Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
[pagina 67]
| |||||||||
II De grammatica in de Romeinse tijd2.1 Analogie-anomalie; hellenismos-latinitasHet zou niet nodig geweest zijn bij het bestuderen van de achtergronden van onze oudste grammatica's zó uitvoerig bij de Grieken stil te staan, als niet duidelijk was hoe de Latijnse grammatica met naar verhouding weinig veranderingen voortbouwde op de Griekse resultaten. Dat maakt de Romeinse geschiedenis in feite fundamenteel verschillend van de Griekse. De Romeinen konden voor de beschrijving van hun taal terugvallen op een reeds ontwikkelde grammatica, die slechts ondergeschikte veranderingen nodig had om ook op het Latijn toegepast te kunnen worden. Die veranderingen zien wij grof geschetst op het gebied van de accentenleer, bij de genera der verba, de ablativus en het artikel. Op het gebied van de filosofische taalbenadering komen wij als eerste naam die van de Griekse stoïcus Crates van Mallos tegen, die in 168 v.C. als gezant van de Pergameense koning naar Rome werd gestuurd en daarGa naar eind102 [...] das eigentliche entstehen der römischen Grammatik hervorrief und ihre Entwicklung entscheidend beeinflusste. Crates was leraar van Panaitios en hoofd van de zogenaamde Pergameense school. De strijd tussen hem en Aristarchus over de anomalie-analogieverhoudingen en trouwens in alle filologische zaken, is hiervoor al ter sprake gekomen. De voorlezingen van Crates voor het Romeinse publiek brachten deze kwestie in haar meest uitgesproken vorm naar Rome. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste Romeinse geschriften op taalkundig gebied het stempel van de Stoa dragen. Het achtste boek van Varro's De Lingua latina gaat over het standpunt van Crates en is daarvan ook onze enige bron. De Alexandrijnen gingen, zoals eerder uiteengezet is, bij hun tekstemendatie en opvatting van hellenismos uit van het principe der analogie. Bij het emenderen van teksten probeerden zij onbekende gevallen op te lossen door confrontatie daarvan met bekende gevallen. Dit leidde taalkundig gezien tot grote aandacht voor de morfologische structuur van de taal. Het begrip hellenismos was door de stoïci al enigszins losgemaakt uit de context van de retorische eisen voor goed taalgebruik. In hun dialectica behandelden zij in het lexisgedeelte (het gedeelte dat handelde over de gesproken taal) uitvoerig de retorische stijldeugd, hellenismos, die behalve de fouten ertegen (barbarisme, soloecisme) ook de klankleer en de rededelen bevatte. Wij herinneren ons hoe de behandeling van de criteria voor hellenismos en de daarmee corresponderende fouten door de filologen wer- | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
den overgelaten aan de grammatikos, waardoor een taak geschapen werd voor een zelfstandig wordend vak grammatica, maar natuurlijk een grammatica binnen de filologenopleiding.
Deze hele ontstaansgeschiedenis, waarin verschillende standpunten bestonden ten aanzien van:
wordt overgeplaatst naar Rome en zet zich daar voort.Ga naar eind103 Hellenismos wordt latinitas (Cicero), de criteria daarvoor vinden wij o.m. door Varro genoemd:Ga naar eind104 natura, ratio, consuetudo, auctoritas. Maar voordien, de tweede en eerste eeuw voor Christus, zijn er door de actieve rol die Crates speelde nog voornamelijk Stoa-invloeden. Deze invloeden tendeerden echter naar het extreme, ofschoon de uitgangspunten op zichzelf juiste waarnemingen bevatten. In deze invalshoek speelt het toenmalige begrip klisis een belangrijke rol. Dit begrip heeft Barwick 1922 met behulp van de weergave ervan door Varro als volgt kunnen omschrijven. De stoïci lieten alle buigingen en afleidingen onder het begrip klisis vallen en daarin heeft Varro hen gevolgd. Deze klisis viel in tweeën uiteen: een groep die met de vormverandering dezelfde betekenis hield als het grondwoord (buiging, verkleinvorm, vergrotende trap, getal, geslacht) en een groep die een ander betekenisterrein ging beslaan. De Alexandrijnen noemden die laatste groep afleidingen declinatio voluntaria en lieten deze buiten hun analogieprincipes. De geschiedenis heeft geleerd dat de technè kon ontstaan vanuit het analogieprincipe en dat de latere grammatica de anomalieën in zich opnam omdat zij anders geen volwaardige taalbeschrijving kon zijn. Dan zijn er richtingen bijeengebracht, die eerst nog los van elkaar en zelfs tegenover elkaar hadden gestaan Crates-Aristarchus). In de tijd vóór Varro zijn enkele grammatici nog vermeldenswaard. De onder stoïsche invloed staande dichter, C. Lucilius (180-102) en de eerste Romeinse grammaticus van betekenis L. Aelius Stilo Praeconius (ca. 154-90), de leraar van Varro en Cicero. Van Stilo's werk is bijna niets meer over, maar zijn invloed op met name Varro is aanwijsbaar. Stilo was een gematigd anomalist; zijn de proloquiis vertoont duidelijk overeenkomst met de stoïsche verhandeling *peri axiômatôn en is de eerst bekende verhandeling over de zinsleer in het Latijn. Stilo schijnt Dionysius Thrax ontmoet te hebben, zoals Varro trouwens contact had met diens leerling Tyrannion, wat eens te meer aangeeft hoe innig de contacten tussen de Griekse en Romeinse culturele wereld waren. Onder invloed van de stoïci stond eveneens P. Nigidius Figulus (gest. 45 v.C.), die in de kwestie van de oorsprong van de taal Chrysippus volgt. Ook op het gebied van de vormleer en de syntaxis heeft hij een bijdrage geleverd die de kwaliteit van Varro's werk benaderd schijnt te hebben.Ga naar eind105 Met Varro begint de Romeinse taalkunde, zij het dat het voorgaande duidelijk heeft gemaakt dat hij leefde in een tijd waarin grammaticale vraagstukken belangrijk geacht werden. |
|