Letterkonst
(1991)–E. Ruijsendaal– Auteursrechtelijk beschermdHet klassieke grammaticamodel en de oudste Nederlandse grammatica's
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||
VerantwoordingEen verantwoording geven van doel en werkwijze bij het onderzoek naar de ‘overname van het klassieke grammaticamodel in het Nederlands’ kan het beste geschieden via het eeuwenoude vragenschema, zoals dat ten behoeve van de geschiedenis van de taalkunde opnieuw is verwoord door Brekle 1986: 1-9: quis, quid, ubi, quibus auxiliis, cur, quomodo, quando. Het aardige van dit schema is, dat het zo werkbaar is en dat het en passant weer laat zien hoezeer wij in wezen terugvallen op oude vragen en methoden. | |||||||||||||||||||
Quid / WatWat is, zo kan men zich afvragen, het onderwerp van de historiografie van de taalkunde, hoe breed of smal kan men het concept definiëren, beperkt men zich tot bepaalde aspecten of levert men een totaal overzicht, en begint men bij het begin of bekijkt men het verleden vanuit huidige taalkundige concepten? Gaat het bij de beschrijving om taalgebruik of om de constructie van de taal en is daarbij het ontstaan van de taal betrokken? Hymes (1974: 23) zegt: There can be as many histories of linguistics [...] as reasons for interest in the history, and should be. Dezelfde Hymes waarschuwt overigens voor een benadering van het object vanuit het idee dat de wetenschapsgeschiedenis een ‘unrelieved chain of successes and advances’ is. (Brekle 1986: 2) Deze studie betreft de herkomst van de oudste Nederlandse grammatica's en het beschrijvingsmodel ervan. Gekozen is voor het volgen van de historische lijn in de ontwikkeling van het praktische taalbeschrijvingsmodel van de ‘school’grammatica in de West-Europese taalkunde tot en met de periode dat de verschillende volkeren in Europa hun eigen taal willen beschrijven en daartoe gebruik maken van het dan vigerende, uit de antieke wereld overgeleverde grammaticamodel. Daarbij is vooral gekeken naar de gebruiksgrammatica, gewoonlijk schoolgrammatica en soms ook leergrammatica genoemd (de antieke grammatica in Grieks-Romeinse traditie, na de antieke tijd klassiek genoemd), als praktische neerslag van de vooral in Griekenland heersende taaltheorieën enerzijds en ten behoeve van verschillende doeleinden geordende notatie van taalgegevens anderzijds. Lang is overwogen de grammatica’s in ons taalgebied te beschrijven met behulp van terugblikken in de geschiedenis. Zelden kan men echter een werk aantreffen dat, hoe voortreffelijk het zelf ook is, de lezer via terugblikken per onderdeel echt inzicht geeft in de achtergronden. Dat komt mijns inziens omdat een dergelijke aanpak de bronnen zelf niet in het passende verband kan brengen. Daarom is ervoor gekozen de historische lijn te volgen. De consequentie van deze keuze houdt een zekere cumulatie in, of zoals Brekle 1986: 3 het verwoordt: In this sense then the task of the historiographer is of an accumulative and conservatory nature [...]. Men kan door de begintijd samenvattend te behandelen trachten cumulatie te vermijden. In dit geval is dat minder gewenst: het oorspronkelijke Griekse ideeëngoed is zo blijven doorwerken, dat de voortdurende verwijzingen ernaar - ook al zijn het dikwijls plichtmatige verwijzingen - in de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Renaissance een andere opzet dan de gekozene vrijwel onmogelijk maken. Het ‘quid’ confronteert de historiograaf met de vraag wat er bij het onderwerp betrokken moet worden, hoe breed of smal het onderwerp moet worden beschreven. Deze overweging geldt allereerst de grens tussen intern en extern, die op zichzelf gerelateerd is aan de | |||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||
bepaling van het object van onderzoek. Er moeten grenzen worden getrokken. Binnen het terrein van de taalkunde, met alle bronnen en onderzoeksmethoden, kiest men een specifiek onderwerp en bestudeert dat met de gepaste middelen. De externe geschiedenis daarvan betreft de sociale, biografische, intellectuele, politieke en andere achtergronden waarvan invloed is uitgegaan of die voorwaarde zijn geweest voor de ontwikkelingsgang van het grammaticamodel. Een grens is moeilijk te trekken, maar de volgende drie terreinen blijken voortdurend betrokken bij vorm en inhoud van de grammatica:
