Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 250] [p. 250] Myne vaerzenmaakery. Zes uur heeft reeds de klok geslagen; 'k Laat kaarssen in myn kamer draagen: Nu zit ik voor myn tafel neêr, Juist of ik vaerzen wilde maaken, Die spoedig moeten klaar geraaken; 't Genootschap zit reeds morgen weêr: Ja, morgen! kom, fluks op de proppen! 'k Zal echter nog myn pyp eens stoppen; Nu nyp ik eens myne oogen toe, Om onderwerpen uit te denken: 't Is of het donker die moet schenken; Kom aan maar!..'k ben van 't denken moê. Stil....wacht....ja, ja, 'k heb 't al gevonden, Daar komen de eerste regels aan: [pagina 251] [p. 251] ‘Geen eedler morgen rees sints duizend morgenstonden; 'k Zag Phoebus rossen nooit zo statig opwaards gaan; Dan’....Ach! 'k heb waarlyk nu geen lust Om heldenvaerzen klaar te maaken; Ik denk te veel om andre zaaken: Myn dichtvuur word schier uitgebluscht, Wanneer ik peins en zit te denken Op grootsche stoffen, die my 't vaderland wil schenken. Maar, neen....'t is ook niet raadzaam dat Men zig bemoeij' met staat of stad; Ook is men dikwerf in dien dichttrant zeer verlegen; Want de één is somtyds vóór, en de ander weder tegen: Dat gaat geheel niet!....'k Moet iets hebben van plaisier. Kom, jongen! geef nog eerst uw' meester een glas bier: Zie zo, dat smaakt! kom aan, nu met vernieuwde krachten! Men moet als president zyn pligten toch betrachten; 'k Durf immers morgen op myn' stoel, Waarvoor ik zo veel achting voel, Niet, zonder iets te hebben, komen. 'k Zon schier voor 't presidentschap schroomen. Maar, kom! dat helpt toch niet!...'k zing dan tot eer van 't land; Wel ja, dat 's wél, zie daar: ‘Een fikse herderskwant [pagina 252] [p. 252] ‘Zat, by 't verdwynen van de nuchtre schemeringen, Ter zyde van een beek, dit volgend lied te zingen: ô Trotsche wouden, die, by de opkomst van de zon, 't Verguldsel van uw kruin laat spieglen in dees bron! ô Frissche beemden, die op malsche boterbloemen, En vette klaver, tot in eeuwigheid moogt roemen!’...... Dat 's mis! die zyn hier niet: zo sprak myn geest tot my; 'k Zocht toen iets anders, maar myn dichtluim was voorby. Vorige Volgende