| |
| |
| |
Cornelia van der Veers huuwlyxvaersen, In rijmelooze reeden gevolght.
TErwijl de schrandre Minerf de groote Stadt aan 't Y, door den bouw van zo meenigen Koninklijken timmeraadje, niet alleen in een kleene werelt verandert, maar ook haar goude
wapenkroon met de hoogste mogentheit begenaadight, zo zien we dat de nijt, met de loosheit aangespannen, die gezegenden voortgang, door de wapenen van den vreeslijken Oorlogsgodt, graagh zouden wederstaan, indien ze door de Vreede niet waaren aan yzeren ketenen vast geklonken.
Zo haast dan die wijze Kunstgodin de Hemelhooge poorten van deze kleene werelt had voltrokken, quam Iris, uyt de starrerijken Zetel van de Godinne Juno afghedaalt, voor de schrandre Pallas aan 't Y, in alleronderdanighsten ootmoet, verschijnen, en sprak met een
zielroerende deftigheit: ô goddelijke Maaght! die al van outs der op de bouwkunst stofte, en nu dezelve noch op een wondere wijze begenadight, ik kom niet van mijn zelven, maar uit last van de grote Goddinne Juno, die wel eer de kielen van den dapperen Eneas door Eool in de zoute Zee vernielde. Nu is 't haar eenighste en opperste behaagen dat ghy. 't van 't Y naar den Parnas, daarze alle aan de bron van | |
| |
Pegazus, als met uytgerekten halze op uwe komste wachten , zult aanzetten. Vraagt gy die naar de reede? Het is, gelooftme, om u wegens uw uitgeleeze Juffers en Maaghdereyen te spreken.
Zoo sprakze, en vloogh in alleryl, dat het door de lucht snorde, naar de hooge Tempeltranssen. Hier op wurp Minerf de passer uit 'er handt, en voer als in een heldere wolk, daar, alle steenen en paerlen ten trots, zulken blinkenden klaarheit afstraalde, dat 'er niemant de gloeyende streek van na spooren kon, ook naar den hoogen Hemel.
Zoo haast had Minerve haar zuivere zoolen niet gezet in 't Heilighdom, of ze wende zich naar de stacytroon, daar Juno om de zuivere harten in elkander te dommelen, op was gezeten, hier hadze de Pauw, die vol ydele verwaantheit Argus hondert oogen in haar blinkenden staert te prijk zette, aan haar zijde.
Toen ontsloot de Kunstgodin haar honighzoete lippen, en sprak: wat beweeght u, ô zuster! ô gemalinne van den grooten Jupiter! die de grove en zwaarlijvige Reuzen, wanneerze door verwatehovaardy den Hemel beklommen, nederstorte, my door Taunus dochter hier voor uwen troon te daghvaarden?
Waar op Juno, om het hol der zaken moedernaakt t'ontvouwen, op deeze wijze grootmoedigh aanhief: het onwederstandelijke nootlot heeft beslooten een van uwe braafste Maagden, die wegens haar kostelijke kunsten, en won- | |
| |
dre wetenschappen, nu aan den Amstel schier een andere Pallas strekken kan, met een lieffelijken bant aan de hoornen van 't Echt-altaar te binden, ten waar dat Atrops die met haar kromme sein ongenadigh afsneed.
Ofschoon haar kille en koude borst door Pafos scharpe Toverpijlen nooit zo zwaar doorwont is als weleer de Koninginne Dido, in wien hy van top tot teen vermomt, zo geweldigen de brant stichte, datze van raazende minne, dieze den Trojaanschen Eneas toedroegh, niet alleen
langhs de straaten van Karthago zworf, maar ook den hoogen houtstapel opvloogh, en de
worstelende ziel in haar eigen zwaert uitstorte, zo isze nochtans t'eenige wit en middelpunt, daar hy 't nu met zijn taaje boogh heeft op gemunt.
De Godinne Pallas nu stont verzet, terwijl de Schatgodin haar deeze geheimenis zo naakt ontdekte, en zy kon er van duldelooze spijt, die haar tot in den boezem trof, naauwlijk onthouden van in verbolgentheit aldus uit te vaaren: hoe sprakze, zal Katharyn, die met den eeuwigen Laurier in 't hooge koor der Zanggodinnen is ingewijdt door een eenige pijl van die kleine en naakten dwergh zigh laaten bezeeren, en overweldigen?