Zij blijken voor een groot deel te hebben bepaald wat er in een grammatica komt te staan en hoe het erin komt te staan, en zijn daarom mede in deze studie aan de orde gekomen. Voorts is - vanzelfsprekend bijna - de culturele sfeer in de opkomende volkstalen van groot belang voor de taak die de grammatica krijgt toebedeeld. Een poging om de eigen rol van de grammatica in de geschiedenis van de taalkunde wat meer te belichten, en een beschrijving van het model dat gemiddeld werd gebruikt, vormen het doel van deze studie. ‘Al schrijvend blijkt de schrijver overigens dat alles al zeven keer gedacht en geschreven is’Ga naar voetnoota, maar de tijd waarin en de omstandigheden waaronder het gedacht en geschreven is, bepalen toch dat het telkens anders is, omdat zij telkens een andere vraag stellen. | |||||||||||||||||||
Quis / WieVoor wat betreft de rol van de schrijvers van de grammatica's en hun onderlinge relaties is zoveel mogelijk gekozen voor het ‘internalistische’ standpunt (Brekle 1986: 4): For the internalists, questions about the authorship and conditions under which the work was produced, about the social status of the author and so on are almost irrelevant. For them, the question of influences upon one author by another or by something like a climate of opinion is relevant only in so far as information of a biographical or general historical nature about identities, and similarities among authors established purely by comparison, can be used as a basis for historically relevant statements about dependencies and influences of one author on another. Daar waar staat ‘in de lijn van Priscianus’, is alleen bedoeld de grammatica in een geschiedenis waarin belangrijke namen de tijdperken inkleuren, haar plaats te geven, waarna wordt geprobeerd het waarom van die verandering in kaart te brengen vanuit de intrinsieke noodzaak van die verandering en niet om de conclusie te bereiken: auteur B heeft auteur A gekend en daar houdt de verandering verband mee. Dat laatste is interessant om te weten, maar geen doel van deze studie. Quis is in dit werk een noodzakelijk gegeven, maar geen object van onderzoek geweest (Brekle 1986: 4): Basically, the difference is that between epistemologically reflected text-immanent historiography [...] and the presentation of biographical details of an author together with his intellectual and cultural setting. | |||||||||||||||||||
Cur / WaaromIn dit werk komen ‘causae’ wel aan de orde, zowel in interne als externe zin, maar er is naar gestreefd de gang van het grammaticamodel zélf zoveel mogelijk aan het woord te laten. Cur betreft anderzijds ook het doel van de onderzoeker: wat brengt hem/haar ertoe een bepaald onderwerp ter hand te nemen en wat wil hij/zij bereiken? Als men de literatuur over dit onderwerp leest, is het opvallend dat school- of gebruiksgrammatica’s veelvuldig onderwerp van onderzoek zijn, maar dat de geschiedenis van de taalkunde de taaltheoretische achtergronden het liefst als onderwerp neemt. Hoe en waarom de grammatica te- | |||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
midden van die veranderingen bleef zoals zij bleef of werd zoals zij werd, is in feite nergens ononderbroken beschreven. Zelfs in de geschiedenis van de Nederlandse grammatica’s lijkt in veel studies de grammatica geen doel op zichzelf, maar (soms enige) getuige of neerslag van theoretische ontwikkelingen. Uit dit werk zal onmiskenbaar naar voren komen, dat de auteur geen afstand heeft willen doen van de bijgedachte dat het volgen van de ontwikkeling van het grammaticamodel tevens een beknopt overzicht van de West-Europese grammaticageschiedenis kon betekenen. De studie van de geschiedschrijving an sich en een poging achter de essentie van het overgeleverde grammaticamodel te komen, gaan in zeker opzicht samen in dit werk. Een overzicht van de ontwikkeling van het grammaticamodel is in ons taalgebied niet voorhanden, en daarmee zou dit werk tevens in een leemte kunnen voorzien. Zo staat het