Jeugdwerk 1884-1892
(1969)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Ommekeer.aant.Zij lagen daar te dweepen en te droomen,
Voor ieders oog verborgen op het mosch.
Hoe lieflijk ruischte 't koeltje door de boomen,
Hoe heerlijk zong de nachtegaal in 't bosch!
Zij spraken van de lang vervloog'ne jaren,
Van wat geschieden zou en is geschied,
De toekomst, meenden zij, zou heil slechts baren,
Want o! beminden zij elkaar dan niet?
Zij spraken van een eeuwig zalig leven,
Van diepe liefde en onkreukbre trouw!
Wat speelde 't licht in d'overschauwde dreven!
Wat was de hemel onbewolkt en blauw!
Zij zwoeren daar elkaar de duurste eeden,
En kusten zich wel duizend, duizend maal,
Een reine traan is aan haar oog ontgleden,
En uit het zijne schoot een bliksemstraal.
Soms boog hij zich aanbiddend tot haar neder,
‘Bemint ge mij?’ herhaal 't, o herhaal!
‘Hoe kunt ge daaraan twijflen, vroeg zij teder,
En kuste hem wel duizend, duizend maal!
.....
Zij lagen daar te dweepen en te droomen,
In 't statig woud, een jaar geleden nauw.
En nu? Nog staan de eeuwenoude boomen,
Maar ach! verbroken heeft zij d'eed van trouw.
Juni 84.
|
|