Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] America, treurzang. Wie doet, dit avondüur, myn ziel in droefheid baaden? Wat aklig voorwerp toont zich hier voor myn gezigt? Ach! 't is America, gekleed in treurgewaaden, Die haare handen houd ten hemel opgericht! My dunkt ik hoor haar in ons smartlyk noodlot deelen, En Suriname's val met ysselyk geween Beklaagen. Ach! uw wonde is naauwlyks meer te heelen, Dus spreekt zy: Wingewest! waar moet het met u heen? Welëer waart gy de roem van Neêrland's ryke staaten; Uw vruchtbaarheid gaf u den eernaam van vorstin Der nieuwe waereld; doch zulks kan u thans niet baaten: Gy stort, helaas! gy stort ten poel van jamren in! [pagina 194] [p. 194] De landman weent, terwyl hy ziet zyn' meester treuren, En, nu het loon verkleint, ontvalt hem gantsch de moed; Den slaaf, daartegen, ziet men't hoofd vermetel beuren, Wyl hy niet als voorheen gekleed word en gevoed; En de ambachtsman, die thans geen werk vind voor zyn handen, Loopt ledig, en verteert het zuurverdiende geld, Of gaat met zyne kunst naar andre verre landen: Zo aklig is het thans met dit gewest gesteld! De groote waereldstad, zo zeer op ons verbolgen, Eischt haar geschoten geld van onzen burgerstand, Dien zy, door kracht van 't recht, erbarmlyk wil vervolgen; Dus word dit oord gedreigd door armoê's dorre hand. De raad zit, in het hof, met neêrgeslagen oogen, En zoekt naar uitkomst; maar, helaas! die is 'er niet. Hyzelf ligt onder 't juk van 't noodlot neêrgebogen, En heeft dus ook zyn deel in 't burgerlyk verdriet. Wat mag toch de oorzaak zyn van dit uw nederdaalen? Uw landbouw is zo schoon als ze immer wezen kon. Ginds ligt een gantsche vloot langs uwe waterzaalen, En echter hangt uw hoofd gelyk een westerzon! Natuur laat toch niet na op haaren pligt te passen: Het aardryk immers geeft u koffi en katoen, [pagina 195] [p. 195] Kakau, en suiker, en meer andre puikgewassen: Kan deeze vruchtbaarheid u dan nog niet voldoen? Of heeft Europa u misschien geheel verlaaten, En denkt zy thans niet meer aan haare voedsterling? Hoe! zou dan de Amstelslad, verdwaasd, uw stranden haaten, Waar zy voordeezen zo veel voordeel van ontfing? Ja! dit is de oorzaak, die de planter hier doet zuchten; Dit is de reden van het dreigend ongeval; Dit is de grondslag, die ons voor een' ramp doet duchten, Die u, ô Neêland! tot in 't hart zelfs treffen zal. Europa! keer het oog dan naar dees bange kusten, En bied hen bystand, wie de nood zo angstig prangt; Ei, laat hen op uw hulp, als op een' steunpaal, rusten; Want denk dat uw behoud aan 't hunne grootlyks hangt! Vorige Volgende