ook geformuleerd in ‘Doel van het onderzoek’ van het ZWO-(NWO-)project waaruit dit werk is voortgekomen en waarin deze geschiedenis als deel van een groter geheel, de achtergronden van het Nederlandse trivium, centraal stond.Ga naar voetnootb Relevante overzichten, met hun specifieke zwaartepunten, zijn de laatste jaren in het kader van linguïstische vernieuwing in andere West-Europese talen verschenen; te denken valt aan het werk van Robins, Dinneen, Arens, Padley, Dolch en anderen. Robins’ doelstelling (1979: v) kan ik daarbij deels tot de mijne maken: It is my hope that this book will go some way towards fulfilling teachers' and students' needs in this field [...]. | |||||||||||||||||||
Quomodo / HoeDe methodologie van de geschiedenis van de taalkunde is tamelijk laat op gang gekomen. Nog steeds lijkt het erop dat historiografen op het gebied van de taalkunde nauwelijks een eensluidende aanpak hebben of de keuze van hun methode pas na afronding theoretisch bepalen, of theoretische modellen ontwikkelen die praktisch toch niet helemaal toegepast kunnen worden. Dat alles neemt niet weg dat wij blij mogen zijn met alle nieuwe linguïstisch-historiografische kaders die ons geboden worden of algemeen historiografische kaders die ons tot voorbeeld kunnen strekken. Ik denk hierbij aan veel genoemde onderzoekers als Kuhn (1962), wiens‘revolutie’-benadering al min of meer verlaten is, en Lakatos (1970 en 1974), als representant van de internalistische benaderingGa naar voetnootc. De methodologische discussies op het terrein van de geschiedenis van de taalkunde stellen de onderzoeker in zoverre gerust, dat er vele methoden zijn en dat methodologen daar ook oog voor hebben. In elke studie zien wij het gevecht om de grenzen tussen intern en extern, om de onderscheiding van oorzaak en gevolg, om de helderheid omtrent concept en vormgeving daarvan. Schmitter (1982) ziet de geschiedenis als reconstruerend verhaal, waarin de samenhangen en oorzakelijke verbanden aangetoond moeten worden. Schmitter (1982: 166) geeft dat schematisch weer:
Het gaat in een op interne diachronische historiografie gerichte studie om de logische samenhang van theorieën of uitspraken (analoog-narratief). De verbinding intern-extern (de laatste fase is extern) staat weer op een ander niveau dan men elders kan zien. Schmitter geeft bovendien zelf al aan, dat de praktijk van de geschiedschrijving verschillende niveaus tegelijk kan bestrijken en dat laatste is ondanks alle voornemens bij vrijwel alle historiografen het geval en is in een onderzoek als dit onvermijdelijk. | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Ook Brekle (1986: 7) bespreekt onder de vraag quomodo de talloze methodologische keuzes die men kan maken en modelleert ze naar de driedeling van Nietzsche: In connection with the presentation, with the choice of what the historiographer considers to be worthwile writing about and the HOW of historiographical work, Nietzsche's well-known trichotomy about historiography is still valid. [...]: [...] monumentalistic historiography only deals with those segments of the historical process which are regarded as important by the respective historiographer [...]. Monumentalistic historiography is necessarily incomplete. This applies basically also to the large handbooks on the history of linguistics. [...] Nietzsche recognizes, on the one hand, the usefulness of antiquarian historiography if it is a question of gaining as many relevant facts and data as possible for a particular topic of historiography and of integrating them in a systematic reconstruction of a certain segment of history. [...] For this third type of historiography, the critical type, Nietzsche postulates that it should serve the interests of life. In the case of linguistic historiography this can only mean that the linguistic historiographer has to interpret and reconstruct earlier statements about language in such a way that contemporary linguists and others who are interested in language can make use of the linguistic content of earlier texts about language or languages. Het streven geldt natuurlijk het derde door Nietzsche aangeduide