Zo sprakze: ondertussen gaf Juno de kleine knaap, die als in 't verschiet met zijn moortgeweer op haar bevelen wachte, een heimelijke wenk; hy dan vloogh, eer 't de schrandre Pallas eens vermoede, naar het Y, en leverde aan Ka-
| |
| |
thryn, ô duldelooze spijt voor de Vesthalische Maaghden!) zulken vergiftige pijl, die met evendiepe en doodelijke wonden, niet alleen haar, maar ook haar ghetrouwen Minner trof. Het wufte wicht, dat in deze ghezegende uitkomst van blijdtschap lachte, vloogh in aller eyl uit deze groote Hooftstadt naar de Stacytroon der braave Trouwgodin, die met zijn Moeder, brandende van verlanghen, op zijn ghelukkige wederkomste waackte. Strax riep hy, als uitgelaaten van blijdschap, ik heb Katarijn, die voor de min en haar minnelijken handel den boezem schier voor eeuwigh geslooten had, de scharpe
toverpijl tot aan de veeren in 't harte gedreeven, en wel deeglijk doorwont. Dit overzeldtzaam en aanghenaam gherucht klonk door alle galereyen en gewelfde Hemelzaalen zoo geweldig, dat alle de booghen elkander den liefelijken triomfgalm toerolden.
Juno had Cupidoos blijde wederkomst zo haast niet vernoomen, of ze gheboodt hem uit loutre goetwilligheit op haar voettapijt neer te zitten. Hier herhaalde hy met een zonderling genoegen hoe 't gheluk, toen hy dit doorluchtigh Paar, als Venus en Adoon, de borst met zijn scharpe pijlen ghetroffen had, hem toe vloeide.
Op zulken gezegenden verhaal liet'er de Godin, in erkentenis aan sijne deuchden en verdiensten, aldus hooren: Ik zal u, ô wakkere booghschutter, terwijl ghy uwen plicht zo lofflijk en grootmoedigh heb uitgevoert, met een | |
| |
eeuwige gunst en genade bekroonen. Laat nu Katarijn haar goude vrijheit boven alle wereldtsche weelde en rijkdommen waardeeren, ik zal 't door de pijl, dieze nu vergeefs uit haar bangen boezem pooght te rukken, aan het Y, en den Amstelstroom heel anders doen blijken.
Ondertusschen begon de kunstige Katarijn. als ook haaren onvermoeiden Minner, die met een levendige hoope en onuitblusschelijcken brandt op haar langverwachte wederliefde starooghde, de smarte van de pijl, die Venus Zoon had afgeschooten, wel deeglijk te voelen. Strax kreegenze beide een Post van den hoogen Hemel, die haar geboodt, om zonder enighzins te marren, door alle moogelijke middelen in den Tempel te verschijnen.
Hierop begon die overdeuchtzaame en geestrijke Fenixmaeght, die wel eer van wijken noch
wancken wist, zich noch heftiger t'ontzetten. Hoe? riegze, zal ik, die doorgaans my vry en vranke leeven booven alle schatten en staaten en wellusten der wereldt ghewaardeert heb, my
laaten binden aan de staale en steene wetten van 't jukdraagend Houwelijk? doch eerze in haar bystere verbolghentheidt voort voer, zoo quam den ghevleugelden dwergh, eer 't iemant vermoede, en schooter van zijn taaye pees noch een andere pijl in den blaakenden boezem, die door de kracht van 't fenijn, daarze mee bestreeken was, borst en prijn in luchterlaagen brandt
zette.
Terwijl nu de tweede pijl zoo overwinnigh | |
| |
en fel in haar doorwonden boezem gloeide, zo nam er de wakkere Hoest, met alle soorten van ootmoet, by der hant, en leideze ten Autaar van Jupijns grootmoedige Gemalinne, daar 't heiligh offervier, dat door de liefde en de trou doorgaans wort aangestoken, in zuivre kuisheit brande.
