gezien Quintilianus' grote gezag op vakgebied belangrijk is geweest.
Hierin is voor ons doel vooral het gedeelte over de grammatica en de eisen die daaraan gesteld moeten worden interessant: boek I handelt daarover. In I, 4 be- | |||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||
spreekt Quintilianus wat de leerling behoort te hebben gehad en hij bekijkt de stof een enkele keer van nabij. | |||||||||||||||||||||
I, 4Een leerling moet de eigenheden en gemeenschappelijke eigenschappen van letters leren, de veranderingen door conjugatie en prefixen, veranderingen door de loop der tijden. Vervolgens moet hij aantal en aard der partes orationis leren (I, 4, 17: quot et quae partes orationis), ook al staat dat aantal niet vast. Aristoteles en Theodectes hielden het op drie (verba, nomina en verbindingswoorden), maar langzamerhand vermeerderde het aantal door de filosofen, in het bijzonder de stoïci: I, 4, 19 primum [...] articuli adiecti, post praepositiones, nominibus appellatio, deinde pronomen, deinde mixtum verbo participium, ipsis verbis adverbia. Het artikel bezitten de Latijnsprekenden niet; de functie daarvan wordt verspreid over de andere partes orationes. Maar interjecties moeten er zeker aan toegevoegd worden. Acht woordsoorten is de gewoonte sinds Aristarchus en in eigen tijd Remmius Palaemon, die vocabulum (soortnaam) als species van het nomen zag. Als je dat niet doet, heb je negen woordsoorten. Sommigen maken nog onderscheid, zo gaat Quintilianus voort, tussen grijpbare en ongrijpbare zaken, maar daar is hij het niet mee eens. Participia leveren nog wel eens problemen omdat zij zo dubbel van aard zijn (nominale en verbale functie). De jongens beginnen vervolgens te leren declineren en conjugeren, anders kunnen ze niet in een volgende fase komen.Ga naar eind149 De onderwijzer moet het niet laten bij de mededeling dat nomina drie geslachten hebben, hij zal ook op zoek moeten gaan naar de oorsprong van de (eigen-)namen. Ook moet hij nagaan of er in het Latijn geen ruimte is voor een zevende naamval en in het Grieks voor een zesde (de instrumentalis wordt hiermee bedoeld). Voorts bekijkt Quintilianus de genera, qualitas, personae en numeri. Die onderwerpen behoren tot de onderbouw (‘ludi et trivialis scientiae’ I, 4, 27). Wat de genera verbi betreft: het passivum (bijv. citur, fletur) komt voor zonder specifiek onderwerp (I, 4, 28). Sommige verba zijn defectief, sommige werkwoorden neigen naar het nominale (dictu, factu). | |||||||||||||||||||||
Virtutes (I, 5)Na een bloemlezing van problemen waar je mee te maken kunt krijgen, gaat Quintilianus over op de eisen ten aanzien van stijl, die wij al eerder expliciet tegengekomen zijn bij Cicero, Varro en bij de Grieken. Deze eisen voor stijlvol taalgebruik zien wij in veel grammatica's nadien expliciet vermeld of verwerkt, ook in de oudste Nederlandse werken op dat terrein. I, 5, 1 Iam cum omnis oratio tris habeat virtutes, ut emendata, ut dilucida, ut ornata sit (quia dicere apte, quod est praecipuum, plerique ornatui subiiciunt), totidem vitia, quae sunt supra dictis contraria, emendate loquendi regulam, quae grammatices prior pars est, examinet. Emendata, dilucida, ornata (apte), dat zijn de eisen voor stijlvol taalgebruik (retorische eis) en de regels voor emendata (correct taalgebruik!) geven is de eerste taak van de grammaticus. Hoe kan de grammaticus nu opleiden tot correct spre- | |||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||
ken? De grammatica houdt zich bezig met woorden, alleen of gecombineerd. Woorden kunnen eigen (nostra) of uitheems (peregrina) zijn, enkel of samengesteld, letterlijk of figuurlijk gebruikt, gebruikelijk of nieuw aangewend. Woorden kunnen alleen kracht krijgen in een goede context, mits zij natuurlijk goed op de zaken aansluiten. Een woord apart kan wel welluidendheid (vocalitas, euphonia) bezitten, en daar moeten we met het combineren op letten. Vermeden moeten worden barbarismen en soloecismen. Slechts gewoonterecht (consuetudo), ouderdom (vetustas) of gezag (auctoritas) doorkruisen deze regel soms. Maar dat is verder een zaak van de figurae orationis, niet meer van de grammatici. Voor hen wil Quitilianus nog de begrippen barbarisme en soloecisme definiëren: I, 5, 6 [...] vitium, quod fit in singulis verbis, sit barbarismus. Barbarisme is dus een fout die woorden apart betreft. Toevoeging, weglating, verwisseling van letters bij het schrijven en scheiding of combinatie van lettergrepen e.d. bij het spreken. Er zijn verschillende soorten barbarismen, bijv.
