| |
| |
| |
Suriname aan Demerary en Essequebo.
Bewoonsters van de westerstranden!
Gezusters, die aan myne landen
Gegrensd zyt, die my teder mint!
Gy, die, eer wy het dwangjuk torschten,
Gezoogd zyt door dezelfde borsten!
Gunt dat myn dankbrief ingang vind'.
Gy, die, door 's voorzaats heldendraden,
U mogt in vryheidsbeeken baaden!
Gy, die, met my, in vroeger' tyd,
Niets dan met eer zocht uit te rechten,
En moeders hoofd met paerlenvlechten
Omslingerd hebt, tot 's nabuurs spyt!
| |
| |
Ontfangt van my de erkentenisse,
Die, uit een zuiver zielsgewisse,
Met reden u word toegezwaaid!
Dank, dank zy hem, des menschdoms Hoeder,
Die thans op onze ondankbre moeder,
In u, het zaad der wraake zaait!
'k Ben op myn moeder ook verbolgen,
En zal dus ras uw voorbeeld volgen,
Wyl zy verbastert van haar' pligt.
't Verveelt my langer hier te zwygen:
'k Zal, daar zy doet myn' wraaklust stygen,
Haar wandaên brengen aan het licht.
Hoe! zyn we in 't westen dan geen slaaven,
Die werken, wroeten, zwoegen, draaven,
Tot voordeel van ons Nederland?
Is Neêrland niet ons aller moeder?
Is ons elk burger niet een broeder?
En bind ons niet een zelfde band?
| |
| |
Zegt, waarom wil zy dan niet helpen,
Daar ons de rampen overstelpen,
En daar de landbouw deerlyk kwynt?
Is 't onze schuld dat 's noodlots slagen
Den vruchtboom hier geen vrucht doen draagen,
En dat geen heilzon ons beschynt?
Of is 't, ô Neôrland! u vergeeten,
Hoe gy met onze gouden keten
Uw trotsche kruin ten sieraad bond?
Laat gy niet nog een tal van schepen
Een' schat uit onze stroomen sleepen,
En 't anker werpen in uw' grond?
Ge ontfangt; maar gy zyt wars van geeven.
Zeg! waarvan moet de planter leeven,
Wanneer gy hem geen nooddruft zend?
Zeg! waarvan moet hy 't land bebouwen,
Daar gy hem slaaven durft onthouên,
En bovendien zyne eer nog schend?
| |
| |
Gy zyt de bron der ongelukken,
De bron der lasten, die ons drukken!
Uw baatzucht brengt ons tot den val!
Dit deed myn zuster aan u schryven,
En kladden in het aanzigt wryven,
Waarvan de tyd gewaagen zal.
Gezusters, zoud ge u dan niet wreeken,
Wanneer men u, door slinksche streeken,
Te wikklen tracht in slaverny?
Gy immers, 't bloed der Batavieren,
Zyt grootsch op uwe staatsbanieren,
Nog grootscher op het woord van vry!
Gezusters! boogt op zulke mannen,
Die al hun vlyt te samen spannen
Tot voordeel van hunn' evenmensch:
Dat deezen, die voor waarheid schryven,
Uw welvaart doen behouden blyven,
Lang leeven! dit 's uw zusters wensch.
|
|