De Trougodin, die, daarze in haar schitterende Zetel zat, deeze gelieven van haar volslaage gunst verzeekerde, betuyghde ook met eenen aan de dappere Hoest, hoe hy nu na zoveel leet en lijden met de gewenschte wedermin, daar hy nu zo lang om gestreden had, wiert gekroont, en ze reikte hem de trouw, dieze voor Katharyn van louter Gout in een ronde Ringh op 't kunstighst had laaten klinken, uit den hoogen Hemel toe.
Hy, vattende Katharinaas rechterhandt, en zijne trouwhertigheit met een klevend kusje aan haar Robijne-Mont verzegelt hebbende, heeft 'er deeze goude Ring aangesteeken; hier op sprak Iuno, die met eenen de Nijt, om geen lastergolven op haar uit te braken, in metaale ketenen klonk: uw aanzienelijk Echtverbondt blyve nu en ten eeuwigen dage gelukkigh, en van alle laster en laakzieke tongen onbesprooken.
Terwijl nu de Trouwgodin in haar wijze en overdeftige reede noch beezich was, quam de Faam, die alles wat 'er gaande was zorgvuldigh gaade sloegh, op haar taaje pennen naar Gijsbrechts Stadt afdrijven, daarze dit zalige gerucht | |
| |
in 't oor van 't vry en vranke volk, dat doorgaans om nieuwe maaren te hooren belust is, op haar bogtige loftrompet volslagen uitbromde.
De milde neering, de rijke overvloedt, de nutte huiszorgh, en d'aanbiddelijke zeege, vergezelschapt met d'ongerepte kuisheit, en stantvastige liefde, quamen terstont, terwijl de neege zusteren den Hemelzangh aanheften, en plaatse namen daar dit braave paar haar wooning hadden, ten heilighdomme uitstrijken.
De schrandere dichtkunst, met een lange sleep van Maatgezangen, sprong in alleryl op Pegazus, en ontsloot er den Hipokreen, ook stoofze, al dicht met Lauweren en Lelien behangen, ten Tempel uit, om 't heiligh Hoevenat in den schoot der duitsche dichters aan het Y uit te storten.
Strax wierdt dit gezegend Paar, van alle uit-en-heemsche tongen, met volle genegentheeden eerbiedelijk begroet, en toegejuycht. De blaakende Burgers en Buuren zwoeren eenstemmelijk, als bygestaafden eedt, haar de handt te bieden. En schoon den nijdigen Baziliscus, door enkel spijt en argvermoen, dat hem nu ten donkeren winkbraauwen uytstraalt, haar gloriryken Naam zoekt te verdooven, zo zal al deezen ydelen Boha, door de scharpe stralen van hare glorie, als een windige waterbel verdwijnen.
Ik eenvoudige Zangeresse, die mijn blijde zegewenschen op d'aldereerste zegeklanken schorste, schafze nu by 't doorzuikerde Feestbanket, dat Hymen de groote Bruilofts-Godt zo aan- | |
| |
zienelijk heeft opgedischt. Gewisselijk niet om dit nieuw-getrouwde Paar met smaadelijke en smartelijke rijmen te hoonen, neen zeker, haare uitgeleeze puikgaaven, en onwaardeerlijke Hemeldeuchden, zijn veel te dierbaar als datze van zulke dikke dampen zouden bezwalkt en overtoogen worden. Mijn arme offerhande wil alleen door zuivre zegewenschen, waar meê zich de rijke overvloet altoos in maatschappy vereenight, aanghestooken zijn, en zo veel te feller opblaaken. Leeft lang doorluchtige zielen zo in zuivre oprechtigheit, als ongeveinsde liefde, tot dat men door de tijt, uw zilvergrijze hayren tusschen uwe Nimmerquijnende Lauwerieren ziet doorbreeken; zo zal den Hemel, die uw beide den bangen boezem doorboorden, voor deeze wisselvallige goederen, u met een onbeweeglijk Koningdom beschenken. Dit zal uw lot en loon weezen, wanneer het uurglas uwes lieve leevens zal uitgeloopen zijn. Dit is, vereenighde Zielen, meer als orakel waar, want in 't hooge Hof des Hemels staan als genadeschatten en heiltrezooren voor d'oprechte en godtvruchtighe harten nu en ten eeuwighen daghe open.
't Zy zo.
H.F.Waterloos.
|
|