Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Klinkdicht, aan het genootschap, de Surinaamsche Lettervrinden, by de laatste zitting, in 't jaar 1785. Hoe word ik in dit uur tot dichtlust aangedreven! Myn geest verlaat deeze aarde en stygt naar 't luchtgewelf; 'k Gevoel my gantsch verrukt, verheven in myzelv', Ja, 'k zou Apol byna wel stof tot dichten geeven. Ik zie myn veder door de dunne wolken zweeven; My dunkt eene englentaal vloeit uit op myn papier; Myn denkkracht, vlugger dan de vlugt van een' Zephier, Schynt naar nog hooger top dan Pindus kruin te streeven. 'k Wil dichten; maar, helaas! geen voorwerp is zo groot, Of, (als ik 't onderneem,) myn dichtvuur blaakt het dood: Iets meer dan menschelyks doet myne zangaêr zwellen. 'k Zal, daar ik dichten wil en nu geen dichtstof vind, 'k Zal u, gelyk het voegt aan een' kunstlievend' vrind, De grootheid van myn' zang in 't volgend jaar vertellen. Vorige Volgende