Eglentiers poëtens borst-weringh
(1619)–Theodoor Rodenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 383]
| |
Adversus clarius ardet.HOe wrev'lich dat Fortuyn een deugdzaem man mach quellen
En zijn verheven lucken briss'len gantsch tot niet,
Zijn heughelycke luck verwiss'len in verdriet,
Zijn hoogh-ghesteghen glorij alder-laeghste vellen,
En voor een Hemels-vreught hem geeft duyst nickers hellen
Ia dat hem van zyn minder trots en hoon gheschiet,
En zijne eere-rovers voor zijn ooghen ziet,
Die hem door onverstant gantsch in verachtingh stellen,
Zo kreunt zijn herte noyt, maer blijft die die hy is,
Iae meerdert zijn verdienst, vergroot zich door onlucken,
Al gaet het met Fortuyn geheelijck uyt zijn gis:
G'lijck AEol trachtend' AEtnaes vlammen te verdrucken
Door bulder-winden, hem die kracht en macht ghebreeckt,
Mits donder, en de windt het vier noch meer ontsteeckt.
|
|