Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] Op het afsterven van vrouwe Lucretia Wilhelmina van Winter, geboren van Merken, in den vaderlande overleden den 19den van Wynmaand des jaars 1789. Gelyk een felle bliksemstraal Geschoten uit der wolken zaal, Op berg en rots vliegt been en weder, En, slingrend met een woest geweld, De schoonste boomen nedervelt, Lucretia! zo slaat uw dood myn ziel ter neder, Gy rust, en, met u, dat gemoed, 't Geen 't Nutte van den Tegenspoed Zo troostlyk ons wist af te maalen; Gy rust, en met u zwygt die tong, Die voor 's lands eer en vryheid zong, Die tong, die hier op de aard' niet sprak dan hemeltaalen. [pagina 274] [p. 274] ô Dood, steeds doof voor 's menschen beê! Gevoelde gy dan zelf geen wee, Toen uwe seis haar leven kortte? Ontroerde gy niet toen haar bloed Niet meer, gelyk eene ebbe en vloed, Door de adren liep, maar 't hoofd op haaren boezem stortte? Van Winter! staak uw treurigheid, Wyl Wilhelmina u verbeid Ter plaats waar cherubynen woonen: Zy, die elks hart hiér heeft geraakt, En in de zangkunst was volmaakt, Zingt dáár, haar' God ter eere, op veel volmaakter toonen. Vorige Volgende