type historiografie en mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de niveaus van Schmitter: een narratieve structuur, waarin als het mogelijk is causaal-verklarende verbanden zijn gelegd. Dit laatste is niet altijd even eenvoudig, al hoop ik het niveau van ‘nicht-narrative Elemente’ te boven te zijn gegaan. Temidden van alle ordenings- en verklaringsproblemen bij het schikken van historische feiten is het wel noodzakelijk gebleken het onderzoeksterrein duidelijk te plaatsen: Elffers (1991: 195) wijdt bijvoorbeeld een paragraaf aan de rol van de terminografie in ‘conceptual historiography’. Daarin worden begrippen als ‘theoretisch systeem’ en ‘grammaticaal systeem’ zonder meer door elkaar gebruikt, waardoor terminografie de weidse rol krijgt toebedeeld ‘taaltheorieën’ bloot te leggen, daar waar haar een rol was toebedacht in het mede helpen zichtbaar maken van het ‘grammaticale systeem’ (zie Ruijsendaal 1989). De terminologische verwarring op dit punt (grammaticaal naast of versus theoretisch) maant de gebruiker van de verschillende termen op historiografisch terrein nog eens tot extra duidelijkheid op dit punt. Daarom is in deze studie als centrale term voor de ontwikkelingsgang van het praktische taalbeschrijvingssysteem (systeem: een geleed en geordend geheel van gegevens geschikt volgens een ordenend beginsel) gekozen voor de term ‘grammaticamodel’, naast ‘beschrijvingsmodel’, waarnaast soms termen als schema en beschrijvingsmethode duiden op bepaalde aspecten daarin. Bedoeld wordt daarmee het voor operationele doeleinden geschematiseerde grammaticale systeem, dat natuurlijk verwijzingen bevat naar het achterliggende systeem. Naar die theoretische achtergronden én naar praktische taalbeschrijvingsproblemen wordt bij modelverandering gekeken. Aangezien veel literatuur vaak zichtbaar is verwerkt in het historisch overzicht, is het niet te vermijden geweest dat af en toe andere termen via aanhalingen en besprekingen worden gehanteerd. Tot slot is al eerder aangegeven dat gezien het object van onderzoek gekozen is voor een enigszins geografisch gebonden (UBI), doch voornamelijk volgens de tijdvolgorde verlopende geschiedschrijving (QUANDO), waar bij botsing van belangen de logische volgorde de voorkeur heeft gekregen. | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
Quibus auxiliis / Met welke hulpmiddelenMet de hiervoor geschetste terminologische verwikkelingen en de verwachtingspatronen daarbij zijn wij bij de middelen terechtgekomen, waarmee de verschillende grammaticamodellen en ontwikkelingen in kaart zijn gebracht. Als Brekle Ast 1807: § 80 aanhaalt, kan ik hem niet anders dan gelijk geven: The understanding and explication of a work is actually a reproducing of that which has already been produced. (9) Het is zaak telkens van de grammatica’s het ordenend beginsel te vinden, of het schema waartoe zij zonder voorbeelden en uitwerkingen te herleiden vallen. Gekozen is in dit werk mede voor een weergave van het werkmodel van een groot aantal grammatica’s, waarvan de geschiedenis heeft aangetoond dat zij belangrijk waren of dat zij deel uitmaakten van een serie soortgelijke werken die eenzelfde achterliggend model bevatten, waarmee een vigerend model kan worden aangegeven. De terminologie moet daarbij zo worden gekozen dat zij verstaanbaar kan zijn voor de moderne taalkundige, en vermeden moet worden dat er al te grote vertaalmoeilijkheden ontstaan. Het betekent in dit geval een keuze voor de terminologie van de klassieke en traditionele grammaticaGa naar voetnootd, waarin theoretische overwegingen en praktische noodzaak op elkaar worden afgestemd. Door de bronnen zelf aan te reiken wordt oncontroleerbaarheid vermeden. Gemiddeld zijn de citaten niet vertaald, maar is er samenvattend naar verwezen in de voorafgaande of volgende tekst. Daar waar niet de strekking maar de precieze bewoording reden tot citeren was, is daarvan afgeweken. De vanouds gebruikte terminologie en het daarop gestructureerde model zijn in oorsprong van elkaar afhankelijk, zoals uit de studie van de grammatica's uit de oudheid en die van de oudste Nederlandse grammatica’s moge blijken. |
|