Surinaamsche mengelpoëzy(1804)–Paul François Roos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Iroë de onvergenoegde. 't Was avond, en het licht der nieuw ontloken maan Was achter 't lomrig woud der Motkreek schuilgegaan; De slaaf, vermoeid van 't werk, had zich ter rust begeeven; Al 't vee lag in de wei'; men zag geen blaadje beeven, Zo stil was 't windje; toen Iroë neêrgevlyd Ter zyde van den zoom, waar langs het golfje glyd, Geslingerd door het lot in 't prilste zyner dagen, Om 't missen van zyn land, aldus begon te klaagen: Ofschoon men nimmermeer den kouden winter voelt Hier, in dit wingewest; ofschoon dit aardryk woelt Van volken, wier koleur en aart de vreemdelingen Verwonderen; ofschoon men hier, in 't woud, door 't zingen Van 't puik der vooglen, tot verrukking word gebragt; Ofschoon natuur haar kunst hier uitput dag en nacht; [pagina 5] [p. 5] Kan echter aan myn hart die vreugde niet behaagen. Komt, Motkreek's nimphjes! helpt Iroës lot beklaagen! Ofschoon men elken dag, vroeg in den morgenstond, Op een' gezetten tyd het Surinaamsche rond, Door Phoebus zonnekar, verlicht ziet; schoon de dagen En nachten, even lang, ja schoon de regenvlaagen En drooge tyden door natuur hier zyn bepaald; Ofschoon hier de oceaan met duizend wondren praalt, En dat de Tritons zyn beschulpte stranden roemen; Ofschoon hier 't aardryk is bezaaid met kruid en bloemen, En zich het oog verliest in 't zien van boom en plant, Niets gaat 'er voor het zoet van 't dierbaar vaderland, Welks liefde elk sterveling in 't hart schynt om te draagen. Komt, Motkreek's nimphjes! helpt Iroës lot beklaagen! Stelt eens een oogenblik dit alles aan een zy', En overdenkt met my het onheil van naby, Waarin dit wingewest den vreemdeling doet deelen: De zwarte Chamaieth, gewoon te rooven, steelen En moorden, doet u steeds den dood voor oogen zien, Waarin het giftig kruid hem hulp schynt aan te biên; Daar Phoebus, in de lucht, door 't branden van zyn straalen, Schynt op het blank gelaat een doodverwe af te maalen: [pagina 6] [p. 6] Het schaadlyk luchtgestel maakt dat men byna niet Hier, in dit waerelddeel, een' blanken grysaart ziet; Uw zoetheid is verzeld door al te wrange plaagen! Komt, Motkreek's nimphjes! helpt Iroës lot beklaggen! Ach! dierbaar vaderland, wat is uw nasmaak zoet Voor my, die, ver van u, als balling zwerven moet! Kon ik eens 't einde zien van myn hartgrondig treuren, En mogt het my, na zo veel tyds, nog eens, gebeuren De kiel aanschouwen, die my, van dit brandend strand, Vervoerde naar den grond van 't lieve vaderland! Hoe zou Iroë dan, na zo veel ongelukken, In zyn geboorteplaats, de zoetste vruchten plukken, En aan den Amstelstroom, gerust, zyn' levensloop Voleindigen! Dit heil bestaat alleen in hoop. Vorige Volgende