Er zijn zaken bij, die de dichter wèl toegestaan zijn, omdat die ze bewust toepast (bijv. precula i.p.v. pergula).
De andere fouten vindt men in de combinatie van woorden (I, 5, 34 ‘ex pluribus vocibus’) en heten soloecismen. Het kan soms zijn dat de fout in een complex geheel door verandering van één woord hersteld kan worden; dan ligt de fout weliswaar in het woord, maar die fout houdt verband met de context (compositione). Een verkeerde naamval bij voorbeeld, of een verkeerd getal. Ook op dit niveau kunnen weglatingen en toevoegingen fouten zijn, zoals ze dat op woordniveau ook waren (adiectio ⇒ pleonasme; detractio ⇒ ellips; transmutatio ⇒ anastrophe; immutatio ⇒ metonymia). Vooral in verband met het werkwoord treffen we veel soloecismen aan: van geslacht, persoon, wijze, getal. Soloecismen komen bij participia voor, bij pronomen, nomen, in hun verschillende accidentia. Maar, zegt Quintilianus, ‘wij waren niet van plan een grammatica te schrijven, maar hebben haar toen zij op ons pad kwam, toch niet zonder groeten voorbij willen laten gaan’.Ga naar eind150 Hij gaat hierna nog in op het verschijnsel van het gebruik van vreemde woorden, een discussie die wij ook in de oudste Nederlandse grammatica's aantreffen. Hoe moeten de Griekse woorden verbogen worden, naar het Latijnse systeem van zes naamvallen, of naar de oorspronkelijke verbuiging? Ook over enkele en samengestelde woorden zegt Quintilianus nog enkele behartenswaardige zaken. | |||||||||||||||||||||
I, 6In I, 6 herhaalt hij nog eens uitdrukkelijk dat de taal gebaseerd is op rede, ouderdom, gezag en gebruik: Sermo constat ratione vel vetustate, auctoritate, consuetudine. | |||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||
Het systeem, ratio, vindt zijn basis vooral in analogie en soms ook in etymologie: de combinatie van deze beide benaderingen werd ook door Quintilianus als essentieel ervaren. Vetustas geeft een zeker gezag of zelfs heiligheid. Auctoritas is afkomstig van ‘oratoribus vel historicis’. Consuetudo is echter de veiligste gids in het spreken; men moet de taal van het volk volgen, zij het kritisch met het oog op de analogie (proportio). In twijfelgevallen zoekt men steun bij gelijksoortige zaken, waarvan men wèl zeker is, o.m. door vergelijking en door bestudering van diminutieven. Alles dient uiteindelijk orthoepeia het correcte taalgebruik, analogie zowel als etymologie. Woorden lijden aan slijtage en verkeerd gebruik. | |||||||||||||||||||||
I, 7In I, 7 gaat Quintilianus van spreken over op schrijven: orthographia, ‘recte scribendi scientia’, tevens dienaresse van de consuetudo. Hij gaat daarin dezelfde verschijnselen na als bij het spreken. Woorden moeten gespeld worden zoals zij worden uitgesproken, is zijn mening.Ga naar eind151 | |||||||||||||||||||||
I, 8De rol van de grammatica is slechts zeer bescheiden. Veel lezen geeft de verdere ontwikkeling. De grammaticaleraar moet tijdens het lezen attent blijven op de partes orationis en de leer van de versvoeten, moet de leerlingen wijzen op foutenGa naar eind152 en hun de tropen en figuren bijbrengen (indeling van Remm. Palaemon). Quintilianus noemt overigens de twee taken van de grammaticus die hij nu besproken heeft, nl. correct spreken (ratio loquendi) en schrijvers interpreteren, resp. methodice en historice.Ga naar eind153 Deze termen zullen wij ook nog tegenkomen in de Nederlanden, met name bij Vossius. Quintilianus wil aan die taken nog toevoegen het bijbrengen van de beginselen van retorica, vooral voor hen die nog niet aan de retoricaschool toe zijn: analyseren van verzen, die weergeven met andere woorden. Dan gaat Quintilianus over op de andere vakken van de encyclopaedia. De beschrijving die hij van het vak grammatica heeft gegeven binnen de context van het retoricale doel, is van diepgaande invloed geweest op de tijd na hem. Grammatica krijgt duidelijk omschreven grenzen, dient als lexisgrammatica de retorica en is als zodanig puur functioneel. Het is een grammatica waarin stijl en stijlfouten het hoogtepunt vormen, de overige stof heeft een dienende functie, een grammatica dus die niet het eindpunt is van filosofische gedachtengangen, niet de materiële weergave van gedachtenpatronen, niet de zichtbare of hoorbare verbintenis van klank en zaak, maar een die helpt om goed te kunnen spreken en schrijven. Ofschoon ook de rol van de literatuur erin belangrijk is, vind ik een dergelijke grammatica toch principieel verschillend van de Alexandrijns-filologische grammatica, omdat de filologie andere eisen eraan stelt. Daarom is het een grammatica die voor een groot deel aansluit bij de stoïsche lexisgrammatica, ten opzichte van de Alexandrijnen de verschuiving van ‘hoe is de taal’ naar ‘wat doet de taal’.Ga naar eind154 | |||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||
