Opdragt
myner redevoering over de oorzaaken van het verval, en de middelen tot herstel, der volkplanting Suriname, aan den hoog edelen gestrengen heer, Mr. J.G. Wichers, gouverneur generaal over de kolonie Suriname, &c. &c. &c.
Ik durf het zonder vrees thans waagen,
Myn redevoering op te draagen
Aan u, die 't dierbaar vaderland,
Uw vriendenkoor, uw' maagschapsband,
Verlaaten hebt, om, in deeze oorden,
U vast te hechten met de zorgelykste koorden.
Hoe vol bekomring is die geen,
Wiens daaden bloot staan voor 't gemeen;
Hy, die zich voorneemt 's lands gebreken,
Waardoor 't vervalt, naar 't hart te steeken,
En, uit een gulle dankbaarheid,
Onzydig en oprecht voor 's lands herstelling pleit!
[pagina 259]
[p. 259]
Wanneer ons laffe zielen hoonen,
Dan is 't de pligt van Bato's zoonen
Om pal te staan ten allen stond',
Te meer, als onze taal op grond
Van waarheid steunt, en als wy trachten
Naar redding voor het volk en voor de nageslachten.
Beschouw, doorzoek, dit tafereel,
't Geen ik de waereld mededeel.
'k Schroom in 't geringst niet om de feilen
Der Surinamers af te peilen;
Ja zelfs het heuglyk vaderland
Word, daar het schuld heeft, door myn veder aangerand.
Ach! mogt voor ons die dag eens daagen,
ô Wichers! dat 's lands wreede plaagen
Verkeerden in een zoet geluk!
Dan torschte gy met vreugd het juk
Van staat, van kerk, van huisältaaren,
Als deelende in 't herstel van uwe burgerschaaren.