Deze kijk op de grammatica vinden wij, zij het veel toegankelijker voor literaire doeleinden, terug bij de latere Romeinse ‘schoolgrammatica’ en eveneens bij onze oudste grammatica's: een door retorica beheerste vorm die later literair gehanteerd wordt. De syntaxis gaat in deze ontwikkeling van de ‘lexisgrammatica’ niet verder dan verbindingen van woorden en de regels die men daarbij in acht moet nemen. Men moet echter niet vergeten dat het Latijn uit die tijd een taal was waarin een groot deel van de syntaxis in de woordvormen zat. | |||||||||||||||||||||
2.3.4 De grammatica in de latere keizertijdHet is in het voorgaande wel duidelijk geworden, dat Quintilianus een groeiende traditie van de rol van de grammatica in opvoeding en wetenschap èn van het terrein dat de grammatica dient te bestrijken, nog eens heeft vastgelegd. De rol van de grammatica valt globaal te omschrijven als basis van alle ontwikkeling; het vak is dus steeds aan het begin van de vrije kunsten geplaatst. Het terrein dat de grammatica bestrijkt, verandert gaandeweg van ‘letters-lettergrepen-woorden-syntaxis-stijlfiguren binnen de retoricale doeleinden’ naar ‘letters-lettergrepen-woorden-syntaxis-stijlfiguren/metriek èn schrijvers interpreteren’. Deze toenemende aandacht voor het exegetische hangt, zoals we hebben gezien, samen met algemenere culturele ontwikkelingen, waarvan politieke veranderingen en het groeiende bezit van een eigen verleden met eigen klassieke schrijvers de voornaamste zijn. In zoverre lijkt deze fase op de Alexandrijnse tijd, behalve dat het hier een retorisch model betreft dat nu literair gericht raakt. De grammatica's waar de humanisten voornamelijk op teruggaan, Donatus, Charisius, Diomedes en Priscianus, stammen alle uit de latere Romeinse tijd, vanaf de vierde eeuw. De meeste handboeken stappen ook zonder enig gewetensbezwaar van Remmius Palaemon en Quintilianus (1ste eeuw) over op Donatus (4de eeuw). De harde feiten, nl. dat er van de tussenliggende periode weinig over is en dus weinig te melden valt, dwingen ook in die richting. Ik acht dit ‘gat’ in de geschiedenis echter te groot om dat in een overzicht van de ontwikkeling van de grammatica te laten bestaan, temeer daar blijkens het werk van Donatus e.a. de bestendiging van het ons bekende model juist in die periode heeft plaats gehad en er dus alle reden is de brug tussen Remmius Palaemon en de vierde eeuw te leren kennen. De latere ‘schoolgrammatica’, die men als eenvoudig, zeer schematisch van opzet, overwegend literair gericht zou kunnen typeren, hoort duidelijk thuis in een gevestigde traditie, die zich inmiddels ver heeft verwijderd van de wetenschappelijke Varro en meer in het kielzog van Remmius Palaemon en Dionysius Thrax opereert, mèt de aanwijzingen uit retorische hoek van Cicero en Quintilianus. Wat er in die tussentijd veranderd is, geeft Sandys 1958 I: 214 helder aan: As we glance over the three centuries from the age of Augustus to that of Diocletianus, [...] we are bound to recognise that, in the first century A.D., grammatical studies are more systematic, but at the same time more narrow, than in the last century of the republic. The preparation of practical manuals for educational purposes has superseded the scientific and learned labours of a Varro, and has ultimately led to the actual loss of the greater part of his encyclopaedic works [...]. | |||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
Eerste eeuwVetustas als criterium voor latinitas was bij Varro bij gebrek aan eigen verleden auctoritas. Wij zien het woord door Quintilianus in de eerste eeuw na Christus naast auctoritas (van retor of historicus) opkomen. Zijn tijdgenoot M. Valerius Probus, gevreesd literatuurcriticus, gebruikte stijlobservaties voor de exegese van archaïsche taal. Charisius noemt van hem De inaequalitate consuetudinis. Hij schreef in elk geval een reeks tractaten en commentaren (waaronder De nomine en een commentaar op Vergilius). Aanhang vond hij vooral in de sterk archaïsch gerichte tweede eeuw. Zijn grammaticale werk, dat de anomalie tot voorwerp van studie had, is voor een deel gebaseerd op de acht boeken die Plinius de Oudere (23-79) schreef over dubius sermo, de onregelmatigheden in de gesproken taal, die deze als analogist een plaats poogde te geven. Voor Probus, maar ook voor Quintilianus en Priscianus, was hij in ieder geval een belangrijke bron. Van Valerius Probus bleven twee werken gespaard: Catholica, dat handelt over nomen en verbum, en een verhandeling over de grammatica die bekend is onder de later aangebrachte titel instituta artium, met een appendix de differentiis en de nomine excerpta. Verder wijst voor wat de eerste eeuw betreft het feit dat Suetonius (geb. 70) in zijn geschiedschrijving van grammatici en retoren Cicero verdedigde tegen Didymus op de rol die Griekse grammatici nog steeds speelden in de Romeinse geleerde wereld.Ga naar eind155 | |||||||||||||||||||||
Tweede eeuwVan de grammatici uit de tweede eeuw weet Sandys alleen te zeggen dat zij epigonen en compilators zijn en dat die tijd in cultureel opzicht een tijd was waarin ‘Learning became fashionable, but erudition often lapsed into triviality [...].’ Wij hebben in het hoofdstuk over Remmius Palaemon gemerkt, hoe het werk van deze praktische grammaticus vrij nauwkeurig viel te reconstrueren uit de werken van de grammatici der vierde eeuw. Dat wijst inderdaad op overlevering en bestendiging en verschoolsing van kennis. Charisius nam grote delen over uit het werk van Remmius Palaemon, Cominianus, Iulius Romanus e.a., Diomedes steunde op o.m. Suetonius, Donatus bouwde voort op Remmius Palaemon en van andere grammatici valt hetzelfde te zeggen. Wij bevinden ons langzamerhand in het tijdperk van de keizers Trajanus en Hadrianus (98-117-138 na Chr.) en van Marcus Aurelius (161-180), een vrij ‘vredelievende’ tijd, waarin vooral de wetenschap van het recht een bloeiperiode doormaakte. In deze tijd schreef Q. Terentius Scaurus o.m. een ars grammatica en een orthografie, die op Varro teruggaat. Uit dezelfde tijd stamt het werk van Flavius Caper, die tot de belangrijkste figuren van zijn tijd behoorde, althans wat filologie en taalkunde betreft. Zijn De latinitate handelt over de rededelen en metriek. Als criteria voor de latinitas noemde hij onder invloed van Plinius: natura, analogia, consuetudo en auctoritas. Deze eeuw richtte zich op het eigen verleden, de filologie kwam dan ook sterk opzetten. Wij hadden Probus (1ste e.) al genoemd als zeer bekende tekstcriticus en -bezorger. Uit de tweede eeuw dient vooral Aulus Gellius (geb. verm. 130) | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
als filosoof en tekstcriticus genoemd te worden. Zijn Noctes Atticae handelt over de oudere taal en literatuur, over het recht en de filosofie. Er staan veel citaten in van werken die verloren zijn gegaan. Meer dan een kwart van het werk handelt over lexicografische zaken, met synoniemen, afleidingen en uitspraak. | |||||||||||||||||||||
Derde eeuwEen belangrijke figuur van eind tweede, begin derde eeuw is de scepticus Sextus Empiricus, een aanhanger van de empirische artsenschool. Hij schreef een soort anti-encyclopaedie: Skeptika. Sextus keerde zich tegen degenen die de schoolvakken onderwezen. Wat de grammatica betrof, stelde hij zich op het standpunt dat leren lezen en schrijven zijn nut had, maar de hogere grammatica een ongewisse en onvruchtbare zaak was.Ga naar eind156 Daaruit zou men kunnen opmaken dat de opdeling in twee niveaus, zoals ook Quintilianus die voorstond, kennelijk de gangbare praktijk was. Daar sluit ook de dubbele leergang (minor en maior) van Donatus bij aan. Iulius Romanus (3de eeuw) wordt door Charisius veelvuldig geciteerd en ‘dissertissimus artis scriptor’ genoemd. Met Censorinus, Cominianus en Sacerdos belanden wij in de periode van Donatus en Charisius. |
|